Luther schreef:Afgewezen schreef:Mister schreef:Jouw Bijbel is toch vele malen dikker dan de mijne, begrijp ik.
Je verwijt Ds. Kersten te veel geschematiseer en even vrolijk maak je je er zelf ook schuldig aan...
Nee, mister, dat is onzin. Als de Bijbel zelf aangeeft wat een gelovige is en wat de 'kenmerken' van een gelovige zijn, zou de Bijbel dan vervolgens bekeerlingen beschrijven waar dit allemaal níét voor geldt?
Jij en Jean maken de fout door ervan uit te gaan, dat wat niet opgeschreven staat er ook niet is. Maar daar kun je natuurlijk geen enkel bewijs van geven.
Als er staat dat Lydia's hart geopend werd zodat zij acht gaf op hetgeen van Paulus gesproken werd, vullen jullie in: o, maar dat ging heel soepel allemaal, o, ze had helemaal geen schuldbesef, o, ze voelde zich geen verloren zondaar voor God, etc. etc.
Kijk, dan lezen júllie dingen die er niet staan!
Want waar dat 'hart openen' uit bestond, wordt ons híér niet meegedeeld. Maar wel op andere plaatsen van de Bijbel. En daarin val ik DWW van harte bij.
Ik begin inmiddels ook het spoor een beetje bijster te raken...
Want als ik het goed begrijp, bedoelt DWW dat bijvoorbeeld de bekeringsgeschiedenis van Levi de tollenaar toch langer is dan in Mattheüs 9 vers 9 beschreven staat: "En Jezus, van daar voortgaande, zag een mens in het tolhuis zitten, genaamd Mattheüs; en zeide tot hem: Volg Mij. En hij opstaande, volgde Hem."
Eerst een vraag aan DWW en Afgewezen; daarna nog een citaat.
Mijn vraag is: Moeten we de geschiedenis van Levi zo lezen, dat hij al een tijdje in zijn ongeluk liep, de vloek van de wet ervaarde en in die toestand is verloren gegaan onder het recht Gods, en dat op precies dat moment de Heere Jezus langs kwam? Volgens mij leg je dan echt meer in de geschiedenis dan er daadwerkelijk staat.
Nu nog een citaat van ds. W. Pieters over deze tekst: "Gemeente, als je met de bekeringsgeschiedenis van Levi naar een onder ons bekende uitgeverij gaat en je zegt: Ik wil deze bekeringsgeschiedenis graag uitgeven. Dan zegt men: Ga maar terug, dat verkoopt niet; dat is veel te kort, er moet nog meer bij."
Hetgeen ik noemde (15 punten) aangaande Lydia de purperverkoopster, is ook wel degelijk van toepassing op Levi de tollenaar. Toen Christus hem riep tot Zijn gemeenschap, en om Hem te volgen waren ook wel degelijk deze woorden uit Joh. 6:37-44 op hem van toepassing.
Mag ik hierbij ook eens de bekering van de Samaritaanse vrouw noemen, uit Joh. 4. Dan lezen we in Joh. 4:4, dat Hij door Samaria moest gaan. Waarom? Ik heb hier eens een stukje over geschreven, waarin ik geestelijk dreigde vast te lopen, vanwege dat ik het moeilijk vond om te verklaren, hoe ik vanuit de Schrift moest bewijzen, dat nadát Christus zich aan haar ziel had geopenbaard, ook wel degelijk haar zonden vergeven waren. Ik kwam er maar niet uit. Tenslotte, mocht ik m’n handen vouwen, en de Heere in een kort gebed vragen, hoe deze ik deze moeilijkheid toch moest verklaren. Waarop er, na het moment dat ik amen had gezegd, zo deze woorden in mijn hart vielen: “Want, de Zoon des mensen is gekomen om te zoeken en zaligen dat verloren was.” Wat waren deze woorden toch zeer van toepassing op deze vrouw die in hoererij leefde met meerdere mannen. Maar nu komt het, deze vrouw moest, opdat Christus Zich aan haar zou kunnen openbaren, wél eerst haar verlorenheid voor Hem in gaan leven. Daartoe ging hij haar ontdekken, zeggende: “haal