Alleen punt 3 geeft nog wel ruimte voor interpretatie. Als je een vriend van God wordt verandert je leven radicaal, daarmee ben ik het eens. Maar ik zou niet de levendmaking 'in een punt des tijds' als heel radicaal willen omschrijven. (maar misschien hangt het op de definitie 'radicaal'?)
Maar als je zo eens terug kijkt, dan is levendmaking toch iets wat alle facetten van het leven doortrekt en in die zin radicaal is.
Hoe bedoelde jij je punt 3, Afgewezen?
Ik geloof dat een ‘leven met God’ niet in het verlengde ligt van ons ‘natuurlijke’ leven. Wanneer God in ons leven komt, dan verandert er radicaal iets. Dan is er de ‘Godservaring’, in eerste instantie van de God Die we niet kennen, later van God zoals Hij Zich laat kennen in Christus. Daarom heb ik moeite met de omschrijving van Rekcor:
Je ziet tot je eigen verbazing dat je God wilt dienen, Hem groot wilt maken, niet meer zelf in het middelpunt wilt staan. Daarnaast zie je steeds meer gaven in je leven groeien en bloeien: blijdschap, vrede, lankmoedigheid, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid, enzovoort. Aan de andere kant zie je de oude mens in jezelf, die zich met hand en tand tegen dit alles tracht de verzetten...
Het lijkt hier of de vruchten van de Geest kunnen groeien op de akker van ons eigen hart, zomaar ineens. Het overtuigende werk van de Geest lijkt hier te ontbreken.
Bijv. in de GGiN zie je dat de prediking ge-ent is vanuit de Vader middels de Zoon door de Heilige Geest. De grondslag van de preek ligt daar in het welbehagen en fungeert rondom het raadsplan Gods. Alles draait eigenlijk om God en niet zozeer primair om de zaligheid van de mens. De zaligheid van de mens is tot meerder heerlijkheid aan God, maar niet als doel op zich. God heeft de zaligheid van de mens niet nodig om volheerlijk te zijn in zichzelf. Je ziet dan ook een prediking waar het wonder van zalig worden niet alleen ligt in de kruisverdienste van de Zoon maar ook vooral in het verkiezen van mensen om bij Hem altijd te wonen.
Dat maakt het wonder uit. Dat God mensen wil hebben voor Zijn troon om zich nog meer te verheerlijken. En dat Hij daar onzalige schepselen voor heeft verkoren.
Op zichzelf is dit bijbels. Wel denk ik dat er een evenwicht moet zijn. De ‘ondertoon’ in de Bijbel, in de prediking van Christus en de apostelen bijv., is altijd dat God de mensen de zaligheid
gunt. Soms lijkt het erop of de rollen omgedraaid zijn en dat God helemaal niet aan Zijn eigen eer denkt, maar helemaal uit is op de zaligheid van de mens.
“Zo zijn wij dan gezanten van Christuswege, alsof God door ons
bade; wij
bidden van Christuswege: Laat u met God verzoenen” (2 Kor. 5:20).
Of de uitroep van de Heere Jezus tegen Jeruzalem: “Jeruzalem, Jeruzalem, gij, die de profeten doodt, en stenigt, die tot u gezonden zijn! Hoe menigmaal heb
Ik uw kinderen
willen bijeenvergaderen, gelijkerwijs een hen haar kuikens bijeenvergadert onder de vleugelen, en
gij hebt niet gewild.”
Een nodiging tot vermoeiden en belasten!
Dit is een troostbelofte voor Gods geroepen kinderen.
Die zíjn toch al gekomen??
Maar, de Gods welbehagen als grondslag nemen. Dan komt Gods eer eerst en dan de zaligheid van de mens.
Het beogen van de eigen zaligheid en het zoeken van de eer van God zijn twee dingen die elkaar niet uitsluiten. Leerzaam is nog altijd wat Brakel hierover schrijft:
God heeft het geestelijk zoeken van zich zelven den mensch ingeschapen; moest Adam door de bedreiging; ten dage, als gij daarvan eet, zult gij den dood sterven, niet bezorgd zijn zich van het eten van dien boom te wachten: Moest hij niet vrezen zijn gelukzaligen staat te verliezen? Moest hij zijne zaligheid niet zoeken in de gemeenschap met zijn God? ….. Uit deze allen (Brakel noemt nog meer argumenten Afg.) blijkt, dat het niet beogen van zijnen welstand, ....... zich ten opzichte van zijne behoudenis geheel kwijt te zijn, en zich zelven overal uit de houden, geene geestelijkheid is, maar een eigen versierde godsdienst, tegen Gods gebod, en nergens toe dient, dan tot verzadiging des vleesches, en eigene inbeelding.