Pagina 6 van 120

Re: Pleiten op je doop

Geplaatst: 06 jun 2011, 21:00
door Jongere
Ik las onlangs Luther over de doop. (Ik bedoel niet de vorige post, maar de reformator.)
Hij verbindt de doop nadrukkelijk met het Woord, de belofte. De doop is bij hem heel krachtig, als pleitgrond (op de belofte in de doop), maar niet zozeer verbonden aan een verbond.

Re: Pleiten op je doop

Geplaatst: 06 jun 2011, 21:07
door Ander
huisman schreef:Voor een ieder die vindt dat beloften alleen voor gelovigen zijn. Deze punten komen uit "Kennis der zaligheid" van de Erskines en Fisher. Onder andere dit gedeelte is uitgegeven door Ds G.H. Kersten aan het eind van zijn leven.


82. Tot wie worden de beloften des verbonds gericht?
Tot allen die het evangelie horen en tot hun zaad, Hand. 2:39, "U komt de belofte toe, en uw kinderen."

83. Wat voor recht tot de beloften hebben de hoorders van het evangelie door deze algemene overmaking er van?
Een recht van toegang tot de beloften en al de goederen die er in toegezegd worden, zodat ze niet te verontschuldigen zijn als zij niet geloven, Joh. 3:18.

84. Wat voor recht geeft het geloof tot de beloften?
Een recht van bezit, uit kracht van de vereniging met Christus, in Wie al de beloften
"ja en amen" zijn, Joh. 3:36, "Die in den Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven."
Hier kom je bij het verschil tussen voorwaardelijke en absolute beloften. Lees vraag 78 t/m 81 maar.

Re: Pleiten op je doop

Geplaatst: 06 jun 2011, 21:12
door huisman
Jongere schreef:Ik las onlangs Luther over de doop. (Ik bedoel niet de vorige post, maar de reformator.)
Hij verbindt de doop nadrukkelijk met het Woord, de belofte. De doop is bij hem heel krachtig, als pleitgrond (op de belofte in de doop), maar niet zozeer verbonden aan een verbond.
een uitgekristaliseerde verbondsleer is dan ook van veel later datum. Luther spreekt wel erg fors over de doop in één van zijn catechismussen.
Het Sacrament van de Heilige Doop: De eenvoudige manier waarop een vader het zal voorhouden aan
zijn huishouden.
I. V. Wat is de Doop?
A. De Doop betreft niet gewoon wat water, maar het water van Gods gebod en verenigd met Gods
Woord.
II. V. Wat geeft de Doop? Wat voor goeds is er aan?
A. Het geeft de vergiffenis van zonden, bevrijdt van de dood en de duivel, geeft eeuwig behoud aan
allen die dit geloven, net zoals Gods woorden en beloften het verklaren (benadrukking toegevoegd).
V. Wat zijn deze woorden en beloften van God?
A. Onze Heer Christus sprak een van deze uit in het laatste hoofdstuk van Markus: “Wie gelooft en
is gedoopt, zal bewaard worden; maar wie niet gelooft zal veroordeeld worden”.
III. V. Hoe kan water zulke grote dingen doen?
A. Natuurlijk, water brengt deze dingen niet tot stand. Het is Gods Woord, die met en in het water
is. Want, zonder Gods Woord is het water gewoon water en geen Doop. Maar met Gods Woord is
het een Doop, een genadevullend water des levens, het bad van een nieuwe geboorte in de Heilige
Geest, zoals Paulus zei tot Titus in het derde hoofdstuk: “… door de wassing van de wedergeboorte
en de vernieuwing van de Heilige Geest, die Hij rijkelijk over ons heeft uitgestort door Jezus
Christus, onze Heiland, opdat wij, door zijn genade gerechtvaardigd, erfgenamen werden naar de
hoop van het eeuwige leven” (benadrukking toegevoegd).
IV. V. Wat is de betekenis van zulk een waterdoop?
A. Het betekent dat de oude Adam in ons zou verdronken worden door dagelijkse spijt en berouw,
en sterft met alle zonden en kwade lusten, en in plaats daarvan, een nieuwe persoon dagelijks
voortkomt en opnieuw opstaat uit de doden. Hij zal voor God eeuwig leven in rechtvaardigheid en
zuiverheid.
V. Waar staat dit geschreven?
A. St. Paulus zegt aan de Romeinen in hoofdstuk zes: “Wij zijn dan met Christus begraven door de
doop tot de dood, opdat, zoals Christus uit de doden is opgewekt door de heerlijkheid van de Vader,
zo ook wij in nieuwheid van leven zouden wandelen”.

Re: Pleiten op je doop

Geplaatst: 06 jun 2011, 21:15
door Fjodor
huisman schreef:
Fjodor schreef:Calvijn doet dat niet.
Of anders ben ik benieuwd waar hij dat doet. Kan je het me laten lezen?

Lees Institutie boek 4 hst 16 over de kinderdoop en je ziet dat Calvijn de kinderen volop in het genadeverbond ziet maar ook net als in het O.T. ziet dat er verbondskinderen verloren gaan. Dus geen genadeverbond=uitverkorenen.
Heb net de eerste 20 paragrafen snel gelezen, en Calvijn gaat inderdaad best ver in het uiterlijke verbond. Zie paragraaf 15. Daar moet ik je gelijk in geven.

Par 15: Ziehier wat de kracht is der belofte, die aan Abrahams nakomelingschap is gegeven, en met welke maat zij gemeten moet worden. Daarom, ofschoon wij er niet aan twijfelen, dat alleen Gods verkiezing met vrij recht heerst tot het onderscheid maken tussen de erfgenamen des Koninkrijks en de bastaarden en vreemdelingen, zien wij toch tevens, dat het Hem behaagd heeft, het zaad Abrahams in het bijzonder met zijn barmhartigheid te omhelzen, en opdat die des te beter betuigd zou zijn, haar door de besnijdenis te bezegelen. Met de Christelijke kerk nu staat het evenzo. Want evenals Paulus daar betoogt, dat de Joden door hun ouders geheiligd worden, zo leert hij elders (1 Kor. 7:14), dat de kinderen der Christenen dezelfde heiligmaking van hun ouders ontvangen. En daaruit volgt, dat ze terecht afgescheiden worden van de anderen, die daarentegen beschuldigd worden van onreinheid.

Maar Calvijn spreekt niet enkel zo over de doop. Ik zal een aantal andere citaten geven (die overigens behoorlijk voor zich spreken, let maar op de dikgedrukte delen!):

Par 7: Indien het recht is, dat de kinderen tot Christus gebracht worden, waarom zou het dan ook niet recht zijn, dat ze tot de Doop ontvangen worden, het teken van onze gemeenschap en genootschap met Christus? Indien hunner is het Koninkrijk der Hemelen, waarom zal hun dan het teken geweigerd worden, waardoor als het ware de toegang tot de kerk geopend wordt, opdat ze, in haar ontvangen, geschreven worden bij de erfgenamen van het Hemels Koningkrijk? Hoe onbillijk zullen wij zijn, indien wij hen verdrijven, die Christus tot zich nodigt? Indien wij hen beroven, die Hij met zijn gaven versiert?

