Pagina 1 van 1

Artikel L.M.P. Scholten in De Wachter Sions

Geplaatst: 17 dec 2010, 10:33
door Willem
L.M.P. Scholten schreef het volgende artikel in "De Wachter Sions" van deze week.
(Als moderators hebben we besloten om dit artikel te plaatsen en het betreffende topic direct op slot te zetten, zodat u er kennis van kunt nemen).

-------------------------

Om de handhaving van de Statenvertaling (2)
We noemden vorige week twee oorzaken die het lezen van de Statenvertaling moeilijk maken. Daar is niet alleen de verandering van onze taal, vooral in de laatste halve eeuw. Ook de vertaalprincipes van de Statenvertalers zijn hiervan belang. De Statenvertaling is bijna vierhonderd jaar oud. Natuurlijk is dat te merken in de taal. Maar men moet dat niet overdrijven. Er wordt al jaren beweerd dat de Statenvertalers de Bijbel vertaald zouden hebben in het eigentijdse Nederlands van de 17e eeuw en dat dit ons het recht zou verschaffen, hun werk te herschrijven in het eigentijdse Nederlands van nu. Maar de Statenvertalers hebben juist niet het gewone Nederlands van hun tijd gebruikt.

Deftige verheven taal
Bewust hebben zij gestreefd naar een deftige, verheven taal. Met die taal hebben zij de heiligheid tot uitdrukking willen brengen van de hoge, heilige God Die tot ons spreekt in dat Woord. Hun woordkeus is bepaald door de plechtigheid en vroomheid, uit een diep besef van eerbied. Ver boven de spreektaal van toen. Voor de gewone man in de 17e eeuw, die echt geen woorden als 'gij' en 'nademaal' gebruikte, moet de taal van de Statenbijbel minstens zo moeilijk geweest zijn als voor ons nu.
Er komen in de Statenvertaling inderdaad woorden voor, die toen gewoon waren, maar later in onbruik zijn geraakt. Maar dat hoeft geen probleem te geven. Neem weer het woord 'krank', dat we vorige week al noemden. Wij gebruiken dat niet meer, maar we weten de betekenis nog wel. Het probleem is niet, dat 'krank' niet begrepen wordt, maar dat van het gebruik een vervreemdend effect uitgaat. Het is geen spreektaal meer. Wie dan een wat kritische inslag heeft en weet dat 'ziek' hetzelfde betekent, ergert zich eraan, dat hij nog steeds 'krank' in zijn Bijbel ziet staan. Men weet heus nog wel waL wenen is. Maar wie in deze tijd voor vol aangezien wil worden, kan het toch niet maken om zo'n ouderwets woord te gebruiken? De volgende stap is dan ook om wenen in de Bijbel te vervangen door huilen.

