refo schreef:Fjodor schreef:
Simon, dit moet je echt niet zeggen. Want er klopt geen barst van.
Simon schreef:Zou de Heere Jezus zich verwonderen over het grote geloof van iemand of een bevolkingsgroep, wanneer Hij Zelf dat geloof zou hebben ingeplant?
Zou Hij het gebrek aan geloof veroordeeld hebben , wanneer Hij Zelf , zoals jij het ziet, de oorzaak daarvan zou zijn?
Je snapt de argumentatie van oa de Dordtse Leerregels niet, en daarom snap je ook Afgewezen niet.
De DL zeggen dat het niet kunnen geloven de schuld van de mens is. Het is de schuld van de mens omdat de mens in het paradijs gevallen is en daardoor niet meer in staat is om te geloven.
Dan kan je dus niet zeggen dat Jezus (volgens de redenering van de DL) de oorzaak van het ongeloof is.
Waar God volgens de DL wél de oorzaak van is, is van het geloven. De beginsituatie is dat iedereen niet gelooft (zie de alinea hierboven), daar is de mens de oorzaak van. Vervolgens geeft God sommigen het geloof. Daar is Hij de oorzaak van.
Als God vervolgens mensen veroordeelt omdat ze niet geloven dan zeg jij dat dat met deze redenering onrechtvaardig zou zijn. Want de mens kan helemaal niet geloven. Maar de DL zeggen dat dat helemaal niet onrechtvaardig is. De mensen hebben zich zelf namelijk (vanwege de val in het paradijs) in die positie gemanoeuvreerd.
Dat laatste is een onjuiste conclusie. Niet van de DL, maar van jou. Dat mensen niet geloven is niet omdat ze zich in een positie hebben gemanoevreerd, maar omdat ze ongelovig zijn. Niet als LOT, maar als DAAD. Daar staat de hele bijbel vol van, dat het ongeloof een schuld is. Zou het een LOT zijn, dan is het ongeloof inderdaad terecht de schuld van God te noemen. Hoe kun je dat nu vragen van mensen?
Ik ken de DL niet uit mijn hoofd, maar heb even snel gekeken. Denk je niet dat dit hier staat?:
1-8a. Die leren: Dat God van niemand louter uit kracht van Zijn rechtvaardigen wil besloten heeft hem in den val van Adam en in den gemenen stand der zonde en verdoemenis te laten, of in de mededeling van de genade die tot het geloof en de bekering nodig is, voorbij te gaan.
Want dit staat vast: Hij ontfermt Zich, diens Hij wil, en verhardt, dien Hij wil (Rom. 9:18). En ook dit: Het is u gegeven de verborgenheden van het Koninkrijk der hemelen te weten, maar dien is het niet gegeven (Matth. 13:11). Insgelijks: Ik dank U, Vader, Heere des hemels en der aarde, dat Gij deze dingen voor de wijzen en verstandigen verborgen hebt, en hebt dezelve den kinderkens geopenbaard. Ja, Vader, want alzo is geweest het welbehagen voor U (Matth. 11:25-26).
Ik zou zeggen dat het een schuldig lot is.
Maar misschien niet zomaar een lot, omdat wij in Adam gezondigd hebben en onszelf aan dat lot hebben overgegeven.
Heb nog even verder gekeken (het is miss een beetje veel, maar was toch bezig :)):
3/4-1. De mens is van den beginne naar het beeld Gods geschapen, versierd in zijn verstand met ware en zalige kennis van zijn Schepper en van andere geestelijke dingen; in zijn wil en hart met gerechtigheid; in al zijn genegenheden met zuiverheid; en is overzulks geheel heilig geweest. Maar door het ingeven des duivels, en zijn vrijen wil van God afwijkende, heeft hij zichzelven van deze uitnemende gaven beroofd, en heeft daarentegen in de plaats van die over zich gehaald blindheid, schrikkelijke duisternis, ijdelheid en verkeerdheid des oordeels in zijn verstand; boosheid, wederspannigheid en hardigheid in zijn wil en hart; mitsgaders ook onzuiverheid in al zijn genegenheden.
3/4-2. Zodanig als nu de mens geweest is na den val, zodanige kinderen heeft hij ook voortgebracht, namelijk hij, verdorven zijnde, verdorvene; alzo dat de verdorvenheid, naar Gods rechtvaardig oordeel, van Adam op al zijn nakomelingen (uitgenomen alleen Christus) gekomen is, niet door navolging, gelijk eertijds de Pelagianen gedreven hebben, maar door voortplanting der verdorven natuur.
3/4-3. Overzulks zo worden alle mensen in zonde ontvangen, en als kinderen des toorns geboren, onbekwaam tot enig zaligmakend goed, geneigd tot kwaad, dood in zonden en slaven der zonde. En willen en kunnen tot God niet wederkeren, noch hun verdorven natuur verbeteren, noch zichzelven tot de verbetering daarvan schikken, zonder de genade des wederbarenden Heiligen Geestes.
3/4-15. Deze genade is God aan niemand schuldig; want wat zou Hij schuldig zijn dengenen, die Hem niets eerst geven kan, opdat het hem vergolden worde? Ja, wat zou God dien schuldig zijn, die van zichzelven niet anders heeft dan zonde en leugen?
3/4-1a. Die leren: Dat men eigenlijk niet zeggen kan dat de erfzonde in zichzelve genoegzaam is om het ganse menselijke geslacht te verdoemen, of om tijdelijke en eeuwige straffen te verdienen.
Want dezen wederspreken den apostel, die daar zegt: Door één mens is de zonde in de wereld ingekomen, en door de zonde de dood; en alzo is de dood tot alle mensen doorgegaan, in welken allen gezondigd hebben (Rom. 5:12). En: De schuld is uit één misdaad tot verdoemenis (Rom. 5:16). En: De bezoldiging der zonde is de dood (Rom. 6:23).