Par 9: Aan de andere kant ontvangen ook de kinderen enig voordeel uit hun Doop, omdat ze, doordat ze in het lichaam der kerk ingelijfd zijn, de andere leden vrij wat meer aanbevolen zijn. Bovendien, wanneer ze opgewassen zijn, worden ze door hun Doop niet weinig aangezet tot een ernstige ijver om God te dienen, door wie ze door het openbare teken der aanneming tot zijn kinderen aangenomen zijn, voordat ze Hem vanwege hun leeftijd als Vader konden erkennen.

Par 17: Eindelijk, indien Christus waarheid spreekt, wanneer Hij predikt, dat Hij het leven is, moeten wij in Hem ingeplant worden, opdat wij uit de slavernij des doods verlost worden. Maar hoe, zeggen ze, worden de kleine kinderen wedergeboren, die niet toegerust zijn met kennis, noch des goeds noch des kwaads? Wij antwoorden, dat het werk Gods, ook al valt het niet onder ons begrip, toch aanwezig is. Verder, dat de kleine kinderen, die behouden moeten worden, zoals ongetwijfeld sommige van die leeftijd behouden worden, te voren door de Heere wedergeboren worden, is allerminst duister. Want indien ze de hun ingeboren verdorvenheid uit de schoot hunner moeder met zich brengen, moeten ze gereinigd zijn, voordat ze in het Koninkrijk Gods worden toegelaten, waar niets binnenkomt, dat bevlekt of bezoedeld is.

Par 20: Maar om nog krachtiger in dit opzicht aan te houden, voegen ze er aan toe, dat de Doop een sacrament is der bekering en des geloofs, en dat men daarom, daar geen van deze beide valt in de tedere kinderleeftijd, er voor moet oppassen, dat niet de betekenis van de Doop ijdel en onnuttig gemaakt wordt, wanneer men de kleine kinderen tot zijn gemeenschap toelaat. Evenwel deze wapenen worden meer tegen God dan tegen ons gericht. Immers het is door veel getuigenissen der Schrift volkomen zeker, dat ook de besnijdenis een teken der bekering was. Bovendien wordt ze door Paulus (Rom. 4:11) genoemd een zegel van de rechtvaardigheid des geloofs. Laat men dus van God zelf rekenschap eisen, waarom Hij bevolen heeft, dat zij in de lichamen der kleine kinderen zou ingegrift worden. Want daar het met de Doop en de besnijdenis één zaak is, kunnen zij aan de laatste niets geven, dat ze niet tevens aan de eerste toestaan. Indien ze hun heil zoeken in de gewone uitvlucht, dat toen door de kinderlijke leeftijd de geestelijke kinderen werden afgebeeld, dan is de weg hun reeds versperd. Wij zeggen dus, dat, dewijl God de besnijdenis als een sacrament der bekering en des geloofs aan de kinderen heeft toegedeeld, het niet ongerijmd schijnt, wanneer ze nu de Doop deelachtig worden; tenzij men openlijk tegen Gods instelling te keer wil gaan. Maar niet alleen in alle daden Gods, maar ook in deze schittert genoeg wijsheid, en rechtvaardigheid om de tegenwerkingen der goddelozen krachteloos te maken. Want ofschoon de kinderen op het ogenblik, waarop ze besneden werden, met hun verstand niet begrepen, wat de bedoeling van dat teken was, werden ze toch waarlijk besneden tot doding van hun verdorven en bezoedelde natuur, om daarover later, wanneer ze volwassen waren, na te denken. Kortom, deze tegenwerping kan zonder moeite weerlegd worden hierdoor, dat de kinderen gedoopt worden tot de toekomstige bekering en het toekomstige geloof; want ofschoon die nog niet in hen gevormd zijn, ligt toch het zaad van beide door de verborgen werking des Geestes reeds in de kinderen besloten.


Mijn punt met dit te citeren is tweeledig.
In eerste instantie wil ik aangeven dat de visie van velen hier die de doop zien als verzegelende het uiterlijke (niet vervulde) niet dé gereformeerde leer is.
Ten tweede wil ik een lans breken voor het bijbelse gegeven dat de doop gaat over de persoonlijke wedergeboorte. Over het persoonlijke deelnemen aan het genadeverbond, en niet over het algemene, onpersoonlijke, genadeverbond.

Dit wil niet zeggen dat ik deze citaten van Calvijn over wil nemen. Ik weet niet goed hoe ik naar de doop moet kijken. Maar van de twee punten hierboven ben ik wel zeker.

Re: Pleiten op je doop

Geplaatst: 06 jun 2011, 21:20
door huisman
Ander schreef:
huisman schreef:Voor een ieder die vindt dat beloften alleen voor gelovigen zijn. Deze punten komen uit "Kennis der zaligheid" van de Erskines en Fisher. Onder andere dit gedeelte is uitgegeven door Ds G.H. Kersten aan het eind van zijn leven.


82. Tot wie worden de beloften des verbonds gericht?
Tot allen die het evangelie horen en tot hun zaad, Hand. 2:39, "U komt de belofte toe, en uw kinderen."

83. Wat voor recht tot de beloften hebben de hoorders van het evangelie door deze algemene overmaking er van?
Een recht van toegang tot de beloften en al de goederen die er in toegezegd worden, zodat ze niet te verontschuldigen zijn als zij niet geloven, Joh. 3:18.

84. Wat voor recht geeft het geloof tot de beloften?
Een recht van bezit, uit kracht van de vereniging met Christus, in Wie al de beloften
"ja en amen" zijn, Joh. 3:36, "Die in den Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven."
Hier kom je bij het verschil tussen voorwaardelijke en absolute beloften. Lees vraag 78 t/m 81 maar.
Dat is de kwestie niet vraag en antwoord 82 en 83 hebben instemming gehad van Ds G.H. Kersten (Zie scriptie ds Golverdingen) en deze vragen en antwoorden zijn van een geheel andere toon dan het stuk van Ds de Heer.
Je kunt proberen de verschillen weg te masseren maar ds de Heer trekt in dit artikel duidelijk de lijn van Dr Steenblok door en niet die van Ds Kersten.

Re: Pleiten op je doop

Geplaatst: 06 jun 2011, 21:22
door eilander
Bert Mulder schreef:
Fjodor schreef:
Johann schreef:
henriët schreef:Ik betreur zeer de visie op de doop binnen de ger. gez.
Als er iets van zou verstaan worden..
Ik vind het betreurend dat er van de HD een middel tot amyraldisme gemaakt word.
wat is dat?
hypotetische alverzoening.

in het kort, de scheiding tussen het verbond der verlossing, en het genade verbond
Bavinck omschrijft dit begrip in zijn dogmatiek als volgt:
Amyraldus heeft het ernstig en welmenend aanbod der genade tot een afzonderlijk besluit van God gemaakt, dat aan de verkiezing voorafging; en hij legde daarmee een remonstrantse grondslag onder het calvinistisch gebouw".
Amyraldus sprak over twee willen en twee besluiten van God. De hierboven genoemde definitie lijkt mij niet geheel juist.

