Beste Auto. het gaat hier nu eenmaal om een stuk, nl de praktijk van het afleggen van je geloofsbelijdenis.Auto schreef:Beste Wilhelm, laat ik dan eens reageren. Als jij vraagt aan hen of ze dit onderschrijven, denk ik zeker dat ze dat doen, alleen moet je dat doen door alleen te reageren op dit geknipte stukje? Dan zeg ik nee, want als je de context van die desbetreffende tijd er bij haalt dan zeggen onze vaderen veel meer. Laat ik dan alleen het stukje levensheiliging erbij halen, onze vaderen zaten er boven op inzake het dragen van kleding. Ik hoef alleen maar te verwijzen naar een discussie van een bepaald kleding stuk, onze vaderen zouden die discussie verafschuwd hebben, maar ook het kledingstuk. Wie zich niet hield aan de kerkenraadsbesluiten kwam onder de tucht. Wie in het openbaar dronk kreeg een berisping.Wie mee deed aan dansen of volksdansen of allerlei festiviteiten die kwam onder de tucht. Onze vaderen hadden een zuiver leven op het oog voor het aangezicht van de Heere. Het zuurdesem moest weg, en boven alles dient de Heere. En als jij dan alleen deze vragen noemt, komt bij mij de vraag boven richting jou: ben jij bereid naast deze vragen, ook bereid de verklaringen van Gods Woord van dezelfde vaderen mbt levensheiliging en het wandelen in Zijn wegen voor je rekening te nemen?Wilhelm schreef:GJdeBruijn schreef:Als het gaat om het woord 'belijden' kan dat nooit zonder een besneden hart. Dat geldt niet alleen het avondmaal, maar evenzeer de geloofsbelijdenis.
Het is inherent aan het woord zelf. Alle redenaties ten spijt.
Dat was ook de reden dat de reformatoren belijdenis doen wél als kerkordelijke stap naar het avondmaal zagen. Het verschil is gekomen in de nadere reformatie. Het vreemde is dat ik nu argumenten zie die voor het standpunt zijn van de nadere reformatie op een wijze dat het een afwijzen moet betekenen van de oorspronkelijke reformatorische zienswijze. Dat is vreemd omdat zowel Voetsius als de latere oudvaders hun andere accenten nooit bedoelt hebben als tegenwerping op de oorspronkelijke praktijk rond bijv. Calvijn, Beza en Guido de Bres.
Ik denk dat het verschil tussen de eenheid belijdenis doen en avondmaal los gekoppeld wordt als het belijdenis doen wordt uitgehold. Als hetzelfde geloof voor het avondmaal vereist is voor het doen van belijdenis, dan is er geen enkele reden om in de praktijk daar een onderscheid in te maken. Smytegeldt ging in zijn tijd nog op huisbezoek als belijdende leden NIET aangingen. Dat is toch andere praktijk dan sommigen hier voorstaan. Sterker nog, ik zie dat sommigen hier de praktijk van veel oudvaders eigenlijk betitelen met 'automatisme' en 'geconcludeer'. Ik denk dat daarmee geen recht gedaan wordt aan ons reformatorische erfgoed. De vraag is uiteindelijk: Zijn we niet te oppervlakkig geworden in het minder eisen voor het doen van belijdenis dan voor het aangaan aan de tafel des Heeren? Is het oude bovenschrift boven de belijdenisvragen wel houdbaar in onze tijd? En zijn de oorspronkelijke voor-voetsiaanse belijdenisvragen nog wel herkenbaar en toepasbaar in onze tijd?
Het valt me op dat op het tweemaal plaatsen van de 16e eeuwse synodaal overeengekomen vragen (itt die van Voetsius) geen directe affiniteit blijkt. Dat is veelzeggend!?
Is er iemand die hier op wil reageren:Dordrecht 1576
Ten eersten: of sij niet van herten ongeveynsdelicke bekennen dat sij armen elendighen sondaren sijn ende van wegen der
sonden Kinderen des toorns Godes?
Ten tweeden: oft sij niet en gevoelen in haerder conscientien dat allen haeren sonden vergeven sijn door het genoechdoen
onses Heren Jhesu Christi?
Ten derden: oft haer voornemen niet en sij om voortaen vruchten der danckbaerheyt mit een Godsalich leven voor Godt ende
den menschen door die genade Godes te bewijsen?
Ten vierden: oft sij niet voortaen aennemen om op haren mitbroederen ende susteren acht te nemen ende den gevallen te
vermanen broederlicke ende oock harer selfs die christelicke discipline niet onderwerpen van herten?
Ik zou nog wel een reactie willen zien van Tiberius en Erasmiaan op deze post.
De Nadere Reformatie ging niet alleen over 1 bepaald stuk tav het geloofsleven, maar over het totale leven voor Gods aangezicht.
En ik weet dat er vele vragen kunnen zijn. En natuurlijk is een ambtsdrager geen hartekenner en hebben we ons te houden aan het oordeel der liefde. Maar het gemak waarmee, in deze discussie, juist door hen die graag een reformatorisch geluid willen laten horen, gezegd wordt dat er een ander geloof nodig is voor het afleggen van je belijdenis des geloofs als voor het H.Avondmaal dat verbaasd me ten zeerste. En dat is niet in de lijn met onze vaderen.
En ik vind het erg. Het is een praktijk die onze kerken ingeslopen is en waar geen vragen over gesteld mogen worden. Nee, de praktijk wordt zelfs verdedigd.
Het ligt zo helder. Zelfs de naam "belijdenis des geloofs" zegt genoeg. Het antwoord ligt daarin besloten.
En als er dan argumenten komen alsof er een sterker geloof nodig is voor het Heilig Avondmaal dan voor het doen van geloofsbelijdenisdan schrik ik daarvan.
Ben ik dan voor een automatische Avondmaalsgang zoals in sommige postings gesuggereerd lijkt te worden? Nee , natuurlijk niet. Verre van dat. Voor het aangaan aan de Heilige dis is zelfbeproeving nodig. Een onderzoek of ik , heel persoonlijk iets ken van die drie stukken zoals deze worden omschreven in het formulier.
Dit mag, nee moet ook gevraagd worden voor het afleggen van belijdenis des geloofs. In een gesprek mag de ambtsdrager dan vragen aan de catechisant hoe het staat op weg en reis naar de eeuwigheid en of hij of zij de eerst volgende keer aan hoopt te gaan aan het Heilig Avondmaal. Als daarop ontkennend wordt geantwoord dan is het pastoraal om in een eerlijk gesprek te adviseren het doen van belijdenis des geloofs nog uittestellen. Niet hard, maar uit liefde.
Ware serieuze en zoekende jongeren zullen daar alleen maar van harte mee instemmen.
Rom 10:
9 Namelijk, indien gij met uw mond zult belijden den Heere Jezus, en met uw hart geloven, dat God Hem uit de doden opgewekt heeft, zo zult gij zalig worden.
10 Want met het hart gelooft men ter rechtvaardigheid en met den mond belijdt men ter zaligheid.
11 Want de Schrift zegt: Een iegelijk, die in Hem gelooft, die zal niet beschaamd worden.