Vertaalprincipe
Het probleem van de moeilijke verstaanbaarheid ligt dan ook niet allereerst in ongebruikelijke woorden, maar veelmeer in de soms ingewikkelde zinsbouw en moeilijke taalkundige constructies. Wie dat onderzoekt, zal ontdekken, dat dat maar voor een deel een kwestie is van oud-Nederlands (bijvoorbeeld de naamvalsbuigingen), maar veel meer van vertaalprincipe. De Statenvertalers vertaalden zo letterlijk mogelijk. Zij hadden de opdracht, niet alleen de woorden, maar ook de volgorde der woorden uit de grondtekst aan te houden, 'zo na en nauw als dat mogelijk was'. Zo komt het dat hun vertaling soms een houterige indruk maakt. Dat maakt ook dat hun zinnen vaak lang en ingewikkeld opgebouwd zijn. Dat deden zij niet omdat zij slechte vertalers waren, maar uit eerbied voor de oorspronkelijke tekst, waar dat zo was. Zij hadden zich ten doel gesteld, de grondtekst met zijn structuur zichtbaar te maken in de vertaling. Daarom is hun vertaling hebraïserend en heeft men wel gesproken van een vertaling in 'Nederhebreeuws'. Een bekend voorbeeld van een hebraïsme: God maakte scheiding tussen het licht en tussen de duisternis (Gen. 1:4). Dat herhaalde 'tussen' is geen goed Nederlands, ook niet in de 17* eeuw. De toen gangbare bijbelverLalingm dïè tijd, de Deux Aes, had het dubbele 'tussen' dan ook niet. Maar de Statenvertalers voerden het in omdat ze het zo in het Hebreeuws zagen staan, en ook in Gen. 1:7, 14, 18; 3:15 en zo verder talloze malen in het hele Oude Testament. Een ander hebraïsme vinden we in Ps. 95:11: Daarom heb Ik in Mijn toorn gezworen: Zo zij in Mijn rust zullen ingaan! De kanttekening verklaart: Dat is, zij zullen niet ingaan in Mijn rust. De Statenvertalers hebben de in het Hebreeuws gebruikelijke formulering van de eed laten staan en geven de betekenis in de kanttekening. De HSV geeft in de tekst alleen de betekenis: 'Mijn rust zullen zij nooit binnengaan!' Deze eedsformule komt zeer veel in de Schrift voor, bijv. Ps. 89:36, Gen. 14:23. Num. 14:23, 28, 35, Mark. 8:12 en ze is in de HSV steeds op gelijke wijze verklarend vertaald. Vertaaltechnisch is deze beslissing te verdedigen, maar daarmee is men wel bewust afgeweken van het vertaalprincipe der Statenvertalers op dit punt.
Zo vinden we in het Nieuwe Testament graecismen, letterlijk uit het Grieks gehandhaafde uitdrukkingen of zinsconstructies, vanwege de eerbied der Statenvertalers voor hoe het in de grondtekst staat. Een bekend voorbeeld hiervan is het veelvuldig gebruik van deelwoorden (hebbende, zijnde, zeggende, enz.) met soms ingewikkelde zinsbouw. In de HSV zijn die weggewerkt; deel-
woorden werden hoofdwerkwoorden, lange zinnen werden gesplitst. De tol daarvan is onvermijdelijk een taalkundige vervlakking.
Een en ander wijkt af van vertaalprincipes waarvoor de Statenvertalers uitdrukkelijk hebben gekozen. Daar moet men niet gering over denken.

17e-eeuwse kritiek
De Statenvertaling was zo letterlijk, dat zij daardoor al vrij snel na verschijnen voor velen moeilijk te begrijpen bleek. De remonstrantse dichter Jacob Westerbaen schreef in 1655 over de Statenvertaling: 'Al zijn de woorden aldaar Duits, zo valt evenwel de zin derzelve op vele plaatsen duister, omdat het Hebreeuws-Duits of verduitst Hebreeuws is. (...) En zo valt het veeltijds zwaarte kunnen uitvinden hoe hier en daar de tekst aaneenhangt, invoege dat men hier niet alleen een tolk, maar ook somtijds nog een uitlegger om het vertolkLe te verstaan van node heeft.'
Hier hebben we een ontwikkeld man uit de 17e eeuw. Hij had bij de Statenvertaling niet alleen een tolk, maar soms ook nog een uitlegger nodig. Hoe moet het dan geweest zijn voor de gewone man of vrouw die hooguit lagere school had?
Wanneer men dan nu spreekt van een ver-staanskloof tussen mensen van de 21e eeuw en de 17e-eeuwse taal van de Bijbel zeggen we: nee, zo er van een verstaanskloof sprake is, loopt deze tussen de bijbellezers van de 17e én de 21e eeuw enerzijds en anderzijds de zo letterlijk mogelijke vertaalmethode van de Statenvertalers.