Mij uw man”. Kijk, Luther dit is nu de weg der geestelijke ontdekking, Rom. 3:20. Die vrouw wordt eerlijk gemaakt, en bekent dat zij geen man heeft, maar meerdere mannen heeft. Christus vervolgt het gesprek met haar, en al pratende ging de H. Geest in haar werken met Zijn geestelijke doemwet ten dode. Maar, deze Wet preekte haar het levende Water niet. Nee, dat deed Christus. De Wet wees innerlijk op haar tekort, en wees haar erop dat zij buiten dit levende Water stond, en ook dat zij zonder dit levende Water, voor eeuwig verloren moest gaan. Christus predikte haar het Evangelie om te drinken van dit levende Water, hetgeen Hij Zelf was, overeenkomstig Jes. 55:1. Dan zegt Hij:
Maar de ure komt, en is nu, wanneer de ware aanbidders den Vader aanbidden zullen in geest en waarheid; want de Vader zoekt ook dezulken, die Hem alzo aanbidden, Joh. 4:23. Waarop zij zeer begerig werd om te drinken van dat Water, niet wetende dat deze woorden op haar sloegen, en zei haar laatste woorden sprak:
De vrouw zeide tot Hem: Ik weet, dat de Messias komt (Die genaamd wordt Christus); wanneer Die zal gekomen zijn, zo zal Hij ons alle dingen verkondigen, Joh. 4:25. Wie had haar deze dingen bekend gemaakt? Hetzelfde beeld als bij de moordenaar naast Jezus. Wie had die moordenaar bekend gemaakt dat Hij de Heere was Die naar Zijn paradijs zou gaan? Daar moet dus een innerlijke nood zijn geweest, bij die vrouw, hoe diep weet niemand, alleen Hij Die ook haar Borg en Zaligmaker wilde wezen. Hoe kon Hij haar tot een Redder zijn, wanneer er geen onhoudbare zielennood bij die vrouw geweest was. Christus moest immers door Samaria gaan. Toch niet om alleen zomaar een praatje met haar te maken…? Waarop Christus Zich aan haar verloren ziel openbaart als het levende Water.
Jezus zeide tot haar: Ik ben het, Die met u spreek, Joh. 4:26. Hier sprak Christus tot haar woorden van heil, verlossing en vrede. Waarop zij haar kruikje liet staan, en van haar geloof in Hem ging getuigen in het dorpje waar ze woonde, zeggende:
Komt, ziet een Mens, Die mij gezegd heeft alles, wat ik gedaan heb; is Deze niet de Christus?, Joh. 4:29.
Toen ik hier later nog eens met een Ger. Gem.-dominee over sprak, zei hij me, dat deze vrouw nog met een geopenbaarde Jezus de dood in moest gaan, wilde het wel voor haar wezen. Waarop ik hem zei: ‘Dominee, toch…?’ Wat hij wellicht bedoelde, is een heenwijzing naar Jezus wanneer een ziel getrokken wordt in Gods opzoekende liefde en goedertierenheden, Rom. 2:4. Kijk, dan zou hij gelijk gehad hebben. Maar, ik zei hem dat zulk een uitleg op deze vrouw toch echt niet van toepassing was. Maar, ik kon praten wat ik wilde, het hielp geen zier. Toch hebben we elkander hartelijk gegroet, maar ik gevoelde me vreemd geworden van mijn broederen. Toen ik een paar dagen later de Bijbel las, en ik de gehele eerste zendbrief van de apostel Johannes ging lezen, werd ik bepaald bij deze volgende woorden:
“Een iegelijk, die gelooft, dat Jezus is de Christus, die is uit God geboren; en een iegelijk, die liefheeft Dengene, Die geboren heeft, die heeft ook lief dengene, die uit Hem geboren is, 1 Joh. 5:1.” Hiermee werd ik weer krachtig bepaald bij het geloof van die hoerachtige Samaritaanse vrouw in haar Heere Jezus Christus. Ongedacht en onverwacht werden mij deze dingen geschonken, tot onderwijs, tot vertroosting en tot vermaning, van Hem Wiens Naam toch alleen wonderlijk is, Richt. 13:18.