Re: Pleiten op je doop

Geplaatst: 06 jun 2011, 21:23
door Luther
huisman schreef:
82. Tot wie worden de beloften des verbonds gericht?
Tot allen die het evangelie horen en tot hun zaad, Hand. 2:39, "U komt de belofte toe, en uw kinderen."

83. Wat voor recht tot de beloften hebben de hoorders van het evangelie door deze algemene overmaking er van?
Een recht van toegang tot de beloften en al de goederen die er in toegezegd worden, zodat ze niet te verontschuldigen zijn als zij niet geloven, Joh. 3:18.

84. Wat voor recht geeft het geloof tot de beloften?
Een recht van bezit, uit kracht van de vereniging met Christus, in Wie al de beloften
"ja en amen" zijn, Joh. 3:36, "Die in den Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven."
Waar weerspreken deze vragen het stukje van ds. De Heer eigenlijk?

Re: Pleiten op je doop

Geplaatst: 06 jun 2011, 21:25
door huisman
Fjodor schreef:
huisman schreef:
Fjodor schreef:Calvijn doet dat niet.
Of anders ben ik benieuwd waar hij dat doet. Kan je het me laten lezen?

Lees Institutie boek 4 hst 16 over de kinderdoop en je ziet dat Calvijn de kinderen volop in het genadeverbond ziet maar ook net als in het O.T. ziet dat er verbondskinderen verloren gaan. Dus geen genadeverbond=uitverkorenen.
Heb net de eerste 20 paragrafen snel gelezen, en Calvijn gaat inderdaad best ver in het uiterlijke verbond. Zie paragraaf 15. Daar moet ik je gelijk in geven.

Par 15: Ziehier wat de kracht is der belofte, die aan Abrahams nakomelingschap is gegeven, en met welke maat zij gemeten moet worden. Daarom, ofschoon wij er niet aan twijfelen, dat alleen Gods verkiezing met vrij recht heerst tot het onderscheid maken tussen de erfgenamen des Koninkrijks en de bastaarden en vreemdelingen, zien wij toch tevens, dat het Hem behaagd heeft, het zaad Abrahams in het bijzonder met zijn barmhartigheid te omhelzen, en opdat die des te beter betuigd zou zijn, haar door de besnijdenis te bezegelen. Met de Christelijke kerk nu staat het evenzo. Want evenals Paulus daar betoogt, dat de Joden door hun ouders geheiligd worden, zo leert hij elders (1 Kor. 7:14), dat de kinderen der Christenen dezelfde heiligmaking van hun ouders ontvangen. En daaruit volgt, dat ze terecht afgescheiden worden van de anderen, die daarentegen beschuldigd worden van onreinheid.

Maar Calvijn spreekt niet enkel zo over de doop. Ik zal een aantal andere citaten geven (die overigens behoorlijk voor zich spreken, let maar op de dikgedrukte delen!):

Par 7: Indien het recht is, dat de kinderen tot Christus gebracht worden, waarom zou het dan ook niet recht zijn, dat ze tot de Doop ontvangen worden, het teken van onze gemeenschap en genootschap met Christus? Indien hunner is het Koninkrijk der Hemelen, waarom zal hun dan het teken geweigerd worden, waardoor als het ware de toegang tot de kerk geopend wordt, opdat ze, in haar ontvangen, geschreven worden bij de erfgenamen van het Hemels Koningkrijk? Hoe onbillijk zullen wij zijn, indien wij hen verdrijven, die Christus tot zich nodigt? Indien wij hen beroven, die Hij met zijn gaven versiert?

Par 9: Aan de andere kant ontvangen ook de kinderen enig voordeel uit hun Doop, omdat ze, doordat ze in het lichaam der kerk ingelijfd zijn, de andere leden vrij wat meer aanbevolen zijn. Bovendien, wanneer ze opgewassen zijn, worden ze door hun Doop niet weinig aangezet tot een ernstige ijver om God te dienen, door wie ze door het openbare teken der aanneming tot zijn kinderen aangenomen zijn, voordat ze Hem vanwege hun leeftijd als Vader konden erkennen.

Par 17: Eindelijk, indien Christus waarheid spreekt, wanneer Hij predikt, dat Hij het leven is, moeten wij in Hem ingeplant worden, opdat wij uit de slavernij des doods verlost worden. Maar hoe, zeggen ze, worden de kleine kinderen wedergeboren, die niet toegerust zijn met kennis, noch des goeds noch des kwaads? Wij antwoorden, dat het werk Gods, ook al valt het niet onder ons begrip, toch aanwezig is. Verder, dat de kleine kinderen, die behouden moeten worden, zoals ongetwijfeld sommige van die leeftijd behouden worden, te voren door de Heere wedergeboren worden, is allerminst duister. Want indien ze de hun ingeboren verdorvenheid uit de schoot hunner moeder met zich brengen, moeten ze gereinigd zijn, voordat ze in het Koninkrijk Gods worden toegelaten, waar niets binnenkomt, dat bevlekt of bezoedeld is.

Par 20: Maar om nog krachtiger in dit opzicht aan te houden, voegen ze er aan toe, dat de Doop een sacrament is der bekering en des geloofs, en dat men daarom, daar geen van deze beide valt in de tedere kinderleeftijd, er voor moet oppassen, dat niet de betekenis van de Doop ijdel en onnuttig gemaakt wordt, wanneer men de kleine kinderen tot zijn gemeenschap toelaat. Evenwel deze wapenen worden meer tegen God dan tegen ons gericht. Immers het is door veel getuigenissen der Schrift volkomen zeker, dat ook de besnijdenis een teken der bekering was. Bovendien wordt ze door Paulus (Rom. 4:11) genoemd een zegel van de rechtvaardigheid des geloofs. Laat men dus van God zelf rekenschap eisen, waarom Hij bevolen heeft, dat zij in de lichamen der kleine kinderen zou ingegrift worden. Want daar het met de Doop en de besnijdenis één zaak is, kunnen zij aan de laatste niets geven, dat ze niet tevens aan de eerste toestaan. Indien ze hun heil zoeken in de gewone uitvlucht, dat toen door de kinderlijke leeftijd de geestelijke kinderen werden afgebeeld, dan is de weg hun reeds versperd. Wij zeggen dus, dat, dewijl God de besnijdenis als een sacrament der bekering en des geloofs aan de kinderen heeft toegedeeld, het niet ongerijmd schijnt, wanneer ze nu de Doop deelachtig worden; tenzij men openlijk tegen Gods instelling te keer wil gaan. Maar niet alleen in alle daden Gods, maar ook in deze schittert genoeg wijsheid, en rechtvaardigheid om de tegenwerkingen der goddelozen krachteloos te maken. Want ofschoon de kinderen op het ogenblik, waarop ze besneden werden, met hun verstand niet begrepen, wat de bedoeling van dat teken was, werden ze toch waarlijk besneden tot doding van hun verdorven en bezoedelde natuur, om daarover later, wanneer ze volwassen waren, na te denken. Kortom, deze tegenwerping kan zonder moeite weerlegd worden hierdoor, dat de kinderen gedoopt worden tot de toekomstige bekering en het toekomstige geloof; want ofschoon die nog niet in hen gevormd zijn, ligt toch het zaad van beide door de verborgen werking des Geestes reeds in de kinderen besloten.
@Fjodor mijn tijd is op dus een kort antwoord. Het is idd zo dat veel reformatoren toch iets van geloof in de dopeling veronderstellen. Zou dat te maken kunnen hebben dat er in die tijd nog geen verbondsleer tot ontwikkeling was gekomen ?

