Onderstaand citaat van Brahé plaatste ds Kersten in 1928 of 1929 in de Saambinder om zijn bezwaren tegen de drieverbondenleer kracht bij te zetten:
Eindelijk, laat men hier niet tegen in brengen, dat zo de weg wordt toegemuurd om het Evangelie aan allen die onder de bediening daarvan leven, te prediken, en de zaligheid in CHRISTUS algemeen uit te bieden, zonder enige aanzien van personen. Ik weet wel dat sommigen daarin vrij wat zwarigheid maken. Maar ik vind geen reden om hier een ogenblik in twijfel te staan, daar onze bevelbrief, uit Jezus’ Eigen mond opgeschreven,van deze inhoud is: gaat heen in de gehele wereld, PREDIKT HET EVANGELIE AAN ALLE CREATUREN. En om deze zaak, die onder rechtzinnigen onbetwistbaar behoort te zijn, en welker waarheid allen die zich aan de Dordtse canones of regels houden, behoren te erkennen en te betrachten, nu niet verder uit te halen, zeg ik alleen dat ons die waarheid niet tegen, maar voor is. Want als wij CHRISTUS en de beloften van bekering en vergeving der zonden in Zijn Naam prediken aan allen, zelfs de grootste zondaren, en hen allen opwekken om in Hem als zodanig te geloven, zo maken wij aan allen, die ons horen, niet wijs dat CHRISTUS het Verbondshoofd van hen allen hoofd voor hoofd is, en dat zij dit zomaar bloot voor waarheid moeten houden en daarop gerust zijn. Verre daarvandaan! Wij prediken aan alleen een CHRISTUS Die voor hen nodig is, en proberen de mensen tot erkentenis daarvan te brengen door de ontdekking van hun ellendestaat. Wij prediken aan allen een CHRISTUS, Die alleen genoegzaam en gepast is voor allen, zelfs de grootste zondaren; ja, Wiens verdiensten in zichzelf zo oneindig groot zijn, dat, als de Goddelijke maatregelen zo lagen, miljoenen werelden, zo gesteld als de onze, daardoor hadden kunnen verlost en behouden worden. En wij kunnen geen te grote noch te volle CHRISTUS prediken. Wij prediken verder een CHRISTUS, Die te gewillig Zich voor vloekwaardige zondaren in de bres stelde, en al de geëiste verbondsvoorwaarden vervulde, dan dat er bij Hem zo’n grimmigheid zou zijn, dat Hij een enige, zelfs de grootste zondaar, die tot Hem kwam, zou uitwerpen. En die gewilligheid kan nooit te groot worden uitgemeten, noch te lieflijk voorgesteld, en is ten hoogste geschikt, deels om de ongelovige te doen begrijpen dat zijn onwilligheid evenzeer als zijn onmacht hem veroordeelt; deels, om de onvrijmoedige aanmoediging te geven, door dat getrouw en aller aanneming waardige woord, dat Jezus Christus in de wereld gekomen is om zelfs de voornaamste zondaren zalig te maken. Nog eens, wij prediken algemeen een CHRISTUS aan allen die ons horen, niet omdat die allen hoofd voor hoofd waarlijk door Hem zijn aangenomen, maar opdat er plaats voor het geloof blijft, en niemand zou denken dat hij in de aanbieding zou zijn uitgesloten; dat in de ene losheid en in de andere vertwijfeling zou baren. Daarbij, wij prediken een CHRISTUS bij Wie alles gereed is, en Die eenvoudig laat nodigen, komt tot de bruiloft. Niet om de mens daardoor zorgeloos te maken, maar om hem tot een dadelijk en vrijmoedig komen en eten aan te zetten; om hem van alle eigen werken en geschiktheden af te trekken; om hem te doen zien dat de voorwaarden van Gods verbond niet in onszelf maar in de Borg te vinden zijn, en daar gezocht moeten worden; en om de hoogmoedige natuur zijn EIGEN IK, en het benauwde geweten zijn IK DURF NIET te benemen.Verder: wij prediken een CHRISTUS, teneinde men in Hem geloven zou en Hem aannemen. Niet opdat iemand het geloven tot een grond van zijn recht op Christus’ goederen zou maken; maar omdat ieder verplicht is, Gods gehele getuigenis in geloof aan te nemen, en omdat God een verband tussen het geloof en het genot van de zaligheid gelegd heeft. En zo zeggen wij in het algemeen: die in den Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven; maar die den Zoon ongehoorzaam is, die zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem, Joh. 3:36. Ook prediken wij een CHRISTUS, tot alles, en dus tot wijsheid, rechtvaardigmaking, heiligmaking en volkomen verlossing, teneinde vooreerst niemand deze dingen van elkaar scheiden zou, en bijvoorbeeld wel rechtvaardigmaking en verlossing bijChristus, maar bekering en heiligmaking buitenHem zoeken; en ten andere, teneinde niemand verkeerde rekening maken