Begrenzing
Zo letterlijk mogelijk, was het devies van de Statenvertalers. Daarin lag tevens hun begrenzing. Soms kon letterlijk vertalen eenvoudig niet. Maar zij konden zeggen: 'Wij zijn gebleven bij de woorden en orde der woorden van de Hebreeuwse tekst, zo na en nauw als het ons enigszins is mogelijk geweest.'
Hoe zouden zij erover geoordeeld hebben wat er gebeurd is met het begin van het boek Prediker? Pred. 1:2: Ijdelheid der ijdelheden, zegt de Prediker; ijdelheid der ijdelheden, het is al ijdelheid. We zien daar weer een hebraïsme: ijdelheid der ijdelheden. De kanttekening legt het uit: 'Dat is, de allergrootste ijdelheid, gelijk men zegt koning der koningen, dat is, de allergrootste koning: lied der liederen, dat is, het allerhoogste lied.'
In de HSV is ervan gemaakt: een en al vluchtigheid, zegt Prediker, een en al vluchtigheid, alles is even vluchtig. Hier is gewerkt uit een fundamenteel ander vertaalprincipe. Dan is het een kwestie van eerlijkheid om te spreken van een nieuwe vertaling.

Re: Artikel L.M.P. Scholten in De Wachter Sions

Geplaatst: 27 dec 2010, 12:45
door Willem
Om de handhaving van de Statenvertaling (3)

De verschijning van de Herziene Statenvertaling (HSV) heeft een kloof geslagen binnen de gereformeerde gezindte. Of misschien moeten we zeggen: de kloof die er al was, is voor aller oog zichtbaar geworden. Een kloof niet om uiterlijkheden als kleding of haardracht. Een kloof niet om kwesties als het gebruik van de moderne media of iets dergelijks. Maar een kloof om het meest fundamentele wat het reformatorisch volksdeel tot nu toe steeds samenbond: het Woord des Heeren. De reformatorische wereld is op allerlei punten verdeeld. Die verdeeldheid is de laatste jaren alleen maar toegenomen. We groeien uit elkaar. De samenwerking is daardoor onder druk komen te staan. Met name doet zich dat voor in het voortgezet onderwijs. Het RD worstelt ermee. Het gaat de SGP niet voorbij. Maar nog altijd was er de verbondenheid rondom de ene Bijbel. Die is nu ineens verbroken. Kan men de felheid begrijpen waarmee hierop is gereageerd? Daarmee praten we niet elke uitdrukking goed die er in de bestrijding van de HSV gebezigd is. Maar van de nadere kant zijn er ook dingen gezegd en geschreven die de perken van Filippenzen 4:8 te buiten gingen.

Dieptepunt

Een dieptepunt was wel de discussiebijdrage in het RD van 14 december, geschreven door een psychiater in opleiding, een manager in het bedrijfsleven en een promovendus in de internationale betrekkingen. Het verzet tegen de HSV is niets nieuws onder de zon, zo betogen zij. Zo gaat het vaak in het kerkelijk leven. In deze kwestie doen zich volgens hen twee zaken voor. Het eerste is, dat zij die hun geloof beleven in de taal van de Statenvertaling, zich niet thuis voelen in een andere vertaling en daar bang van worden. Ze noemen dat heel menselijk en begrijpelijk. Het tweede dat er gebeurt, is volgens hen dan dat degenen die een leidinggevende positie in de kerk hebben, de nieuwe ontwikkeling in haar geheel met forse woorden afwijzen. ‘Ook hieronder gaat angst voor het nieuwe en onbekende schuil. Dit onbekende zou een bedreiging voor de stabiliteit van de kerkelijke gemeenschap kunnen betekenen.’ Deze twee reacties komen heel vaak samen voor en dan ontzien de schrijvers zich niet om als ‘duidelijkste voorbeeld’ erop te wijzen dat de Heere Jezus door de leiders van toen gezien werd als bedreiging voor het voortbestaan van de maatschappelijke en religieuze orde en daarom moest sterven, getuige de bekende uitspraak van Kajafas. ‘Op Golgotha is te zien hoe de zondige mensheid zich keert tegen het Lam van God. (…) Wat er nu gebeurt rond de komst van de HSV is dus niet verwonderlijk.’ Men moet maar durven!