Re: Pleiten op je doop

Geplaatst: 06 jun 2011, 21:30
door Bert Mulder
Luther schreef: Laten we het evenwicht tussen beide polen niet overboord kieperen. Evenwichtige studies over de doop:
- ds. C. Harinck: Ons doopformulier
- dr. P. Korteweg: Gedoopt voor het leven!
- ds. W. Harinck: Gedoopt!
voeg hier even dit aan toe:

http://www.cprf.co.uk/languages/dutch_b ... dseed1.htm

Gods volk in deze wereld wordt in de natuur afgebeeld door een plant, waarvan sommige takken vrucht dragen, andere niet. Ge kent zulke planten. Denk bijvoorbeeld maar aan de onder ons zo welbekende tomaten plant. Ge hebt daar één organisme, opbloeiend uit éénzelfde wortel. Geheel dat organisme noemt ge met de naam van de vruchtdragende plant. Als zodanig wordt het bemest, ontvangt het de regen en de zonneschijn. Maar als nu straks dat organisme van die plant zich heeft ontwikkeld, dan ontwaart ge, dat daar toch tweeërlei takken uitschieten aan de ene plant. Daar zijn vruchtdragende takken, maar daar tussen in, uitschietende aan dezelfde stam, vindt ge ook zuigers en peilers, die wel hun levenssappen mede uit de plant trekken, en toch nimmer vrucht dragen. Zulke peilers en zuigers worden dan ook uitgesneden, opdat de goede takken meer vrucht mogen dragen. Zo vindt ge het bij vele planten. Zo hebt ge het bij komkommer en wijnstok.

En daarin hebt ge het Schriftuurlijke beeld van het volk des Heeren, zoals het in deze wereld bestaat. God vormt Zijn verbondsvolk in de lijn der gelovigen en hun zaad. Als zodanig vertoont het het beeld van zulk een organisch geheel. Wie dan ook zou weigeren om dat volk met de naam van Gods volk te noemen, als Gods volk toe te spreken, als Gods volk de rijkdom van Gods beloften in Christus toe te zeggen, als Gods volk te wijzen op hun roeping als zijnde van de partij des levende Gods in het midden der wereld, maar liever zou willen behandelen als een gemengde hoop, zonder enig geestelijk karakter of stempel, vergist zich wel deerlijk. Wie aan de andere kant echter nu zou menen te mogen veronderstellen, dat er gans geen onwedergeborenen en verworpenen onder dat volk bestaan, en daarom zou weigeren dat volk het wee toe te roepen, zo het niet wandelt in de paden van Gods verbond, vergist zich evenzeer. Nee, geheel dat volk hebt ge als het Israel Gods toe te spreken, te behandelen, te vertroosten en te vermanen. En toch moogt ge daarbij nimmer vergeten, dat niet alles Israel is, wat Israel genoemd wordt. Er zijn takken, die nimmer vrucht dragen, die stinkende vruchten voortbrengen en die straks worden afgesneden.

Deze voorstelling van Gods verbondsvolk, zoals het zich in de lijn der geslachten ontwikkelt in de wereld, als de gelovigen met hun zaad, wordt overal in de Heilige Schrift gesteund.

Ge hebt haar reeds in het woord, dat de Heere spreekt tot Abraham:

"En Ik zal Mijn verbond oprichten tussen Mij en tussen u, en tussen uw zaad na u in hun geslachten, tot een eeuwig verbond, om u te zijn tot een God, en uw zaad na u".

Het is immers duidelijk uit de geschiedenis en vooral uit Rom. 9, dat niet alle zaad Abrahams, doch alleen het geestelijk zaad metterdaad kinderen dezer belofte zijn. Toch maakt de Schrift in dit woord tot Abraham geen onderscheid, maar wordt alle zaad van de vader der gelovigen hier genoemd naar de geestelijke kern. Zo vindt ge het ook in de tachtigste psalm. Daar toch klaagt de dichter in vers 9 - 17:

"Gij hebt een wijnstok uit Egypte overgebracht, hebt de heidenen verdreven, en hebt dezelve geplant; Gij hebt de plaats voor hem bereid, en zijn wortelen doen inwortelen, zodat hij het land vervuld heeft. De bergen zijn met zijn schaduw bedekt geweest, en zijn ranken waren als cederbomen Gods. Hij schoot zijn ranken uit tot aan de zee, en zijn scheuten tot aan de rivier. Waarom hebt Gij zijn muren doorgebroken, zodat allen, die de weg voorbijgaan hem plukken? Het zwijn uit het woud heeft hem uitgewroet en het wild des velds heeft hem afgeweid. O, God der heerscharen; keer toch weder; aanschouw uit de hemel, en zie, en bezoek deze wijnstok, en de stam, die Uw rechterhand geplant heeft, en dat om de zoon, die Gij U gesterkt hebt! Hij is met vuur verbrand; hij is afgehouwen; zij komen om van het scheiden Uws aangezichts"

Ook hier wordt het volk als een organisme gedacht. Het is het voorwerp der oneindige liefde Gods. God de Heere heeft het verlost en uit Egypte overgeplant in het land der belofte. Hij heeft het gezegend en groot doen worden. En toch is dat volk ook het voorwerp van Gods toorn en klaagt het over de verwoesting, die God zelf in hun midden heeft aangericht. De wijnstok van dat volk is geplukt door een ieder, die lust had, is afgeweid, is door het zwijn uitgewroet, is met vuur gebrand en afgehouwen. En toch is het duidelijk, dat de wijnstok nog steeds is, en dat straks de goedertierenheid des hemelse Landmans weer over hem zal worden uitgebreid.

Dit alles is slechts te verstaan, als we de organische gedachte, die ook reeds in het beeld zelf van de wijnstok ligt, vasthouden. Het is één wijnstok. En die wijnstok is naar zijn eigenlijke kern het voorwerp van de genade en gunst Gods. Maar diezelfde wijnstok is, uit het oogpunt van de takken, die geen vruchten of stinkende vruchten voortbrengen, voorwerp van Gods grote verbolgenheid en toorn. De wijnstok wordt dan ook behouden, doch ranken worden uitgesneden.

