Vrienden, het artikel van Ds. C. Harinck was niet compleet. Het RD was zeer polariserend bezig en Ds. Harinck heeft toen gereageerd met een ingezonden brief:
Curatorium
Naar aanleiding van het artikel over de criteria voor het ambt van dienaar des Woords, heb ik reacties ontvangen die ontstaan doordat er slechts enkele zinnen uit mijn artikel zijn overgenomen. Het is mij dan ook een behoefte om het belangrijkste gedeelte integraal weer te geven. Hopelijk worden daardoor misverstanden opgelost als zou ik de noodzaak van onderzoek, bekering en roeping loochenen. Het ging mij om de zorg vanwege de vergrijzing van de predikanten in de Gereformeerde Gemeenten. Het tweede deel van het artikel luidt als volgt: “Er is een oorzaak waarom God ons dienaren onthoudt. Die reden moeten wij gewis zoeken in onze zonden, onze kerkelijke en persoonlijke zonden. Het is nodig en eerlijk om daar niet langer omheen te draaien als een verboden onderwerp. Dit moet onder ons gezegd kunnen worden. Maar voordat u naar een kerkelijk orgaan of naar personen wijst, moet u uzelf onder de tucht van de Schrift stellen. Is ons volk niet in slaap gevallen en tevreden met leesdiensten? Leeft de behoefte aan het levende Woord van God wel? Hebben wij een uitlegger nodig, zoals de moorman die nodig had? En waar blijven onze jonge mannen? Gaat het dan enkel om carrière maken en geld verdienen? Met alle voorzichtigheid zouden we ook kanttekeningen kunnen plaatsen bij de wijze van toelating in onze gemeenten. Het is alles wel erg toegesneden op het onmiddellijke. In een onderzoek van ongeveer een halfuur moet de beslissing vallen. Dit kunnen we allemaal goedpraten door te zeggen: Als God wil dat iemand dominee wordt, gebeurt het ook. Maar wij hebben onze verantwoordelijkheid ten opzichte van Gods gemeente ernstig te nemen. In de Schrift worden de criteria voor de opziener aangegeven (1 Tim. 3:2; 2 Tim. 2; Titus 1 en 2). Op de voorgrond staat daarbij niet een extra-ordinaire roeping, maar vooral genade en gaven van de Geest om het ambt te bedienen en de vruchten van een geheiligd en aan God toegewijd leven. W. à Brakel zegt dat God slechts in bijzondere gevallen een buitengewone roeping geeft. De roeping moet vooral blijken uit bekwaamheid tot het werk, liefde tot Christus en de zielen, bereidheid om zichzelf te verloochenen en vooral een grote, aanhoudende en diepe begeerte om het werk der bediening te verrichten. Zulke zaken zijn waarschijnlijk heel wat meer waard dan een imponerende tekst. Verder moet de leidsman geen blinde zijn. Wanneer naar Jezus’ woord de blinde, de blinde leidt, vallen zij samen in de gracht. Het bezit van persoonlijke genade, kennis van Christus en oefening in het geloof is voor dit werk onmisbaar. Daarom is onderzoek van degenen die dit ambt begeren bijbels en noodzakelijk. God zendt geen engelen uit, maar mensen. Echter wel mensen die barmhartigheid is geschied. De bekende W. Gurnall zegt er zo treffend van: “De personen die Hij uitzendt om te prediken, zijn geen engelen, die vreemd zijn aan onze natuur, en die, ofschoon zij het goede voor ons wensen, toch geen zo innig en groot een belang hebben bij de val des mensen, dat het hun in hun prediking het voordeel geeft van de ingewanden der barmhartigheid, die God vereist in hen die op deze boodschap uitgaan. Neen, Hij zendt mensen met wie Hij gemeenzaam kan spreken, mensen van gelijke bewegingen als wij, wier natuur hen onder hetzelfde bederf stelt, onder dezelfde verzoekingen en veroordelingen als wij. Hij zendt mensen, die door de bekendheid die zij hebben met hun eigen hart, ons kunnen spreken van de verdorvenheid van het onze, van het vuur van Gods toorn, dat hen geschroeid heeft vanwege hun zonden, en die ons kunnen spreken van hetgeen onzen zonden hebben verdiend, en van het gevaar waarin zij ons gebracht hebben. Gelijk zij ook door de lieflijke bewustheid van Gods liefde in Christus, die zij hebben gesmaakt, ons uit hun eigen ervaring het kostelijke kunnen aanprijzen, waartoe zij ons uitnodigen.â€
Vergadering Curatorium
- ndonselaar
- Berichten: 3105
- Lid geworden op: 29 dec 2001, 12:34
- Contacteer:
Van RefoWeb:
----------------
Het is goed om in dit verband eens te luisteren naar wat Wilhelmus a Brakel daarover geschreven heeft in zijn "Redelijke Godsdienst". Brakel spreekt van een inwendige en een uitwendige zending. De inwendige zending (roeping) is niet te verstaan als een buitengewone openbaring van God; men moet daar niet op wachten. Hij wijst op vijf zaken waardoor iemand van zijn roeping overtuigd kan worden. Ik noem die en geef er vervolgens een nadere uitwerking aan.