Gijzeling

Nadat in het blad van de Gereformeerde Bond de Waarheidsvriend van 9 december drs. P.J. Vergunst de klok luidde onder de alarmerende titel ‘Gereformeerde gezindte kraakt’, schreef hij de week daarop over ‘Gijzeling in de kerk’. Hij bedoelt daarmee, ‘dar christenen elkaar in de een soort houdgreep houden die hen belet om als gemeente of als gelovige voor Gods aangezicht te leven, op basis van het Woord keuzen te maken en het leven in te richten. Dan is er een verstikkend klimaat.’ Hij noemt de discussie over de HSV niet rechtstreeks, maar ieder voelt wel aan dat het niet toevallig is dat hij dit nu aan de orde stelt. Vergunst besluit zijn artikel: ‘Mensen – leidinggevenden in kerk en samenleving – kunnen het Woord van God aan banden leggen en de ander in geestelijke zin gijzelen. Maar alle machten moeten het afleggen tegen het Evangelie, omdat Jezus Christus uit de doden opgewekt is. Zijn Woord gaat volgens het slot van het bijbelboek Handelingen ‘onverhinderd’ zijn gang. Dat is bemoedigend en hoopgevend voor degenen die als christenen werken op eenzame posten, zelfs in de kerk, zelfs binnen christelijke organisaties.’ In dit verband, waarin hij het nog net niet over ‘reformatorische organisaties’ had, haalt hij ook het woord van de apostel aan: ‘Maar het Woord Gods is niet gebonden’. Vergunst wil toch niet beweren dat zij die de onveranderde Statenvertaling gehandhaafd willen zien, daarmee het Woord van God aan banden leggen?

Verstaanskloof

We zagen vorige week dat het oppervlakkig en onvolledig is om te spreken van een verstaanskloof tussen mensen van de 21e eeuw 17e-eeuwse taal van de Statenvertaling. Zo er van een verstaanskloof sprake is, loopt deze tussen de bijbellezers van de 17e en de 21e eeuw enerzijds en de anderzijds de zo letterlijk mogelijke vertaalmethode van de Statenvertalers. Het is onmogelijk, de Statenvertaling begrijpelijker te maken door hertaling zonder af te wijken van de vertaalprincipes die aan deze vertaling ten grondslag liggen. De moeilijkheid wordt voornamelijk bepaald door de lange zinnen, de ingewikkelde zinsbouw, het vele gebruik van deelwoorden (‘zeggende”, bijv.), die voor de Statenvertalers bepaald werden door de grondtekst. Wie op die punten begrijpelijker wil vertalen, wijkt af. De Statenvertaling is dan geen Statenvertaling meer. Een van de stuwende krachten achter de HSV, de vertaaldeskundige dr. R. de Blois signaleerde dit zelf in Terdege van 5 november 2003. Hij zei daar: ‘Ook in de 17e eeuw was het al een vertaling die je niet zomaar even las. Dit komt doordat de vertalers er niet op uit waren om de Bijbel in hedendaags Nederlands te vertalen. Ze wilden bewust dicht bij de structuur van de grondtekst blijven. Ook daarom is het een moeilijk toegankelijke vertaling.’ Hij wilde daarmee zeggen dat voor het oplossen van het probleem eigenlijk een heel nieuwe vertaling nodig zou zijn. Begrijpelijk, want de doelstelling is anders geworden. De moderne mens wil nu eenmaal zo snel mogelijk snappen wat er bedoeld wordt. Inderdaad, de Statenvertalers streefden niet naar een Bijbel in het hedendaagse Nederlands van hun tijd. Ze wilden de structuur van de grondtekst zo getrouw mogelijk meevertalen.

