caprice schreef:Zo gaandeweg dit gesprek komen er een vraag bij me op.
Luther schreef:Maar je redeneert nu vanuit de bestemming van Christus' bloed en offer en niet vanuit de reikwijdte ervan in de prediking.
Het is toch Christus Die Zijn Kerk gekocht heeft met Zijn bloed? Hoe wordt dan de raad des vredes gezien, waar God raad heeft gehouden met Zijn Zoon?
Dat God een volk verkoren heeft komt op uit het welbehagen van eeuwigheid. De Zoon heeft hen gekocht met Zijn bloed, hetwelk de Heilige Geest toepast aan de harten. Zo werkt God van de eeuwigheid in de tijd aan op de eeuwigheid. Dat doet Hij tot Zijn eer.
Mijn vraag is: wat mis je in mijn visie, als het gaat over het prediken van Christus aan hen die (nog) geen genade kennen, oftewel, wat bedoel je met de 'reikwijdte' van de prediking?
Dankjewel voor deze vraag. Wat ik bedoel met de reikwijdte van de prediking van het heil in Christus is dat Christus niet alleen welmenend aangeboden moet worden aan bewuste zondaren, maar aan alle hoorders. Misschien helpt het als ik ook in dit topic een posting uit een ander topic naar boven haal. Zie hieronder:
Hoe is het toch mogelijk dat er na al die decennia nog steeds onduidelijkheid is over de vraag of er een algemeen welmenend aanbod van genade is en zo ja, hoe dat dient te worden verstaan in relatie tot de verkiezing. Ik denk nog steeds dat de oude onderscheiding ons kan helpen: Ieder die onder het Woord verkeert, heeft "recht van toegang tot Christus", alleen diegenen die door Gods Geest worden levend gemaakt hebben "recht van bezit van Christus". Voor die laatsten is het offer van Christus effectief. Hij is voor hen gestorven.
Achterliggende vraag is natuurlijk, of het mogelijk is dat iemand die na zijn dood verworpen blijkt te zijn, bij leven welmenend geroepen is. Dan zou God liegen. In reactie op die vraag vat ik samen wat Wilhelmus à Brakel daarover schrijft:
- Nee, God liegt niet, want die Zaligmaker is er. Maar die wordt niet aanvaard door de verworpene. Er is geen schuld aan Gods zijde. Lees de DL 3/4: art. 8-11 er nog maar eens op na.
- De vraag is: 'Worden zij wel werkelijk geroepen, die uiteindelijk verloren zullen gaan? Of worden alleen de uitverkorenen welmenend geroepen?' Mijn antwoord daarop is: Nee, allen die onder de prediking verkeren worden werkelijk, welmenend en zonder voorwaarden geroepen tot het heil in Christus, ook de verworpenen. Er is een algemene roeping zonder voorwaarden. De vermaning en opdracht tot geloof geldt evenzeer als de plicht tot bekering.
- Aan ieder die onder de prediking verkeert, wordt Christus aangeboden. Ieder mag of moet tot Christus komen. Alleen dit recht van toegang is nog niet het geloof zelf.
- Achterliggende vraag is: Beoogt God de zaligheid van allen die geroepen zijn? Dan zeg ik: Wij kunnen niet anders dan op het Woord afgaan en mogen ons nooit kwellen met de vraag of we wel welmenend geroepen worden. Er is geen voorwaarde om de toevlucht tot Jezus te nemen. De verkiezing is voor de algemene roeping niet relevant.
- Als God de verworpenen niet welmenend roept, zijn zij immers te verontschuldigen. Dan kunnen ze in het oordeel zeggen met eerbied gesproken: "Heere, U hebt ons nooit tot het heil geroepen. Hoe kunt u ons dan kwalijk nemen dat we niet gekomen zijn?"
- Nog enkele passages uit de Redelijke Godsdienst van Wilhelmus à Brakel. Brakel definieert de roeping als volgt: De Roeping is een genadewerk Gods, de zondaar door het Evangelie nodigende, uit de staat der zonde en toorn over te gaan tot Christus, om door Hem verzoening met God, Godzaligheid en zaligheid te verkrijgen; en de Zijnen door de Heilige Geest krachtdadig tot die staat overbrengende.
Tot slot een wat langer citaat van Brakel.
Wilhelmus à Brakel schreef:
XII. Nu komt in bedenking: Of God ook roept allen, die onder de bediening des
Evangelies zijn, en niet zalig worden, dan of God alleen de uitverkorenen roept?
Ik antwoord: God roept allen en een ieder, die onder de bediening des Evangelies
leven. Dit dient wel opgemerkt, opdat men vrijmoedigheid heeft om Christus aan te
nemen. 't welk men niet zou doen, indien 't Evangelie niet aangeboden werd, en opdat
men erkent de rechtvaardigheid Gods in 't straffen van degenen, die op zo groot een
zaligheid geen acht geven, en het Evangelie niet gehoorzaam zijn.
Opdat een iegelijk van deze zaak overtuigd worde, zo merkt:
1. Vergelijkt u met de wilde Indianen, die noch Christus, noch zaligheid kennen. Ziet
u niet dat God aan u wat anders doet dan aan hen? Zoudt u met hun staat wel willen
wisselen? Waarom niet? Is 't niet omdat hier meerder hoop is om zalig te worden als
daar? Zal niet de verdoemenis degenen, die onder de bediening geleefd hebben, en
onbekeerd gebleven zijn, zwaarder zijn dan van de woeste heidenen? En waarom toch,
indien de zaligheid hun niet was aangeboden geweest? Waaruit dan blijkt, dat zij allen
geroepen worden, die het Evangelie horen.
2. Een ieder, die onder de bediening is, hoort de stem van den leraar, lerende,
vermanende en bestraffende, zo geschiedt het aan hem, die het hoort; en de leraar is
een dienaar van Christus en uitdeler der verborgenheden Gods, 1 Kor. 4:1. Gezanten
van Christus' wege, 2 Kor. 5:20. Zodat die hen hoort, die hoort Christus, en die hen
verwerpt, die verwerpt Hem, Luk. 10:16. Hierbij, u hoort de eigene woorden Gods in
de Schrift vervat; dewijl dan een ieder de stem der leraren en de woorden Gods in
zijne oren hoort klinken, zo worden al die zaken tot hem gesproken, en hij wordt door
het Evangelie geroepen.
3. De Schrift zegt duidelijk dat velen, die verloren gaan, geroepen waren:
Matth. 20:16 ... velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren.
Luk. 14:16-18... . hij noodde er velen En hij zond zijn dienstknecht uit... om te
zeggen: Komt, want alle dingen zijn nu gereed, en zij begonnen allen zich
eendrachtelijk te ontschuldigen.
Matth. 22:3. En zond zijne dienstknechten uit om de genooden ter bruiloft te
roepen; en zij wilden niet komen.
Was de gast zonder bruiloftskleed niet genodigd? Ja hij toch, dat was zijn misdaad
niet dat hij kwam. maar dat hij niet recht kwam, zonder bruiloftskleed. Zo is het klaar
dat een iegelijk, die onder de bediening is, tot Christus geroepen en genodigd wordt.
De kracht van het Evangelie zit in de bezittelijke voornaamwoorden. (Maarten Luther, WA 101, 2, 25)