zou, en zich tot troost in Christus op valse gronden of langs verkeerde wegen toeëigenen. Eindelijk, wij prediken CHRISTUS zowel aan verworpelingen als uitverkorenen, om verschillende redenen. Neem eens, omdat onze last meebrengt het Evangelie aan alle creaturen te prediken; omdat wij ook in Gods verborgen raad niet hebben ingezien, noch volmacht gekregen hebben om CHRISTUS aan de mensen eerst aan te bieden, als zij nu naar onze zin diep genoeg vernederd zijn, of wij enige waarschijnlijkheden ontdekken dat ze onder het zegel van de verkiezing liggen. Wij stellen eenvoudig de weg voor, om op Gods aanbieding en bevel in Zijn verbond, in de Middelaar van het verbond, de tweede Adam, in te treden; en er door een levendig geloof de voordelen van te trekken. Die deze welmenende aanbiedingen verwerpt, heeft het voor zijn rekening. Daar tegenover staat de heilrijke vrucht daarvan, in allen die door Gods genade tot het geloof in Christus gebracht worden, in welken ook van achteren blijkt, dat zij in dat verbond van God met Christus waarlijk begrepen waren. En deze manier van prediken strijdt zomin tegen de waarheid van Gods eeuwig verbond in Christus, als de leer van de bijzondere verkiezing de algemene plichtsprediking wegneemt. Ja, het is veeleer de wijze ordinantie van de Heere Jezus, om alle verontschuldigingen aan de verworpelingen te benemen; en om tevens alle uitverkorenen, dievoor het gehoor van het Woord vatbaar zijn, op een redelijke, overredende en door de Heilige Geest krachtige wijze tot de gemeenschap aan dit verbond te brengen, en daarin te besturen, te vertroosten en te bewaren. En als wij hierin eenvoudig Jezus’ bevel, en het voorbeeld van Hem en Zijn apostelen volgen, dunkt mij dat wij het best aan onze plicht voldoen, de genadeleer het best staven, en volgens het ambt van evangeliedienaren, geen wettische predikers van het geloof zijn, maar echter predikers van de wet des geloofs blijven.
U zult misschien, WAARDE LEZER! Vragen waartoe deze langdradige redenering hier ter plaatse dient? En ik zal u antwoorden. Omdat de overweging van deze dingen mij de eerste aanleiding gegeven heeft tot het nader inzien van dit Goddelijke dichtstuk, daar niet onduidelijke deze zelfde gronden voorkomen, in de verhandeling van GODS VERBOND, dat GOD DE VADER hier verklaart, met Zijn Uitverkorene, Zijn Knecht, de tegenbeeldige DAVID te hebben opgericht, rakende Zijn hemels koninkrijk en geestelijk zaad. Zoals daarvan de afschaduwing in David, de zoon van Isaï, en zijn lichamelijk stamhuis en aardse troon, door God gemaakt was. Dit was voor enige jaren op een meer gezette wijze onder mijn oog, en hierdoor werd mijn lust opgewekt om de eerste verzen van deze Psalm voor mijn Vlissingse gemeente te verhandelen, als een nuttig stuk, daar mijn en hun onsterfelijke zielen een algemeen belang bij hebben. CHRISTUS toch, gegeven tot een Verbond des volks, de enige grondslag van geloof, rechtvaardigheid, heiligmaking, troost en eeuwige zaligheid, moet ook de enige grondslag van onze gehele prediking zijn. Is iemand zo ongelukkig dat Hij in dat tijdig en ontijdig aanhouden op deze grondslag geen smaak vindt, wanende dat dit in alle leerredenen niet te pas komt; en schudt hij wel eens met ongenoegen het hoofd op het horen van zulke voorstellingen, hebbende meer behagen in verheven en hoogdravende speculaties, of algemene zedelessen, of een praktijk en bevinding, daar het grote hoofdstuk, CHRISTUS, ontbreekt of weinig in aanmerking komt? Laat hij verkiezen wat hem gelust. Ik heb niets voorgenomen te weten dat Jezus Christus, en Dien gekruist. Terwijl ik nu niet onduidelijk bemerk dat deze stof niet onaangenaam noch zonder vrucht was, werd mijn lust opgewekt om de gehele Psalm stuksgewijze tot het einde toe te ontvouwen, en ik dank mijn goede God dat mijn gebrekkig werk niet beroofd is geweest van zijn onverdiende zegen. Verzoek en raad van vrienden heeft mij toen al verder gebracht, en zo ben ik gekomen tot het besluit, om mijn ontwerpen door de druk algemeen te maken. Zie daar al de verantwoording die ik thans heb, nopens de aanleiding tot de uitgave van mijn verhandeling. Die reeds vroeger gebeurd zou zijn, als ik in die tussentijd niet gebracht was geweest in de dringende noodzakelijkheid om over een ander hoofdstuk van de genadeleer de pen te voeren.