Hetzelfde verschijnsel vinden we in Jes. 5:1-7:

"Nu zal ik mijn Beminde een lied mijns Liefsten zingen van Zijn wijngaard: Mijn Beminde heeft een wijngaard op een vette heuvel. En Hij heeft die omtuind, en van stenen gezuiverd, en Hij heeft hem beplant met edele wijnstokken; en Hij heeft in deszelfs midden een toren gebouwd en ook een wijnbak daarin uitgehouwen; en Hij heeft verwacht, dat hij goede druiven zou voortbrengen, maar hij heeft stinkende druiven voortgebracht. Nu dan, gij inwoners van Jeruzalem en gij mannen van Juda, oordeelt toch tussen Mij en tussen Mijn wijngaard. Wat is er meer te doen aan Mijn wijngaard, hetwelk Ik aan hem niet gedaan heb? Waarom heb Ik verwacht, dat hij goede druiven voortbrengen zou, en hij heeft stinkende druiven voortgebracht? Nu dan, Ik zal ulieden nu bekend maken, wat Ik Mijn wijngaard doen zal: Ik zal zijn tuin wegnemen, opdat hij zij tot afweiding; zijn muur zal Ik verscheuren, opdat hij zij tot vertreding. En Ik zal hem tot woestheid maken; hij zal niet besnoeit noch omgehakt worden, maar distelen en doornen zullen daarin opgaan; en Ik zal de wolken gebieden, dat zij geen regen daarop regenen. Want de wijngaard van de Heere der heerscharen is het huis van Israel, en de mannen van Juda zijn een plant Zijner verlustingen; en Hij heeft gewacht naar recht, maar ziet, er is schurftheid; naar gerechtigheid, maar ziet, het is geschreeuw."

Houdt hier niet vast aan de organische voorstelling, die ge altijd weer in de Schrift vindt, en ge hebt in dit ene woord een vaste grondslag voor al de dwalingen van het Remonstrantisme. Ge hebt hier dan allereerst een duidelijk bewijs voor de bewering, dat de genade weerstandelijk is en dat het ten slotte alles hangt aan de vrije wil dergenen, wie de genade wordt aangeboden. God zegt hier, dat Hij alles gedaan heeft aan Zijn wijngaard, wat mogelijk was. Er is niets meer aan te doen. Maar Zijn genade is eenvoudig verworpen door de vrije wil der mensen. Ge hebt hier dan de voorstelling, dat God teleurgesteld is in Zijn eigen werk. Hij verwachtte goede vruchten. Stinkende vruchten worden voortgebracht. Ge hebt hier de voorstelling, dat Gods volk afvalt, en dat Hij Zelf veranderlijk is. Want hetzelfde volk, dat Hij eens beminde zal Hij verwerpen en verwoesten. In één woord, ge hebt hier dan al de vreselijke dwalingen van het Remonstrantisme bijeen. En zegt nu niet, dat we hier de ene lijn hebben en dat de andere die van de eeuwige verkiezing en der onweerstandelijke genade is. Want die twee lijnen sluiten elkander eenvoudig uit. Deze beide te willen handhaven is onmogelijk. Het is de goocheltoer, die de Gereformeerde Kerken (Christian Reformed Churches - GM) trachten te maken.

Maar houdt vast aan de organische gedachte en alle moeilijkheid valt weg. Ge hebt hier dan het éne volk, dat toch tweeërlei is, één wijngaard, die toch tweeërlei vrucht voortbrengt. Uit het oogpunt van zijn goede kern is die wijngaard het voorwerp van Gods gunst. Om die goede kern arbeidt de Heere aan die wijngaard. Hij doet er alles aan, wat aan een wijngaard behoort gedaan te worden. Zo deed de Heere met Israel. Daarom verwachtte de Heere dan ook goede vruchten. Ook werd Hij door die goede kern niet in deze verwachting teleurgesteld. Maar tegelijkertijd groeiden er in die wijngaard ook een menigte van kwade ranken, die zo welig uitschoten, dat het soms scheen alsof er niets goeds meer in de ganse wijngaard was. Zo was het ten tijde van Jesaja. Uit dat oogpunt nu, niet uit het oogpunt van die goede en verkoren kern, maar uit het oogpunt van dat verworpen element, wordt thans de wijngaard aangesproken. Ook dat verkeerde element onder Israel was met de goede kern bearbeid. Ze hadden in de uitwendige zin des woords samen dezelfde bearbeiding ontvangen. Ze hadden hetzelfde teken des verbonds; ze waren op dezelfde wijze verlost uit Egypte; ze hadden dezelfde wetgeving, dezelfde vaders, dezelfde verbonden. Ze hadden dezelfde tempel, dezelfde altaren en offeranden. Ze woonden in hetzelfde land en genoten dezelfde weldaden des lands. Dezelfde profeten werden tot hen gezonden en hetzelfde woord werd tot hen gericht. En al die dingen deden hetzelfde verwachten: het voortbrengen van goede vruchten der gerechtigheid. Doch dat verworpen element onder Israel droeg stinkende vruchten van ongerechtigheid. Daarom zal de Heere straks Zijn wijngaard, uit dit oogpunt beschouwd, verwoesten en vervloeken.

Maar als dit alles nu geschied is, heeft God dan Zijn volk verstoten? Immers, ge weet beter. God verstoot Zijn volk nimmer. De wijngaard mag worden besnoeid en soms schijnbaar geheel verwoest; het overblijfsel naar de verkiezing der genade wordt altijd behouden. En de Heere ontvangt de verwachte vrucht van Zijn eigen werk.

Niet anders vindt ge de voorstelling der Heilige Schrift in het Nieuwe Testament. Ge vindt deze voorstelling in Joh. 15:1, 2:

"Ik ben de ware Wijnstok, en Mijn Vader is de Landman. Alle rank, die in Mij geen vrucht draagt, die neemt Hij weg; en al wie vrucht draagt, die reinigt Hij, opdat zij meer vrucht drage."

Zeker, er is wel een bredere beschouwing van dat woord mogelijk. Toch kan er geen twijfel bestaan, dat de Heiland hier het oog heeft op Zijn volk, zoals dat in de wereld bestaat en zich openbaart in het uitwendige. En hoe zult ge toch ontkomen aan het Remonstrantisme, als ge bij het lezen dezer woorden niet de organische gedachte vasthoudt, als ge niet het eigen beeld van de wijnstok en de ranken, zoals het zich werkelijk aan u vertoont in de natuur, blijft toepassen op Gods verbondsvolk? Zijn er dan levende en goede ranken in Christus, die straks toch weer worden afgehouwen? Zijn er dan, die Christus eens werden ingelijfd door een oprecht geloof en die toch weer worden verworpen, omdat ze in Christus geen vrucht droegen? Gij komt geen stap verder van het Remonstrantse pad, door vast te houden aan het idee, dat het verbond naar zijn wezen niets anders is dan een belofte en dat het nu afhangt van degenen, die historisch in het verbond worden geboren en getogen, om zich die belofte toe te eigenen. Immers is, in de eerste plaats, heel die voorstelling zelf Remonstrants. Maar, in de tweede plaats, verklaart gij dan toch zo ook niet, dat er ranken zijn in de Wijnstok Christus, die afgehouwen en in het vuur geworpen worden. Nu hebt ge dat in de natuurlijke wijnstok juist wel. Ge hebt daar takken, die wel in de wijnstok zijn, die ook levenssappen uit de wijnstok trekken, en die toch geen vruchten dragen. Welnu, zo hebt gij het metterdaad ook met Gods volk in de wereld. Het is één organisme. Doch in dat ene organisme hebt ge altijd weer de goede kern en de verworpen kern.

