Duuk schreef:
Ik verwacht een concreet antwoord op mijn vraag. Niet een geijkte term.
Dat klinkt behoorlijk onbeschoft!
Mag ik als het je blieft misschien wat bewijsmaterieel?
Zijn Bijbelteksten genoeg voor meneer?
Ef 2:1
1 En u heeft Hij1) mede levend gemaakt, daar gij dood waart2) door de misdaden en de zonden;
2 In welke gij eertijds gewandeld3) hebt, naar de eeuw4) dezer wereld, naar den overste5) van de macht6) der lucht, van den geest, die nu werkt in7) de kinderen der8) ongehoorzaamheid;
3 Onder dewelke ook wij allen eertijds9) verkeerd hebben in de begeerlijkheden onzes vleses,10) doende den wil des vleses11) en der gedachten;12) en wij waren van nature13) kinderen des toorns,14) gelijk ook de anderen;15)
4 Maar God, Die rijk is in16) barmhartigheid door Zijn grote17) liefde, waarmede Hij ons liefgehad heeft,
5 Ook toen wij dood waren18) door de misdaden, heeft ons levend gemaakt19) met Christus;20) (uit genade zijt gij zalig geworden)
Kanttekening:
2) dood waart
Dat is, niet alleen den tijdelijken en eeuwigen dood onderworpen; maar ook zonder enig leven en beweging in geestelijke zaken, gelijk dit woord dood zijn ook elders wordt genomen; Rom. 6:13; Ef. 5:14; Col. 2:13; 1 Tim. 5:6.
3) eertijds gewandeld
Namelijk vóór uwe bekering tot het geloof in Christus.
4) naar de eeuw
Dat is, naar de algemene wijze van leven der wereldse mensen.
5) naar den overste
Dat is, naar den wil en ingeving des oversten.
6) van de macht
Dat is, des Satans, gelijk terstond verklaard wordt, die zo genaamd wordt omdat hij een geestelijk wezen heeft, en nog grote macht in het bewegen der lucht heeft behouden, gelijk uit de historie van Job blijkt, en die uit de lucht den gelovigen nog gedurigen strijd aandoet; Ef. 6:12; 1 Petr. 5:8.
7) die nu werkt in
Dat is, door zijne werkingen en ingevingen leidt waar hij wil. Het woordje nu, doet hij daarbij, omdat de Satan deze zijne werking en heerschappij, die hij over hen allen tevoren gebruikt had, nu in de gelovigen had verloren, hoewel hij hen nog bestreed, maar zijne macht alleen in de ongelovigen had behouden; 2 Cor. 4:3,4; 2 Thess. 2:9,10.
8) de kinderen der
De ongelovige mensen, die het Evangelie ongehoorzaam zijn, Ef. 5:6; Col. 3:6, worden ook anders kinderen Belials genaamd. Zie Deut. 13:13.
9) wij allen eertijds
Namelijk die uit de Joden tot Christus bekeerd zijn, hetwelk hij daarbij doet om te bewijzen, dat hunne bekering, zowel als die der heidenen, uit enkel genade was geschied.
10) onzes vleses,
Dat is, onze verdorven natuur, gelijk deze wijze van spreken doorgaans voorkomt, welke Paulus verklaart Rom. 8:7,8, enz.
11) den wil des vleses
Grieks, de willen; dat is, lusten en genegenheden des vleses.
12) der gedachten;
Het Griekse woord dianoia, betekent het verstand, of het redelijke deel van de ziel des mensen, hetwelk vóór zijne bekering den mens ook niet dan tot ijdelheid en wereldse dingen drijft. Zie Rom. 1:22, en Rom. 8:7; Col. 2:18.
13) van nature
Of door de natuur; dat is van onze geboorte of moeders lijf aan, gelijk dit woord natuur ook genomen wordt Gal. 2:15, en elders. Zie Job 14:4; Ps. 51:7; Joh. 3:6; Rom. 5:12,13,14.
14) kinderen des toorns,
Dat is, den toorn Gods vanwege onze aangeboren zonde onderworpen. Zie Rom. 1:18, en Rom. 9:22.
18) dood waren
Zie de aantekeningen Ef. 2:1.
