Zuurstofgebrek zou ertoe kunnen leiden dat het brein plaatselijk overactief wordt doordat de prikkeloverdracht tussen de hersencellen onvoldoende wordt geremd. Wanneer zo'n ruisachtige storing in de visuele hersenschors optreedt, zal men in het centrum van het gezichtsveld een helder licht zien, omdat de meeste cellen met dit gebied corresponderen. Het licht wordt geleidelijk groter naarmate de hoeveelheid storing toeneemt en schept de illusie dat men de uitgang van een tunnel nadert. Omdat het licht niet eerst wordt opgevangen door de ogen, maar de schors dus rechtstreeks gestimuleerd wordt, is het licht buitengewoon helder zonder dat het pijn doet aan de ogen.
Het licht wordt vooral waargenomen door mensen die medisch gezien werkelijk dicht bij de dood waren. Verscheidene andere elementen van een bijna-doodervaring komen daarentegen in ongeveer gelijke mate voor bij degenen die zich ten onrechte bijna dood waanden. Vermoedelijk hangen deze deels samen met een toename van de hoeveelheid endorfinen die in de hersenen worden geproduceerd. Deze morfineachtige stoffen komen vrij wanneer we onder grote stress staan en wekken aangename gevoelens op. Bovendien vergroten ze de kans op elektrische storingen in de temporele hersenkwabben bij de slapen, en het is bekend dat stimulatie van deze kwabben - kunstmatig met een elektrode of langs natuurlijke weg, zoals bij epileptische aanvallen - onder meer flashbacks en mystieke ervaringen kunnen oproepen, die we ook bij bijna-doodervaringen aantreffen. De Canadese hersenonderzoeker Michael Persinger vond aanwijzingen dat mensen die veel subjectieve paranormale ervaringen en veranderde bewustzijnstoestanden rapporteren, gevoeliger zijn voor kleine storingen in de temporele kwabben. Wellicht hebben zij ook meer kans op een bijna-doodervaring.
bron: tijdschrift Skepter