In welke zin ook die verbondskinderen, die nimmer vruchten dragen, toch in het organisme van Christus' lichaam hier op aarde zijn en dus ranken mogen worden genoemd in de wijnstok; en welke invloed er van dat organisme op die niet-vruchtendragende leden uitgaat, blijft een vraag voor latere bespreking. Thans zij het genoeg er aan te herinneren, dat de Schrift wel degelijk van zulk een invloed gewaagt, en dat de kinderen des Koninkrijks, die buiten geworpen worden, niet op één lijn zijn te stellen met het heidendom. Maar feit is, dat ge alleen zo het beeld des Heilands van de wijnstok en zijn tweeërlei takken kunt verstaan. Er zijn in het ene organisme takken die vruchten dragen, en takken die geen vruchten dragen. Zo zijn er in het ene volk van God ook Israëlieten naar het vlees en Israëlieten naar de Geest en der belofte.

Dezelfde voorstelling biedt de Schrift in Rom.11:17 - 21:

"En zo enige der takken afgebroken zijn, en gij, een wilde olijfboom zijnde, in derzelver plaats zijt ingeënt, en des wortels en der vettigheid des olijfbooms mede deelachtig zijt geworden, zo roemt niet tegen de takken; en indien gij daartegen roemt, gij draagt de wortel niet, maar de wortel u. Gij zult dan zeggen: De takken zijn afgebroken, opdat ik ingeënt zou worden. Het is wel; zij zijn door ongeloof afgebroken en gij staat door het geloof. Zijt niet hooggevoelende, maar vrees. Want is het, dat God de natuurlijke takken niet gespaard heeft, ziet toe, dat Hij ook mogelijk u niet spare."

Ook hier hebt ge dezelfde voorstelling. De olijfboom is het volk van Gods verbond, de Kerk des Heeren. Uit natuurlijk oogpunt was die olijfboom het Israel der oude bedeling als natie. Israel was de historische openbaring van dat verbondsvolk onder de tijden van het Oude Testament. Uit dat oogpunt noemt de apostel hier de Israëlieten zelfs natuurlijke takken van die olijfboom. Doch in die olijfboom was niet alles echt en vruchtdragend. Er waren ook in die boom takken, die nimmer vrucht droegen. Daarom heeft God natuurlijke takken, die geen geestelijke vruchtdragende takken waren, afgehouwen. De boom is wel gebleven. De wortel werd nimmer uitgeroeid. Want God zorgt voor Zijn Kerk. En uit alle volken worden nu in die boom weer ingeënt op de plaatsen, waar andere en natuurlijke takken zijn afgehouwen. Maar ook zo blijven er altijd takken aan die boom, die toch weer afgehouwen worden. Vandaar de zo gepaste vermaning, om niet te roemen, wel verstaande, dat waar God natuurlijke takken niet heeft gespaard, Hij ook ons wel eens niet sparen kon.

Dat dit zo is, vindt zijn oorzaak daarin, dat het God beliefd heeft Zijn verbond op aarde te laten lopen in de lijn der vleselijke geslachten, terwijl er toch onder die kinderen der gelovigen zijn, die niet uitverkoren werden. Zeker, er zijn ook andere oorzaken, maar hierin ligt toch de hoofdoorzaak. Zorgde God er voor, dat alleen uitverkorenen ook lid der Kerk op aarde werden, er zou dit beeld van Gods volk in de wereld niet kunnen gegeven worden. Maar nu neemt God, naar Zijn eigen bestel, in Zijn verbond naar de uitwendige vorm, alle vleselijke kinderen op, terwijl er toch slechts een overblijfsel behouden wordt. Vandaar die tweeheid in die eenheid.

Uit dit oogpunt is dan ook het Koninkrijk der hemelen op aarde gelijk aan een net, dat in de zee geworpen wordt en dat allerlei vissen in zich vergadert, naar de gelijkenis van de Heiland. Dat net kan geen beeld zijn van de prediking des Woords. Die prediking vergadert juist alles niet, wat met haar in aanraking komt, doch maakt veeleer scheiding, en maakt meer scheiding naarmate ze zuiverder wordt verkondigd. Doch dit is wel het geval met de historische ontwikkeling van Gods verbond in de lijn der opeenvolgende geslachten. Zulk een net werd niet alleen in de zee geworpen, maar werd door de zee getrokken, maakte een pad door de zee. Natuurlijk werd dan ook alles, wat voor het net kwam vergaderd in het net. Zo is het ook met Gods verbond. Alles, wat in de lijn der geslachten der gelovigen ligt wordt in het net van Gods verbond vergaderd. En zoals er boze en goede vissen in het net komen, zoals het juist door die wijze van vissen onvermijdelijk is, dat goede en kwade vissen worden verzameld, zo is het ook onvermijdelijk, dat als de Heere Zijn verbond laat lopen in de lijn der opeenvolgende geslachten, terwijl toch niet allen hoofd voor hoofd in die geslachten verkoren kinderen des verbonds zijn, dat er een verworpen element wordt vergaderd met de verkoren kern. Straks aan de oever der eeuwigheid zullen de engelen die twee elementen voor goed en voor eeuwig scheiden. Doch hier op aarde worden ze tezamen gevonden in dezelfde sfeer van Gods verbond en hebben ze alles gemeen behalve genade.

En zo verstaan we ook ten slotte, dat de apostelen de gemeente altijd weer toespreken als de gemeente van Christus. Zo slecht ziet er een gemeente er niet uit of de Apostel Paulus spreekt haar aan als de gemeente van Christus, als geliefden in de Heere, als broeders in Hem. Die gemeente moge door partijzucht worden verscheurd, moge schuldig staan aan dronkenschap en hoererij, moge zelfs de opstanding uit de doden logenen of betwijfelen, het blijft de gemeente van Christus aan wie de apostel schrijft. Hij moge aan het eind van zijn brief het nodig achten om het vreselijke woord uit zijn pen te laten komen: Indien iemand de Heere Jezus Christus niet liefheeft, die zij een vervloeking, Maranatha! maar toch schreef hij aan die gemeente als het ene organisme van Christus' lichaam. En zo ook kunnen we verstaan de brieven, die de Heiland Zelf richt aan zijn zeven gemeenten in Klein-Azië, door de Apostel Johannes. Die gemeenten worden geprezen en bestraft, ze worden door allerlei beloften getroost en bemoedigd, zowel als door allerlei bestraffingen en oordelen bedreigd, maar het is altijd één en dezelfde gemeente en als zodanig wordt ze altijd weer toegesproken. Zelfs bij dezelfde gemeente die door de Heere wordt bedreigd, dat Hij ze uit Zijn mond zal spuwen, staat Hij toch aan de deur en klopt, opdat zij Zijn stem horen en Hij met haar avondmaal viere. Één gemeente, met dezelfde naam, dezelfde bearbeiding, hetzelfde verbond, dezelfde roeping Gods in de wereld; maar in die ene gemeente altijd weer de verkoren kern, die nimmer verloren kan gaan in de verworpen bolster.