-weten wat het ambt inhoudt. Wat vraagt de Heere van een dienaar? Daaraan kan toegevoegd worden: wat betekent het om in deze tijd dienaar van het Woord te zijn? Denk aan de gezagscrisis, de individualisering, de mondigheid ook van de moderne kerkmens, enz.
-een kennis van eigen bekwaamheid. Dat kan vreemd klinken: leidt dat niet tot hoogmoed? Dat is uiteraard de bedoeling niet. Want wie is uit zichzelf tot deze dingen bekwaam? Het besef daarvan zal juist bij iemand die echt geroepen is, diep leven en almeer gevonden worden. Maar bedoeld wordt: er zijn bepaalde gaven van de Geest nodig om te dienen in het ambt. Bijvoorbeeld: studiezin en een bepaalde vorm van uitdrukkingsvaardigheid. In alle nuchterheid mag men dat voor Gods aangezicht nagaan.
-een bijzondere liefde tot Christus, de kerk en de zielen. Daarmee is ook de vraag naar de persoonlijke heilszekerheid met het oog op de roeping tot het ambt beantwoord. Al gaat het niet om de mate van de zekerheid -die kan verschillen en daar is ook een groei in nodig- het gaat er wel om dat we weten van ons aandeel in Christus. Ben ik oprecht aan Hem verbonden? Heb ik Hem zelf nodig als Borg en Zaligmaker? Heb ik iets leren smaken van Zijnliefde tot mij, verloren zondaar? Hoe zal iemand die daar niets van ervaren heeft ooit de liefde van Christus kunnen preken? Zegt Paulus niet: "Want de liefde van Christus dringt ons?" Dan is er ook diepe bewogenheid met het heil van medezondaren. Dan kan een prediker zichzelf alleen maar beschuldigen dat hij te weinig heeft aangedrongen en nog veel te lauw was in het aandringen op onbekeerden! Liefde tot de kerk zal er ook zijn: ondanks al haar gebreken, wetend zelf deel van die kerk te zijn en zelf zo vol van gebreken te zijn! Dat maakt ootmoedig en tegelijk betrokken: het is immers niet een menselijke zaak, maar "kerk" betekent: dat wat van de Heere is! Zal er dan geen gedrevenheid zijn om in die kerk waarin ik door Gods voorzienigheid geboren of gesteld ben, het Woord te mogen bedienen?
-een gewillige verloochening van alles. Als het je te doen is om aanzien onder de mensen, om een machtspositie, om een mooie pastorie, om een lui leven, om financieel gewin, word dan alsjeblieft geen dominee. Een dienstknecht is niet meer dan zijn heer, noch een gezant meer dan die hem gezonden heeft (zie Joh.13:16). Dat betekent ook: bereid zijn om daar heen te gaan waar Hij je zendt, ook al is dat helemaal geen aantrekkelijke plaats of gemeente.
