GJdeBruijn schreef:vragensteller schreef:@huisman en @ GJdeBruijn: antwoord op jullie: zie citaat uit Vroegindeweij en dat van Calvijn.
Maar hoe verklaar je dan Calvijns eigen uitleg over zijn leer in zijn Catechismus van Geneve? Je geeft in wezen geen antwoord op wat ik daarover stelde.
(...)
Maar dan zul je toch de door Huisman geplaatste Boston-citaten ook kunnen onderschrijven, of gaat zich daar dan toch een inhoudelijk verschil manifesteren? Is er dan bij jou toch een onderscheid tussen de belofte en de toepassing, waarbij de toepassing iets meer is dan het geloof in de belofte, dat wil zeggen Christus en al Zijn weldaden aannemen?
Als antwoord op je eerste vraag: dat is een gevolg van de vragen die ik heb geplaatst. Je moet de hele catechismus lezen en niet alleen de passages die jouw mening lijken te onderstrepen. Wat jij citeert, staat ingebed in een bepaalde context, ik zal dat hieronder verder uitwerken. Houd in elk geval vraag en antwoord 91 vast.
Het antwoord op je tweede vraag: die kan ik onderschrijven, maar jij interpreteert ze blijkens jouw aanvulling m.i. niet goed. De toepassing gebeurt allereerst door de Heilige Geest. Zie laatste regel antw. 91. Uit het citaat van Afgewezen bleek dat het (bewust) aannnemen de
verzekering van het al aanwezige geloof inhield. Blijkbaar is er dan al geloof. Als je Calvijn goed leest, zul je zien, dat hij dat de verlichting met Gods Geest noemt (zie bijv. Inst., boek III, 24,17). Wat hij daaronder verstaat, lees je in antwoord 91, de eerste regel.
Citaat Inst. III, 24, 17
Want wanneer Hij zo beloften doet, wil Hij niet anders zeggen, dan dat Zijn barmhartigheid voor allen bereid is, die haar slechts begeren en inroepen, wat slechts zij doen, die Hij verlicht.
Barmhartigheid is een veel breder begrijp dan de vrijspraak! Nogmaals: zie daar de reden voor mijn meningsverschil met Afgewezen.
Als laatste wil ik uitvoeriger op de inhoud van de door jou aangehaalde Catechismus ingaan:
Over het geloof .
Vr. 111. Het zal gepast zijn een definitie van het ware geloof te ontlenen aan
datgene, waaruit wij de grondslag nemen, waarop het geloof moet
steunen.
Antw. : Zo is het. Wij mogen het dan zo bepalen, dat wij zeggen dat het een zekere
en vaststaande kennis is van de Vaderlijke goedwilligheid van God jegens
ons, gelijk Hij door het Evangelie betuigt dat Hij ons door de weldaad van
Christus tot een Vader en Beschermer zijn zal.
Let op de laatste zin: tot een Vader en Beschermer zijn ZAL. Die belofte neem je aan. Dat is iets anders dan: "Dat Hij onze Vader IS".
Vr. 112. Nemen wij dat van onszelf aan, of ontvangen wij het van God?
Antw. : De Schrift leert, dat het een bijzondere gave van God is, en de ervaring
bevestigt dat.
Vr. 113. Welke ervaring noemt ge mij?
Antw. : Wel, ons verstand is te grof om de geestelijke wijsheid van God te kunnen
vatten, die ons door het geloof onthuld wordt;en onze harten zijn te zeer
geneigd, hetzij tot wantrouwen, hetzij tot een verkeerd vertrouwen op
onszelf en de schepselen, dan dat zij eigener beweging in God zouden
rusten. Voorwaar, de Heilige Geest maakt ons door Zijn verlichting vatbaar
om die dingen te begrijpen, die onze bevatting anders ver te boven zouden
gaan; en Hij vormt ons tot een vaste overtuiging, door de beloften van het
heil in onze harten te verzegelen.
Ook hier laat hij het verlichtende werk van de Heilige Geest vooraf gaan. Wat dat inhield, zag je in antw. 91.
Vr. 114. Wat goeds ontstaat er voor ons uit dit geloof, wanneer wij het eenmaal
verkregen hebben?
Antw. : Het rechtvaardigt ons voor God, en door deze gerechtigheid maakt Hij ons
erfgenamen van het eeuwige leven.
Het gaat dus om het door God geschonken geloof (in vr/a 91) dat rechtvaardigt.
Dan komen er 2 vragen over de goede werken, die laat ik nu rusten, maar dan:
Vr. 117. Gij zegt dus, dat wij, voordat wij wedergeboren zijn, en vernieuwd
(reformati) door de Geest van God, niets kunnen dan zondigen, gelijk een
kwade boom anders niet dan kwade vruchten voortbrengt? Matth. 7 : 18.
Antw. : Zó is het geheel en al, want welke schijn zij ook hebben in de ogen der
mensen, ze zijn niettemin kwaad, zolang het hart verdorven is, dat God
voornamelijk aanziet.
Als je deze vraag leest in het licht van vr/a 91, wordt duidelijk dat die wedergeboorte heeft plaatsgevonden in vr/a 91.
EN PAS NU (!!) -na vr/a 118 die er nog tussen staat- komen de door jou geciteerde vragen (v/a 119) aan bod. Zie je dat je de vragen behoorlijk uit hun context hebt gehaald?