Nadenken

Moeilijk toegankelijk. Je zou het ook positief kunnen uitdrukken: een Bijbel waarbij je moet nadenken. Is dat zo verkeerd? In de grondtekst staan ook dingen, zwaar om te verstaan (2 Petr. 3:16). Mag dat dan niet in de vertaling? De Statenvertalers hebben ‘verklarend vertalen’ zoveel mogelijk vermeden. Daarmee hebben zij het hun lezers niet gemakkelijk gemaakt., maar daartegenover stond de nodige hulp in de kanttekeningen. Maar hoe komt het nu, dat men eeuwenlang geaccepteerd heeft, dat men bij het bijbellezen moest nadenken over het verheven 17e-eeuwse Nederhebreeuws (wat nog extra moeilijk was omdat de meeste mensen niet méér hadden dan lagere school én doordat dan bovendien nog tot in de negentiende eeuw de Statenbijbel in ongewijzigde oude druk werd gelezen), maar dat men nu eenvoudige, heldere, direct te begrijpen taal vraagt? Heeft dat iets met de tijdgeest te maken? Mag het lezen van de Bijbel niet wat inspanning vragen? We willen met één oogopslag begrijpen wat er staat. Maar zo is de Bijbel niet. Wie zich de moeite getroost voor bijbelonderzoek, wordt rijkelijk beloond. De Bijbel heeft een eigen taal. De Statenvertalers sloten zich niet bij voorbaat aan bij het gangbare taalgebruik van hun tijd. Zij kozen bewust voor een verheven, gewijde taal. Het is de klassieke geloofstaal van de kerk van alle eeuwen. De Bijbel is in de loop van jaren niet verder van ons af komen te staan, maar wij staan verder van de Bijbel af. De taal van de Bijbel moet niet worden aangepast aan onze steeds geestelijk armer wordende Nederlandse taal, maar wij moeten terug. Het is de taal niet alleen van de Statenvertaling, ook van de belijdenisgeschriften, ook van de geschriften der vaderen, die ons dreigt te ontglippen, wanneer we zorgeloos zouden zijn.

Niet gebonden

Inderdaad, het Woord Gods is niet gebonden. De Heere opent telkens wegen voor Zijn Woord, opdat het zijn wederbarende werking doet, onwederstandelijk. Want wanneer Hij werkt, wie zal dat dan keren? Hij doet soeverein met Zijn Woord wat Hem behaagt en het zal nooit ledig tot Hem wederkeren, maar voorspoedig zijn in hetgeen waartoe Hij het zendt. Daar kan de mens niets aan binden en daar hoeft hij ook niets aan te ontbinden. De Heere gebiedt Zijn kerk dat Woord te bewaren, in de volle bijbelse zin van het woord. Zalig zijn degenen die het Woord Gods horen het hetzelve bewaren.