-een lust tot het ambt. We komen het in de Schrift tegen: "Zo iemand tot eens opzieners ambt lust heeft, die begeert een treffelijk werk" (1 Tim.3:1). En zo is het: het is het voortreffelijkste werk om ambassadeur van Koning Jezus te mogen zijn! Dan is er ook een innerlijke drang: om je leven in Zijn dienst te mogen besteden. Ik voeg er nog aan toe: let ook op de leiding van de Heere in je leven tot nu toe. Vroeger zei men wel: let op de wenken van Gods voorzienigheid. Zijn er dingen in je leven die onmiskenbaar in deze richting wijzen? Heb je je aandacht en plannen wel eens ergens anders op gericht en hoe verliep dat? Hoe kijkt je omgeving er tegenaan? Nee, dat is zeker niet doorslaggevend, maar niet van belang ontbloot. Voor wat betreft de uiterlijke roeping wijst Brakel op de kerk die door middel van een verkiezing in een bepaalde gemeente roept. Je zou kunnen zeggen: dat is het objectieve, waarin de subjectieve roeping bevestigd wordt. Wie niet overtuigd is van zijn roeping, hij worde geen predikant. Een niet-geroepen dienaar is immers een ramp voor de kerk! Brakel schrijft echter ook: "Is iemand overtuigd van zijn zending (roeping), die gebruike zijn zending tot ondersteuning in zijn onbekwaamheid, tot vrijmoedigheid in het bedienen van zijn ambt, tot gelovig bidden om bekwaamheid, tot lijdzaam vertrouwen in alle wederwaardigheden die hem in zijn bediening ontmoeten.` Je ziet: schatten uit het verleden kunnen ons nog een handreiking bieden voor vandaag. Veel licht en wijsheid van de Heere toegewenst in deze zaak; en spreek er vooral met Hem over!
-----------------------
Ds Harinck zal bedoelen dat hier (Brakel) niet over een 'tekst' o.i.d. gesproken wordt. Dat is wellicht het extra-ordinaire?
----------------
Het is goed om in dit verband eens te luisteren naar wat Wilhelmus a Brakel daarover geschreven heeft in zijn "Redelijke Godsdienst". Brakel spreekt van een inwendige en een uitwendige zending. De inwendige zending (roeping) is niet te verstaan als een buitengewone openbaring van God; men moet daar niet op wachten. Hij wijst op vijf zaken waardoor iemand van zijn roeping overtuigd kan worden. Ik noem die en geef er vervolgens een nadere uitwerking aan.
-weten wat het ambt inhoudt. Wat vraagt de Heere van een dienaar? Daaraan kan toegevoegd worden: wat betekent het om in deze tijd dienaar van het Woord te zijn? Denk aan de gezagscrisis, de individualisering, de mondigheid ook van de moderne kerkmens, enz.
-een kennis van eigen bekwaamheid. Dat kan vreemd klinken: leidt dat niet tot hoogmoed? Dat is uiteraard de bedoeling niet. Want wie is uit zichzelf tot deze dingen bekwaam? Het besef daarvan zal juist bij iemand die echt geroepen is, diep leven en almeer gevonden worden. Maar bedoeld wordt: er zijn bepaalde gaven van de Geest nodig om te dienen in het ambt. Bijvoorbeeld: studiezin en een bepaalde vorm van uitdrukkingsvaardigheid. In alle nuchterheid mag men dat voor Gods aangezicht nagaan.
-een bijzondere liefde tot Christus, de kerk en de zielen. Daarmee is ook de vraag naar de persoonlijke heilszekerheid met het oog op de roeping tot het ambt beantwoord. Al gaat het niet om de mate van de zekerheid -die kan verschillen en daar is ook een groei in nodig- het gaat er wel om dat we weten van ons aandeel in Christus. Ben ik oprecht aan Hem verbonden? Heb ik Hem zelf nodig als Borg en Zaligmaker? Heb ik iets leren smaken van Zijnliefde tot mij, verloren zondaar? Hoe zal iemand die daar niets van ervaren heeft ooit de liefde van Christus kunnen preken? Zegt Paulus niet: "Want de liefde van Christus dringt ons?" Dan is er ook diepe bewogenheid met het heil van medezondaren. Dan kan een prediker zichzelf alleen maar beschuldigen dat hij te weinig heeft aangedrongen en nog veel te lauw was in het aandringen op onbekeerden! Liefde tot de kerk zal er ook zijn: ondanks al haar gebreken, wetend zelf deel van die kerk te zijn en zelf zo vol van gebreken te zijn! Dat maakt ootmoedig en tegelijk betrokken: het is immers niet een menselijke zaak, maar "kerk" betekent: dat wat van de Heere is! Zal er dan geen gedrevenheid zijn om in die kerk waarin ik door Gods voorzienigheid geboren of gesteld ben, het Woord te mogen bedienen?