19) levend gemaakt
Dat is, uit den dood der zonde verlost, door onze rechtvaardigmaking en wedergeboorte, gelijk terstond hierna verklaard wordt.
11 In Welken36) gij ook besneden zijt37) met een besnijdenis, die zonder handen38) geschiedt, in de uittrekking van het lichaam39) der zonden des vleses,40) door de besnijdenis41) van Christus;
12 Zijnde met Hem begraven in42) den doop, in welken gij43) ook met Hem opgewekt zijt door het geloof44) der werking Gods,45) Die Hem uit de doden opgewekt heeft.
13 En Hij heeft u, als gij46) dood waart47) in de misdaden, en in de voorhuid48) uws vleses, mede levend gemaakt49) met Hem, al uw misdaden u vergevende;50)
14 Uitgewist hebbende51) het handschrift,52) dat tegen ons was, in inzettingen53) bestaande, hetwelk, zeg ik, enigerwijze54) ons tegen was, en heeft datzelve uit het midden weggenomen, hetzelve aan het kruis genageld hebbende;
En heeft meneer wel ooit de Dordse Leerregels gelezen:
3/4-1. De mens is van den beginne naar het beeld Gods geschapen, versierd in zijn verstand met ware en zalige kennis van zijn Schepper en van andere geestelijke dingen; in zijn wil en hart met gerechtigheid; in al zijn genegenheden met zuiverheid; en is overzulks geheel heilig geweest. Maar door het ingeven des duivels, en zijn vrijen wil van God afwijkende, heeft hij zichzelven van deze uitnemende gaven beroofd, en heeft daarentegen in de plaats van die over zich gehaald blindheid, schrikkelijke duisternis, ijdelheid en verkeerdheid des oordeels in zijn verstand; boosheid, wederspannigheid en hardigheid in zijn wil en hart; mitsgaders ook onzuiverheid in al zijn genegenheden.
3/4-2. Zodanig als nu de mens geweest is na den val, zodanige kinderen heeft hij ook voortgebracht, namelijk hij, verdorven zijnde, verdorvene; alzo dat de verdorvenheid, naar Gods rechtvaardig oordeel, van Adam op al zijn nakomelingen (uitgenomen alleen Christus) gekomen is, niet door navolging, gelijk eertijds de Pelagianen gedreven hebben, maar door voortplanting der verdorven natuur.
3/4-3. Overzulks zo worden alle mensen in zonde ontvangen, en als kinderen des toorns geboren, onbekwaam tot enig zaligmakend goed, geneigd tot kwaad, dood in zonden en slaven der zonde. En willen en kunnen tot God niet wederkeren, noch hun verdorven natuur verbeteren, noch zichzelven tot de verbetering daarvan schikken, zonder de genade des wederbarenden Heiligen Geestes.
3/4-4. Wel is waar dat na den val in den mens enig licht der natuur nog overgebleven is, waardoor hij behoudt enige kennis van God, van de natuurlijke dingen, van het onderscheid tussen hetgeen betamelijk en onbetamelijk is, en ook betoont enige betrachting tot de deugd en tot uiterlijke tucht. Maar zo ver is het vandaar, dat de mens door dit licht der natuur zou kunnen komen tot de zaligmakende kennis Gods, en zich tot Hem bekeren, dat hij ook in natuurlijke en burgerlijke zaken dit licht niet recht gebruikt; ja veel meer het, hoedanig het ook zij, op onderscheiden wijze geheel bezoedelt en in ongerechtigheid ten onder houdt; en dewijl hij dit doet, zo wordt hem alle verontschuldiging voor God benomen.
3/4-5. Gelijk het met het licht der natuur toegaat, zo gaat het ook in dezen toe met de wet der tien geboden, van God door Mozes den Joden in het bijzonder gegeven. Want nademaal deze de grootheid der zonde wel ontdekt en den mens meer en meer van zijn schuld overtuigt, doch het herstellingsmiddel daartegen niet aanwijst, noch enige krachten toebrengt om uit deze ellendigheid te kunnen geraken, en omdat zij alzo, door het vlees krachteloos geworden zijnde, den overtreder onder den vloek blijven laat, zo kan de mens daardoor de zaligmakende genade niet verkrijgen.