Re: Artikel L.M.P. Scholten in De Wachter Sions

Geplaatst: 10 jan 2011, 10:18
door Willem
Om de handhaving van de Statenvertaling (4)
Wie een exemplaar van de Herziene Statenvertaling (HSV) koopt, krijgt daar een brochure bij geleverd waarin de makers van de HSV een toelichting geven van het hoe en waarom van deze uitgave. Daarin zetten zij ook hun vertaalprincipes uiteen. Omdat een bespreking van deze vertaalprincipes nogal technisch van aard is, willen we daarvoor verwijzen naar een binnenkort te verwachten boekje van de Gereformeerde Bijbelstichting over de HSV. Waar we ons nu mee bezig zullen houden, is of de totale herziening van de bijbelvertaling ook geleid heeft tot inhoudelijke, theologische verschillen tussen de Statenvertaling (SV) en de HSV. Dat is toch in wezen het belangrijkste waarom het in de beoordeling moet gaan. We nemen weer als voorbeeld dat in de HSV het woordje ‘krank’ vervangen is door ‘ziek’. Wij menen dat er gegronde redenen zijn om voor handhaving van ‘krank’ pleiten, maar niemand zal toch willen beweren dat invoering van het woord ‘ziek’ een inhoudelijke, theologische verandering betekend. We dienen wel nuchter te zijn in de beoordeling. Zijn die inhoudelijke verschillen er? Wij menen na een steekproefgewijs onderzoek van wel. Niemand zal van ons een uitputtend onderzoek verwachten, maar principiële verzwakkingen als gevolg van de herziening zijn er wel degelijk. We zullen er enkele voorbeelden van geven. Deze keer
Ex. 32:31 – 33
SV: 31 Zo keerde Mozes weder tot den HEERE en zeide: Och, dit volk heeft een grote zonde gezondigd, dat zij zich gouden goden gemaakt hebben.
32 Nu dan, indien Gij hun zonde vergeven zult! Doch zo niet, zo delg mij nu uit Uw boek, hetwelk Gij geschreven hebt.
33 Toen zeide de HEERE tot Mozes: Dien zou Ik uit Mijn boek delgen, die aan Mij zondigt.
HSV: 31 Toen keerde Mozes terug tot de HEERE en zei: Och, dit volk heeft een grote zonde begaan, want zij hebben voor zichzelf een gouden god gemaakt.
32 Nu dan, of U toch hun zonden wilde vergeven! Maar indien niet, schrap mij alstublieft uit Uw boek, dat U geschreven hebt.
33 Toen zeide de HEERE tot Mozes: Wie tegen Mij zondigt, zal ik uit Mijn boek schrappen.

Borg voor het volk
Mozes stelt zichzelf borg voor het volk. Zo groot was zijn liefde voor het volk, dat hij zich wilde opofferen voor de gehele gemeente. Maar het ging hem daarbij ook om de ere Gods. Want met de verdelging van Abrahams zaad zou ook de trouw en waarheid Gods teniet zijn gedaan. Mozes was daarin een type van de Middelaar des Nieuwen Testaments. Maar tegelijk geeft de Heere hem een lichte terechtwijzing: Mozes, gij zult de Middelaar niet zijn. Wij laten nu al het andere in deze verzen rusten, ofschoon niet onbelangrijk, zoals in vers 32 ‘zonden’ in het meervoud, wat enkelvoud moet zijn, en het woord ‘alstublieft’. Dat laatste is blijkbaar bedoeld als weergave van het Hebreeuwse woordje dat onze Statenvertalers door ‘nu’ hebben vertaald. Dat woordje komt veel voor als een lichte versterking bij een verzoek of gebod (bijvoorbeeld in Ex. 4:6; 10:11; 11:2; 33:18). ‘Alstublieft’ geeft veel te veel nadruk en wekt bovendien een onjuiste indruk.

Zal of zou
Maar waar het ons nu om gaat, is het woord ‘zal’ in vers 33, waar de SV ‘zou’ heeft. Het gaat hier om een ingrijpende zaak. In deze verzen wordt gehandeld over het boek des levens, waarin de namen der uitverkorenen geschreven staan. Het ziet hier op het eeuwig raadsbesluit van de verordinering ter zaligheid. Hoe des Heeren uitverkorenen ook in zonde kunnen vallen, zij kunnen nimmermeer uit de genade vallen, want die Hij tevoren verordineerd heeft, dezen heeft Hij ook geroepen; en die Hij geroepen heeft; dezen heeft Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij gerechtvaardigd heeft, dezen heeft Hij ook verheerlijkt, Rom. 8:30. Nimmer zal de Heere een van degenen die Hij in Zijn boek geschreven heeft, uit Zijn boek delgen, hoe zwaar, hoelang zij ook Zijn wetten schonden. Maar, aan de andere kant is het zuiver uit taalkundig oogpunt bezien inderdaad correct om het slot van vers 33 zo te vertalen als in de HSV gebeurd is: Wie tegen Mij gezondigd heeft, zal Ik uit Mijn boek schrappen (of delgen). Dat zou echter in strijd zijn met het ganse getuigenis der Schrift aangaande het boek des levens. Daarom hebben de Statenvertalers deze plaats opgevat als een irrealis. Dat is een term uit de taalkunde voor een uitspraak die bepaald wordt door een bijzin die een voorwaarde inhoudt die niet overeenkomt met de werkelijkheid. De hoofdzin wordt dan geformuleerd in de verleden tijd. De bijzin is in de kanttek. 56: Versta hierbij: Indien Ik iemand daaruit zal delgen. Als dát het geval zou zijn (maar dat is niet zo), dán zouden dat de mensen zijn die in deze zaak tegen Mij gezondigd hebben, en niet gij, Mozes. Wie hierop zegt, dat de bijzin die bepalend is voor het gebruik van ‘zou’, niet in de bijbeltekst zelf staat, bedenke dat zij zakelijk in het vorige vers (‘zo niet’) gevonden wordt. Voor deze oplossing hebben de Statenvertalers gekozen.

