Dat geld misschien voor een aardse rechter. Kerkrecht is een heel ander vraagstuk. Zo als ook het oordeel was van de Dordtse synode, de remonstranten meenden namelijk dat de synode geen jurisdictie had, omdat het 1 van de partijen was. Hier het oordeel van de delegatie van de Paltz:
Het gevoelen der Theologen uit den Paltz, over de vraag, of Protestatie der Remonstranten, van de nietigheid der Synode, gelden mag, omdat de inheemschen hunne tegenpartij en scheurmakers zijn.
Wij antwoorden.
Indien wij in de plaats waren van de gedaagden, wij zouden ons verblijden, dat wij uit last en bevel der hooge Overheid in een zoo aanzienlijke vergadering, en voor zoo vele getuigen rekenschap mochten geven van de leer, om dewelke wij wat schenen geleden te hebben.
Derhalve verwonderen wij ons, dat de gedaagden zoo tegenspartelen, ja de gansche Synode verwerpen met hunne protestatie, die geenszins is toe te laten, overmits de voornaamste oorzaken derzelve van geen waarde zijn, te weten, dat zij het meeste deel der Synode houden voor tegenpartij en voor scheurmakend.
De eerste reden heeft gansch geen schijn. Want altijd zijn de lidmaten van een Kerk door hun lichaam zelf, te weten, door de Kerk derzelver lidmaten, geoordeeld geweest.
In het Oude Testament werden de invoerders van nieuwigheden gezonden tot den Hoogepriester, en van den priester tot de wet en het getuigenis. In de Kerk des Nieuwen Testaments zijn de Arianen, Macedonianen, Eutychianen en Nestorianen geoordeeld geweest van diegenen, die zij meenden tegenpartij te wezen. Ook Optatus Milevitanus, in 't 5e boek tegen Parmenianus, vindt geraden: wanneer eenig verschil tusschen de Christenen ontstaat, dat men niet tot de Heidenen of Joden zal
[105]
loopen; maar dat de broeders onder elkander zelven uit Gods Woord de verschillen effen maken.
De wijze van de oude Kerk is tot de onze gekomen.
Ons staat voor, dat er in den Paltz een of twee zich geopenbaard hebben, die naar nieuwigheden stonden.
Eerst werden zij van hunne classe, daarna van den kerkeraad vermaand; de halstarrigen zijn afgezet geweest. Het is nu in de dertig jaren, dat Samuel Huberus in Zwitserland, over dezelfde verschillen, die in Nederland gerezen zijn, met zijne mededienaars heeft getwist, en niet weinigen aan zijn koord had getrokken.
De raad van Bern, om dit voortkruipende kwaad te voorkomen, riep bijeen de theologen, zaliger gedachtenis, Theodorus Beza van Genève, Johannes Jacobus Gryneus van Bazel, Johannes Guilielmus Stuckius van Zurich, en den eerwaardigen ouden Johannes Ietzlerus van Schafhausen, die nog in 't leven is. Huberus werd van dezen gehoord en onderricht.
Maar niet willende wijken, werd hij verlaten, en maakte wel elders eenige moeite, maar de Kerken der Republiek van Bern liet hij met vrede.
De gedaagden werpen tegen, dat de inlandschen hunne richters niet mogen wezen, omdat zij hunne leerpunten dus lang hebben tegengesproken; maar zij steunen op een valschen grond, strijdende:
1. Tegen het ambt der dienaren der Gemeente, hetwelk hun gebiedt de tegensprekers te wederleggen.
2. Tegen de orde der Kerk, dewelke is, dat, twee of meer profeteerende, de anderen oordeelen, en (lat de geesten der profeten den profeten onderworpen zijn.
Zij werpen wederom tegen, dat zij van de inlandschen al overlang veroordeeld zijn. Wij antwoorden, dat ook Alexander, de bisschop van Alexandrië, in 't bizonder de leeringen van Arius verworpen had, eer het Concilie van Nicea gehouden werd; maar nochtans daarom niet gehouden is geweest voor een onwettelijk publiek richter zijner zaak.
En aangenomen, dat eenige Contra-Remonstranten wat straf geweest zijn in de censuur (want wij zijn allen menschen); nochtans, naardien zij nu den eed van oprechtheid der liefde en der waarheid gedaan hebben, zoo mogen zij daarom niet geweerd worden van de synodale oordeeling der leer.
Zij werpen ook tegen, dat in Saksen en het Markgraafschap van Brandenburg een geheel andere wijze van Synode gehouden zij geweest.