-een gewillige verloochening van alles. Als het je te doen is om aanzien onder de mensen, om een machtspositie, om een mooie pastorie, om een lui leven, om financieel gewin, word dan alsjeblieft geen dominee. Een dienstknecht is niet meer dan zijn heer, noch een gezant meer dan die hem gezonden heeft (zie Joh.13:16). Dat betekent ook: bereid zijn om daar heen te gaan waar Hij je zendt, ook al is dat helemaal geen aantrekkelijke plaats of gemeente.
-een lust tot het ambt. We komen het in de Schrift tegen: "Zo iemand tot eens opzieners ambt lust heeft, die begeert een treffelijk werk" (1 Tim.3:1). En zo is het: het is het voortreffelijkste werk om ambassadeur van Koning Jezus te mogen zijn! Dan is er ook een innerlijke drang: om je leven in Zijn dienst te mogen besteden. Ik voeg er nog aan toe: let ook op de leiding van de Heere in je leven tot nu toe. Vroeger zei men wel: let op de wenken van Gods voorzienigheid. Zijn er dingen in je leven die onmiskenbaar in deze richting wijzen? Heb je je aandacht en plannen wel eens ergens anders op gericht en hoe verliep dat? Hoe kijkt je omgeving er tegenaan? Nee, dat is zeker niet doorslaggevend, maar niet van belang ontbloot. Voor wat betreft de uiterlijke roeping wijst Brakel op de kerk die door middel van een verkiezing in een bepaalde gemeente roept. Je zou kunnen zeggen: dat is het objectieve, waarin de subjectieve roeping bevestigd wordt. Wie niet overtuigd is van zijn roeping, hij worde geen predikant. Een niet-geroepen dienaar is immers een ramp voor de kerk! Brakel schrijft echter ook: "Is iemand overtuigd van zijn zending (roeping), die gebruike zijn zending tot ondersteuning in zijn onbekwaamheid, tot vrijmoedigheid in het bedienen van zijn ambt, tot gelovig bidden om bekwaamheid, tot lijdzaam vertrouwen in alle wederwaardigheden die hem in zijn bediening ontmoeten.` Je ziet: schatten uit het verleden kunnen ons nog een handreiking bieden voor vandaag. Veel licht en wijsheid van de Heere toegewenst in deze zaak; en spreek er vooral met Hem over!
-----------------------
Ds Harinck zal bedoelen dat hier (Brakel) niet over een 'tekst' o.i.d. gesproken wordt. Dat is wellicht het extra-ordinaire?
- ndonselaar
- Berichten: 3105
- Lid geworden op: 29 dec 2001, 12:34
- Contacteer:
Is nu een curatorium noodzakelijk, lees eens mee bij Calvijn:
Dewijl nu alle dingen in de heilige Vergadering met orde en betamelijkheid moeten behandeld worden, zo is er geen stuk, waarin dit met meer naarstigheid behoort onderhouden te worden, dan in het bestel van regering; dewijl in geen zaak groter gevaar is dan in de regering, zo daarin iets onordelijk plaats heeft. Opdat dus geen onrustige en oproerige mensen (hetgeen anders stond te gebeuren) zich in het ambt van leren of regeren lichtvaardig mochten indringen, zo is uitdrukkelijk bepaald, dat niemand enig openbaar ambt in de Kerk mag aannemen zonder daartoe geroepen te zijn. Opdat men derhalve voor een waar Dienaar der Kerk gehouden moge worden, moet men vooreerst een wettige roeping hebben; voorts dat men zijn roeping volge, dat is, de hem opgelegden last opneme en volvoere.