Calvijn
De mensen van de HSV kunnen zich voor hun vertaling beroepen op Calvijn, die evenals zij ook vertaalde:… zal Ik uit Mijn boek delgen. Trouwens, de Statenvertalers geven zelf deze alternatieve vertaalmogelijkheid ook aan in de kanttekening. Maar Calvijn benadrukt in zijn verklaring, dat daaruit niet een verandering in de raad Gods opgemaakt mag worden. Deze manier van spreken (uit het boek des levens delgen) betekent volgens Calvijn zoveel alsof er gezegd wordt dat de Heere ten slotte voor iedereen openbaar zal maken dat de verworpenen, die tijdelijk onder het getal der gelovigen gerekend worden, op geen enkele manier tot het lichaam der Kerk behoren. Hij spreekt van een aanpassing aan het bevattingsvermogen van de menselijke geest. Want huichelaars gebruiken op die manier Zijn Naam vals dat zij niet tot de vreemdelingen gerekend worden tenzij God hen openlijk afwijst. Daarom wordt hun openlijke verwerping een uitwissing genoemd. Calvijn stemt dus overeen met de Statenvertalers, dat er van een uitwissing uit het boek des levens in de eigenlijke zin van het woord geen sprake is.

Geloof van Dordt

We zien dus dat er hier twee vertaalmogelijkheden zijn om recht te doen aan wat er staat en tegelijk in harmonie met het ganse Schriftgetuigenis aangaande het boek des levens te blijven. Een afweging tussen beide is niet eenvoudig. Maar kiest men voor Calvijn, dan zou men op zijn minst ook de uitleg van Calvijn erbij moeten geven. Dit te meer omdat de HSV veel werkt met voetnoten, waarin toegelicht wordt waarom men tot een bepaalde vertaalbeslissing is gekomen. Zulk een voetnoot wordt hier gemist en daarmee is de vertaling van de HSV bepaald een inhoudelijke theologische verzwakking. Episcopius, de leider der remonstranten na de dood van Arminius, had als bezwaar tegen de Statenvertaling, dat er het ‘geloof van Dordt’ en de ‘theologie van Calvijn’ in de vertaling te vinden was. Als voorbeeld noemde hij daarvoor deze tekst. Ex. 32:33 (volgens A.H. Haentjens in De Statenvertaling 1637 – 1937, blz. 85). Om alle misverstand uit te sluiten: wij bedoelen bepaald niet de mensen van de HSV te beschuldigen van afwijking van de leer van Dordt. Maar zo kort na de nationale synode van 1618 – 1619 gevoelden de Statenvertalers kennelijk de behoefte om in hun arbeid zo duidelijk mogelijk de leer der remonstranten af te wijzen. Daarbij gingen ze op het randje van wat uit oogpunt van vertaling nog mogelijk was. Is de noodzaak daarvan thans minder?