Als we deze waarheid enigszins hebben verstaan, zal ons ook veel duidelijker worden, wat ons anders een raadsel blijft in de Heilige Schrift, of waarmee we Arminiaanse en Pelagiaansche paden zullen gaan bewandelen.

Zo wordt, ter verdediging van een algemene genade Gods in de verkondiging des Evangelies in de laatste tijd nogal eens geschermd met Ps. 81. Men zoekt in de laatste tijd in de Christelijke Gereformeerde Kerken (Christian Reformed Churches - GM), helaas, weer steeds meer naar teksten, die ook de oude Remonstranten aanhaalden om hun Christus pro omnibus, hun algemene-genade-leer er mee te bewijzen. Dit ligt wel in de aard der zaak. Men heeft, om een Gemene Gratie theorie te kunnen handhaven nu eenmaal uitgesproken, dat de prediking des Evangelies genade is voor allen, die haar horen. Het is menselijk, dat waar die stelling door ons wordt bestreden, men zich uitput om toch bewijs in de Schrift voor haar te vinden. Welnu, zo doet men ook met Psalm 81. Het is toch duidelijk, zo redeneert men, dat God het toch zo wel meende, dat Hij wel metterdaad genadig bedoelt te zijn, aan het volk, dat Hij heeft overgegeven in het goeddunken huns harten. Hij klaagt er immers over. Hij roept immers uit: "Och, dat Mijn volk naar Mij gehoord had, dat Israel in Mijn wegen gewandeld had!" Ziet ge wel, zo roept men schier triomfantelijk uit, dat God het wel had gemeend, met Israel, met verworpen en goddeloos Israel en dat er dus een welmenend aanbod van genade aan allen is? En als men er dan op wijst, dat men op die wijze toch Gods Woord metterdaad Remonstrantse taal laat spreken, voegt men u toe, dit de ene lijn van Gods Woord is, terwijl de andere die der vrijmachtige verkiezing en der soevereine genade is! En als men dan blijft volhouden, dat die twee elkander toch volkomen uitsluiten, dat God niet welmenend aan kan bieden, wat Hij nimmer bedoelt te schenken, dan komt men brutaal weg met de dooddoener, dat dit een mysterie is en dat we die dingen ook niet moeten willen begrijpen!

Nee, zo speelt men met de Schrift en met de Gereformeerde waarheid. Zo is men naar een dode belijdenis Gereformeerd en metterdaad volbloed Remonstrants. Zo kunnen we elke poging, om de Schrift te verstaan, wel opgeven. Zo kunnen we de Schrift alles laten zeggen, onder het vrome opschrift, dat de verborgen dingen voor de Heere zijn.

Och zo mogen we zeker niet met Gods Woord handelen. Wij hebben wel terdege de roeping om het Woord van onze God te bepeinzen totdat we het verstaan. En ofschoon we volgaarne toestemmen, dat er mysteries zijn, dingen, die voor ons eindig verstand nimmer te doorgronden zijn, omdat onze God ondoorgrondelijk is, toch houden we ook vol, dat we in de Schrift een openbaring Gods vinden, die zich bij ons denken en ons verstand aansluit, en die we wel kunnen verstaan. Houden we vol, dat die Schrift niet leert, niet leren kan, dat zwart ook wit is, dat God niet en ook wel genade wil schenken aan dezelfde personen, dat Hij aanbiedt, wat Hij niet wil schenken. De Schrift is niet Gereformeerd en Remonstrants beide.

En zo is het ook met Ps. 81. Houden we slechts de organische eenheid van Gods volk in de wereld voor de aandacht, dan houdt alle moeilijkheid op. Gij kunt dan Gods volk op aarde vergelijken met de individuele gelovige. Hij is een persoon, kind van God, naar Gods naam genoemd, in Zijn Naam gedoopt. Maar er is ook in hem nog werking der zonde, hij draagt het lichaam dezes doods nog met zich om. Handelt hij nu overeenkomstig die oude natuur en wandelt hij een tijdlang in wegen van zonde, en kastijdt de Heere hem dan, leidt de Heere hem dan in wegen van tegenspoed en lijden, dan schijnt God op Hem te toornen, dan schijnt God Zijn eigen uitverkoren kind te verwerpen. Zelfs is dat ook zo, mits goed verstaan. Want de Heere verwerpt ook dan niet Zijn uitverkoren kind, maar geeft het over, zoals het historisch bestaat, om Zijn kind te redden. Zo is het ook met Israel onder de oude bedeling. Dat volk is één. Het heeft een naam. Het heet "Mijn volk." Zo spreekt de Heere het ook aan. "Mijn volk, zei Ik, hoor toe!" vs. 9. Tot dat volk zei Hij:

"Er zal onder u geen uitlands god wezen, en gij zult u voor geen vreemde god nederbuigen. Ik ben de Heere, uw God, Die u heb opgevoerd uit het land van Egypte; doe uw mond wijd open, en Ik zal hem vervullen."

Maar dat ene volk bestond uit een verkoren kern en een verworpen bolster. En bovendien ging de zondige natuur van die verworpen bolster zelfs tot in de verkoren kern door, want ook de geestelijke kinderen der belofte waren niet volmaakt.

Vandaar, dat dat volk als een eenheid soms zo kon afwijken en zijn wegen gruwelijker kon maken dan de wegen der heidenen. En als dan dat volk zich openbaarde onder de heerschappij van die goddeloze bolster, dan zei de Heere van dat volk:

"Maar Mijn volk heeft Mijn stem niet gehoord; en Israel heeft Mijner niet gewild."

En dan gaf de Heere dat volk, naar zijn goddeloze en verworpen bolster over in het goeddunken zijns harten. Maar dat nam nimmer weg, dat er altijd in dat volk het eigenlijke volk der belofte school, de verkoren kern waarnaar het hart van Israëls God uitging in liefde. En als dan de vijanden dat volk overheersten en Israel was overgegeven in ballingschap, dan klaagde God over Zijn volk: Och, dat Mijn volk naar Mij gehoord had, dat Israel in Mijn wegen gewandeld had! En niet alleen, dat Hij zo klaagde, maar zo werd het ook weer, want het overblijfsel naar de verkiezing der genade werd altijd behouden. Deze voorstelling is zeker in overeenstemming met de Schrift in het algemeen; ze past op Israëls geschiedenis; en ze is vrij van alle Remonstrantisme.