Dit kan men dikwijls opmerken bij Paulus, die, wanneer hij zijn Apostelschap wil bewijzen, bijna altijd zijn roeping tegelijk met zijn getrouwheid in het bedienen van zijn ambt bijbrengt. Indien een zo groot Dienaar van Christus om geen andere reden zich het recht om in de Kerk gehoord te worden durft toekennen, dan dewijl hij door het bevel des Heren daartoe is aangesteld, en hij hetgeen hem opgelegd is getrouwelijk uitvoert, welke onbeschaamdheid zal het dan zijn, zo enig sterveling, van deze beide stukken of van één van die ontbloot, zichzelf een zodanige eer aanmatigt? Maar naardien wij te voren iets hebben aangeroerd van de noodzakelijkheid, die op de Dienaren rust, om hun ambt te bedienen, zo laat ons thans alleen van hun roeping handelen.
Ten opzichte van die hebben wij vier stukken te overwegen: namelijk dat wij weten wat voor Dienaars men roepen moet, hoe en door wie zij geroepen moeten worden, en op welke wijze en in welke vorm zij moeten worden ingehuldigd. Ik spreek hier van de uiterlijke en openlijke roeping, die tot de openbare orde der Kerk behoort; wat de verborgene betreft, waarvan ieder Dienaar zich voor God bewust is, en van welke de Kerk niet kan getuigen, die ga ik thans voorbij. Om er echter iets van te zeggen: Zij is een goed getuigenis onzes harten, dat wij het ons voorgestelde ambt aannemen niet uit eerbejag of gierigheid of enige andere boze begeerte, maar uit een oprechte vreze Gods en zucht om de Kerk te stichten.
Deze innerlijke roeping is, gelijk ik gezegd heb, wel een’ ieder van ons nodig, zo wij onze dienst Gode behagelijk willen verrichten; maar niet te min is die voor het oog der Kerk niet minder behoorlijk geroepen, die zelfs met een kwaad geweten tot zijn ambt gekomen is, indien deze zijn boosheid slechts niet openbaar zij. Men pleegt ook te zeggen dat ook tot de bediening geroepen zijn bijzondere personen, die men geschikt en bekwaam vindt om die te verrichten; omdat namelijk geleerdheid, gepaard met Godzaligheid en andere gaven van een goeden Herder, als een zekere voorbereiding tot dezelve is. Want die de Here te voren tot een zo gewigtig ambt bestemd heeft, voorziet Hij vooraf van zodanige middelen als tot het volbrengen vereist worden, opdat zij niet ledig en onvoorbereid daartoe zouden overgaan..[…] Maar daar dit het eerste stuk is van die vier, die ik voorgesteld heb, zo laat ons nu daartoe overgaan.'
--------------------------------------------------
Nadrukkelijk spreekt Calvijn van de noodzaak van een roeping. Hij bedoelt hier wel mee de ‘uitwendige’ roeping, omdat wij nooit de ‘inwendige roeping’ kunnen onderzoeken. Als we menen dat te kunnen zijn we geestdrijvers.
Waarom is een curatorium niet noodzakelijk? Omdat de kerk ten allen tijde is geroepen de tucht uit te oefenen. Als iemand meent geroepen te zijn en hij heeft de gaven om Gods Woord uit te leggen en het Evangelie te verkondigen, dan moeten wij hem toelaten. Uiteraard moet hij getuigen dat hij gedrongen wordt door de wederliefde die God in Christus in hem ontbrand heeft. [wat ook voor het ambt van ouderling en diaken opgaat]!
Na de opleiding volgt de wettige beroeping in een gemeente. Zo heeft Calvijn het verwoord in tegenstelling tot de Wederdopers die grote waarde hechten aan een ‘extra-ordinaire roeping’. Wat te doen als een predikant niet predikt naar het Woord van God? Als hij linkse of rechtse dwalingen verkondigt? Zie hiervoor de tucht in de DKO.
Uiteraard mag een curatorium wel oordelen of iemand geschikt is voor het ambt in de zin van uiterlijke geschiktheden.
Ik blijf deze hele discussie vreemd vinden. De ambten zijn volgens Gods Woord gelijkwaardig. Een onbekeerde ouderling of diaken is geen enkel probleem, maar een predikant moet ‘innerlijk’ onderzocht worden. Uiteraard pleit ik niet voor mensen die niet vol zijn van de liefde tot Christus, maar de schade die een ‘onbekeerde ouderling’ in een vacante gemeente is net zo groot als een onbekeerde predikant!