Wij antwoorden, wat aangaat Saksen, dat Casparus Peucerus, Fredericus Widebramus, Christophorus Pezelius, Caspar Cruciger en Henricus Mullerus, zeer vermaarde theologen, niets zoo zeer gewenscht hebben, dan dat zij openlijk rekenschap mochten geven van hun geloof. Maar in de synode van Torges, in het jaar 1574 gehouden, heeft men van hen begeerd niet rekenschap en onderzoek van hun geloof, maar onderteekening en toestemming van merkelijke dwalingen.
In het Markgraafschap van Brandenburg, als voor vier jaren de super-attendenten, bijna veertig in getal, (de Doorl. Keurvorst begeerde dit zoo) voor mij Scultetus en anderen daartoe geordineerd, hun geloof van het mondelijke eten, de overalomtegenwoordigheid, en dergelijke andere stukken verklaren, en naar hun beste vermogen verdedigen moesten, hebben zij tegen ons geen bedenking gemaakt als tegenpartij, maar sommigen wendden den ouderdom voor, sommigen wat anders, en hebben datzelve afgebeden, en hunne Overheid beloofd, dat zij zich voortaan zouden wachten van onze leer te lasteren.
Zij werpen ten laatste voor Ursinus en Params, dewelke geraden hebben tot zoodanige synoden niet te gaan, in dewelke dezelfde personen beiden aanklagers en richters zijn.
Maar tevergeefs leggen zij ons deze mannen voor, dewelke tegen de vergaderingen der Papisten en Lutheranen geschreven hebben; welke zooverre zijn te onderscheiden van de onze, als de hemel van de aarde.
Want :
1. Aldaar geeft men plaats aan besluiten van menschen, te weten, van den Paus en van Luther; hier aan de besluiten Gods.
2. In die synoden komt men met vooroordeelen tot de synode, en wederom van daar. Hier achten wij niet dat iemand zij, die niet willig zij, gaarne aan te nemen, hetgeen de Remonstranten uit Gods Woord kunnen bevestigen.
3. Daar zijn openbare vijanden; hier zijn broeders en metgezellen van dezelfde gemeente.
4. Daar is alles dienstbaar; hier alles vrij, zooveel aangaat de belijdenis en bevestiging des geloofs.
5. Ursinus en Paraeus hebben nergens geleerd of geschreven, wanneer in ’t midden van eenige
[106]
particuliere Kerk een ziekte ontstaat, dat diezelve ziekte niet zoude moeten in 't huis van die Kerk geheeld worden.
Nergens hebben zij ook geschreven, wanneer er dwalingen gerezen zijn, dat de getrouwe leeraars zich daartegen niet zouden mogen stellen, en zulks doende, verstoken zijn van in de publieke oordeelen, in 't stuk van de Religie, hunne stemmen te mogen geven.
De andere redenen der gedaagden, om de nietigheid der Synode te bewijzen, is genomen van de scheuring.
Maar hier staat wel waar te nemen, dat niet te bestraffen is degene, die zich afzondert, maar die anderen dwingt zich af te zonderen.
Gelijk onze voorouders niet zijn te misprijzen, die van de Roomsche Kerk zich afgezonderd hebben, maar de Paus, die door zijn tyrannie en schrikkelijke afgoderij, in de Kerk ingevoerd, de onzen gedwongen heeft van haar af te wijken. Hetzelfde schijnt in Nederland gebeurd te zijn.
De nieuwigheid-drijvers hebben scheuring gemaakt van de leer, scheuring van de kerkelijke orde, wanneer zij de synoden en censuren der Kerken hebben afgezegd.
Gelijk dan zijlieden te bestraffen zijn, alzoo zijn ook te prijzen diegenen, die in de gemeenschap der nieuwe leer niet hebben willen komen.
Daarna aangenomen, dat de inlandschen zijn scheurmakers; indien de gedaagden het Vaderland en de Kerk, indien ze de rust van beide liefhebben, zoo behoorden zij uit trouwhartigheid te zoeken, dat de ergernis der scheuring weggenomen worde.
Want het is nu geen tijd de wonden der Kerken op te krabben en te verstoren, maar te zien, hoe men ze heelen moge.
En dewijl zij tot dus ver altijd de uitheemschen hebben uitbedongen, ofschoon zij het beste van de ingezetenen niet verwachten, zoo behoorden zij nochtans den uitheemschen zoo veel toe te schrijven, dat zij geenszins de inlandschen zullen voorstaan, indien zij wat onrecht is spreken, of wat onbillijk is besluiten.
Deze en andere dingen meer, behoort men den gedaagden in te scherpen, en te vermanen, dewijl zij zoo menigmaal totnogtoe op Jezus Christus zich hebben beroepen, dat zij aan deze Synode betoonen, dat zij niet alleenlijk den naam van Jezus in den mond, maar ook zijne liefde in het hart dragen.