Zo wordt ook duidelijk, om nog een plaats meer te noemen, wat God tot Jesaja zegt, als deze door Hem wordt geroepen als Israëls profeet. We lezen in verband daarmee in Jes. 6 :9-13:

"Toen zei Hij: Ga heen, en zeg tot dit volk: Horende hoort, maar verstaat niet, en ziende ziet, maar merkt niet. Maak het hart dezes volks vet, en maak hun oren zwaar, en sluit hun ogen, opdat het niet zie met zijn ogen, noch met zijn oren hore, noch met zijn hart versta, noch zich bekere, en Hij het geneze. Toen zei ik: Hoe lang, Heere? En Hij zei: Totdat de steden verwoest worden, zodat er geen inwoner zij, en de huizen, dat er geen mens zij, en dat het land met verwoesting verstoord worde. Want de Heere zal die mensen verre wegdoen, en de verlating zal groot wezen in het binnenste des lands. Doch nog een tiende deel zal daarin zijn, en het zal wederkeren, en zijn om af te weiden; maar gelijk de eik en gelijk de haageik, in dewelke na de afwerping der bladerennog steunsel is, alzo zal het heilig zaad het steunsel daarvan zijn."

Zij, die in de prediking een welmenend aanbod van genade willen zien aan allen, die het Evangelie horen, weten zeker geen weg met dit gedeelte der Schrift, zomin als met het woord des Heilands, dat gelijkluidend is, alleen nog scherper in Markus 4:8-12. Willen ze eerlijk wezen, ze zullen moeten bekennen, dat zij de lijn der Schrift, die hier wordt aangegeven, niet vasthouden, maar geheel en al verwerpen. Immers gaat het hier juist over de prediking van Jesaja, over zijn roeping als profeet. En hem wordt aanstonds gezegd, dat hij moet dienen als profeet, om het hart des volks vet te maken, hun oren zwaar en hun ogen toe te sluiten, opdat het zich niet bekeerd. En als dan de profeet, schier bang voor zulk een roeping, vraagt: Hoe lang moet dit zo duren, Heere? dan krijgt hij ten antwoord, dat dit moet duren, totdat alles verwoest is. Alleen heeft hij de belofte van een overblijfsel, dat ook wel ter afweiding zal zijn, maar waarvan het heilige zaad het steunsel zal zijn. Met andere woorden, het is om dat overblijfsel en om dat heilige zaad wel te doen. Maar juist om de redding van dat heilige zaad, moet de prediking van Jesaja dienen, om de verworpen bolster te verblinden en te verharden.

Re: Pleiten op je doop

Geplaatst: 06 jun 2011, 21:31
door Fjodor
huisman schreef:
@Fjodor mijn tijd is op dus een kort antwoord. Het is idd zo dat veel reformatoren toch iets van geloof in de dopeling veronderstellen. Zou dat te maken kunnen hebben dat er in die tijd nog geen verbondsleer tot ontwikkeling was gekomen ?
Mooi huisman, mooi. Ben blij dat we het hier over eens zijn.

Laten we dan in eerste instantie voorzichtig zijn met het poneren van onze verbonds- en doopvisie als de ware (hoewel we natuurlijk best een mening mogen hebben).

Ik denk dat de reformatoren dat veronderstelden omdat ze dachten dat doop en geloof onlosmakelijk met elkaar verbonden waren. Dat is een soort ankerpunt. En als je dan kinderen wil dopen, dan moet je kinderen in zekere zin houden voor gelovigen.

In jouw kerk vinden ze dat laatste verkeerd en dopen ze op grond van uiterlijk verbond. Dan ga je toch voorbij aan de notie dat de doop gaat over de persoonlijke wedergeboorte?

Re: Pleiten op je doop

Geplaatst: 06 jun 2011, 21:32
door huisman
Luther schreef:
huisman schreef:
82. Tot wie worden de beloften des verbonds gericht?
Tot allen die het evangelie horen en tot hun zaad, Hand. 2:39, "U komt de belofte toe, en uw kinderen."

83. Wat voor recht tot de beloften hebben de hoorders van het evangelie door deze algemene overmaking er van?
Een recht van toegang tot de beloften en al de goederen die er in toegezegd worden, zodat ze niet te verontschuldigen zijn als zij niet geloven, Joh. 3:18.

84. Wat voor recht geeft het geloof tot de beloften?
Een recht van bezit, uit kracht van de vereniging met Christus, in Wie al de beloften
"ja en amen" zijn, Joh. 3:36, "Die in den Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven."
Waar weerspreken deze vragen het stukje van ds. De Heer eigenlijk?
B.v.
Beloofde de Heere aan jou persoonlijk je Heiland te zijn en je zonde te vergeven? Velen zeggen het, maar ik durf dat vanuit de Bijbel zo niet na te zeggen. In Galaten 3:29 lees ik dat zij die Christus toebehoren de beloften van genade ontvangen.
Is in weerspraak met 82, alle hoorders en hun zaad komt de belofte toe. (hand 2:39)
Beloofde de Heere ook iets bij de doop? Ja. Wat? Zolang als er de zon is, zal Zijn Naam van kind tot kind voortgeplant worden
Dit is ook nogal arm vergeleken met 82
Zo gemakkelijk denken we dat we recht hebben op Gods genade en op Zijn beloften. Maar alle rechten hebben we verloren toen wij in het paradijs God verlieten.
Dit wringt met 83

Re: Pleiten op je doop

Geplaatst: 06 jun 2011, 21:38
door Afgewezen
@Bert, de gedachte dat de gemeente als organisme één is, spreekt me wel aan.
Maar voor degenen die niet waarlijk tot de gemeente behoren, geldt toch, wat Paulus schrijft, dat hun de woorden Gods zijn toebetrouwd, het Evangelie dus? In de gemeente worden er toch steeds tot de 'goede kern' toegedaan? En gebeurt dat niet door de prediking van het Evangelie?

Re: Pleiten op je doop

Geplaatst: 06 jun 2011, 21:40
door Bert Mulder
Afgewezen schreef:@Bert, de gedachte dat de gemeente als organisme één is, spreekt me wel aan.
Maar voor degenen die niet waarlijk tot de gemeente behoren, geldt toch, wat Paulus schrijft, dat hun de woorden Gods zijn toebetrouwd, het Evangelie dus? In de gemeente worden er toch steeds tot de 'goede kern' toegedaan? En gebeurt dat niet door de prediking van het Evangelie?
zeker waar!

Re: Pleiten op je doop

Geplaatst: 06 jun 2011, 21:42
door GJdeBruijn
Ik snap eigenlijk niet waarom je zou moeten pleiten op je doop? Is de verkondiging van Gods Woord niet voldoende als pleitgrond?
De doop wijst toch iets aan wat in het Woord verkondigd wordt?

Re: Pleiten op je doop

Geplaatst: 06 jun 2011, 21:46
door Johann
GJdeBruijn schreef:Ik snap eigenlijk niet waarom je zou moeten pleiten op je doop? Is de verkondiging van Gods Woord niet voldoende als pleitgrond?
De doop wijst toch iets aan wat in het Woord verkondigd wordt?
Precies het wijst ergens op het is overigens zeker tot vertroosting van de gelovigen.