Tot slot als nadenkertje. Wat is er erger: een bekeerde Anna als ouderling in de gemeente of een onbekeerde Bileam.
Groeten,
Dewijl nu alle dingen in de heilige Vergadering met orde en betamelijkheid moeten behandeld worden, zo is er geen stuk, waarin dit met meer naarstigheid behoort onderhouden te worden, dan in het bestel van regering; dewijl in geen zaak groter gevaar is dan in de regering, zo daarin iets onordelijk plaats heeft. Opdat dus geen onrustige en oproerige mensen (hetgeen anders stond te gebeuren) zich in het ambt van leren of regeren lichtvaardig mochten indringen, zo is uitdrukkelijk bepaald, dat niemand enig openbaar ambt in de Kerk mag aannemen zonder daartoe geroepen te zijn. Opdat men derhalve voor een waar Dienaar der Kerk gehouden moge worden, moet men vooreerst een wettige roeping hebben; voorts dat men zijn roeping volge, dat is, de hem opgelegden last opneme en volvoere.
Dit kan men dikwijls opmerken bij Paulus, die, wanneer hij zijn Apostelschap wil bewijzen, bijna altijd zijn roeping tegelijk met zijn getrouwheid in het bedienen van zijn ambt bijbrengt. Indien een zo groot Dienaar van Christus om geen andere reden zich het recht om in de Kerk gehoord te worden durft toekennen, dan dewijl hij door het bevel des Heren daartoe is aangesteld, en hij hetgeen hem opgelegd is getrouwelijk uitvoert, welke onbeschaamdheid zal het dan zijn, zo enig sterveling, van deze beide stukken of van één van die ontbloot, zichzelf een zodanige eer aanmatigt? Maar naardien wij te voren iets hebben aangeroerd van de noodzakelijkheid, die op de Dienaren rust, om hun ambt te bedienen, zo laat ons thans alleen van hun roeping handelen.
Ten opzichte van die hebben wij vier stukken te overwegen: namelijk dat wij weten wat voor Dienaars men roepen moet, hoe en door wie zij geroepen moeten worden, en op welke wijze en in welke vorm zij moeten worden ingehuldigd. Ik spreek hier van de uiterlijke en openlijke roeping, die tot de openbare orde der Kerk behoort; wat de verborgene betreft, waarvan ieder Dienaar zich voor God bewust is, en van welke de Kerk niet kan getuigen, die ga ik thans voorbij. Om er echter iets van te zeggen: Zij is een goed getuigenis onzes harten, dat wij het ons voorgestelde ambt aannemen niet uit eerbejag of gierigheid of enige andere boze begeerte, maar uit een oprechte vreze Gods en zucht om de Kerk te stichten.
Deze innerlijke roeping is, gelijk ik gezegd heb, wel een’ ieder van ons nodig, zo wij onze dienst Gode behagelijk willen verrichten; maar niet te min is die voor het oog der Kerk niet minder behoorlijk geroepen, die zelfs met een kwaad geweten tot zijn ambt gekomen is, indien deze zijn boosheid slechts niet openbaar zij. Men pleegt ook te zeggen dat ook tot de bediening geroepen zijn bijzondere personen, die men geschikt en bekwaam vindt om die te verrichten; omdat namelijk geleerdheid, gepaard met Godzaligheid en andere gaven van een goeden Herder, als een zekere voorbereiding tot dezelve is. Want die de Here te voren tot een zo gewigtig ambt bestemd heeft, voorziet Hij vooraf van zodanige middelen als tot het volbrengen vereist worden, opdat zij niet ledig en onvoorbereid daartoe zouden overgaan..[…] Maar daar dit het eerste stuk is van die vier, die ik voorgesteld heb, zo laat ons nu daartoe overgaan.'
--------------------------------------------------
Nadrukkelijk spreekt Calvijn van de noodzaak van een roeping. Hij bedoelt hier wel mee de ‘uitwendige’ roeping, omdat wij nooit de ‘inwendige roeping’ kunnen onderzoeken. Als we menen dat te kunnen zijn we geestdrijvers.
Waarom is een curatorium niet noodzakelijk? Omdat de kerk ten allen tijde is geroepen de tucht uit te oefenen. Als iemand meent geroepen te zijn en hij heeft de gaven om Gods Woord uit te leggen en het Evangelie te verkondigen, dan moeten wij hem toelaten. Uiteraard moet hij getuigen dat hij gedrongen wordt door de wederliefde die God in Christus in hem ontbrand heeft. [wat ook voor het ambt van ouderling en diaken opgaat]!
Na de opleiding volgt de wettige beroeping in een gemeente. Zo heeft Calvijn het verwoord in tegenstelling tot de Wederdopers die grote waarde hechten aan een ‘extra-ordinaire roeping’. Wat te doen als een predikant niet predikt naar het Woord van God? Als hij linkse of rechtse dwalingen verkondigt? Zie hiervoor de tucht in de DKO.
Uiteraard mag een curatorium wel oordelen of iemand geschikt is voor het ambt in de zin van uiterlijke geschiktheden.
Ik blijf deze hele discussie vreemd vinden. De ambten zijn volgens Gods Woord gelijkwaardig. Een onbekeerde ouderling of diaken is geen enkel probleem, maar een predikant moet ‘innerlijk’ onderzocht worden. Uiteraard pleit ik niet voor mensen die niet vol zijn van de liefde tot Christus, maar de schade die een ‘onbekeerde ouderling’ in een vacante gemeente is net zo groot als een onbekeerde predikant!
Tot slot als nadenkertje. Wat is er erger: een bekeerde Anna als ouderling in de gemeente of een onbekeerde Bileam.
Groeten,
In necessariis unitatem custodiant, in non necessariis libertatem, in utrisque prudentiam et charitatem, in omnibus conscientiam inoffensam in diem Domini
Als je het woord “vooralâ€Oorspronkelijk gepost door AdrianusDe roeping moet vooral blijken uit bekwaamheid tot het werk, liefde tot Christus en de zielen, bereidheid om zichzelf te verloochenen en vooral een grote, aanhoudende en diepe begeerte om het werk der bediening te verrichten. Zulke zaken zijn waarschijnlijk heel wat meer waard dan een imponerende tekst.
- ndonselaar
- Berichten: 3105
- Lid geworden op: 29 dec 2001, 12:34
- Contacteer:
Adrianus,Oorspronkelijk gepost door Adrianus
In de eerste plaats vind ik het stuk van Calvijn een mooie aanvulling op de weergave van Brakel. waar Brakel de nadruk legt op de noodzaak van de aanwezigheid van vruchten van de waarachtige bekering en het zich gedrongen voelen tot het ambt, geeft Calvijn heel duidelijk aan dat de inwendige roeping noodzakelijk is.
Ik lees echter niet dat niet (door een curatorium bijv.) zou mogen worden gevraagd om daarvan getuigenis te geven. Sterker nog, Paulus werd daarnaar gevraagd en gaf getuigenis. Wat niet mag - en dat verbiedt Calvijn terecht - is gaan twijfelen aan de echtheid van de roeping. Een 'kwaad geweten' is nu eenmaal door de mensen niet te zien. Maar als een curatorium niet meer doet dan toetsen waar Brakel en Calvijn op wijzen, lijkt me dat niet anders te zijn dan vragen of iemand overeenkomstig Gods Woord dat Woord wil gaan bedienen.
Heeft een curatorium dan nog zin, tenminste zoals het nu functioneert. Of wil men toch het ' verhaal' op ' echtheid' onderzoeken door innerlijke overeenstemming?
In necessariis unitatem custodiant, in non necessariis libertatem, in utrisque prudentiam et charitatem, in omnibus conscientiam inoffensam in diem Domini
Omdat de (voormalige) hervormde kerk (nu PKN) pluriform is. M.a.w. er is daar meer ruimte voor persoonlijke uitleg van de bijbel zonder eeen collega aan te vallen op diens eventuele andere inzichten etc. In de GG is dat not done. Je past binnen de GG of je past er niet. Zwart of wit. Geen tussenweg mogelijk.Oorspronkelijk gepost door Lecram
Ik blijf erbij dat er heel wat meer aangenomen zouden kunnen worden. Waarom werken er afgewezen kandidaten nu wel met zegen in een Hervormde gemeente?
Een 'breekje' van Breekijzertje