Je haalt hier een hoop door elkaar….
Om te beginnen: je schrijft
Mensen die het hardst roepen dat je elkaar niet moet veroordelen, oordelen erg gemakkelijk over de GG-dominees.
Hier ben je niet concreet, want
wie roepen dat? Mij heb je in ieder geval niet eenmaal horen oordelen over een
GG-dominee….
Natuurlijk kijken zij 'zuur'.
Brakel zei het volgende over predikanten: “Een ondeugend predikant is het gruwelijkste en schadelijkste schepsel, dat de wereld draagt, hij is een schandvlek in de kerk, een struikelblok waarover velen vallen in het eeuwig verderf, en is een oorzaak van de verdoemenis veler zielen. Een getrouw dienstknecht van Christus is een sieraad in het huis zijns Gods, een licht op de kandelaar, een stad op de berg, een leidsman van de blinden, een schrik voor godlozen, een blijdschap voor de godzaligen, een trooster voor de bedroefden, een raadsman voor de verlegenen, een voorganger voor de gelovigen ten hemel; hij leeft maar een korte tijd, hij predikt maar voor weinigen; anderen lichtende verteert hij zich zelf. ‘t Verlies van een begenadigd leraar is onwaardeerbaar.”
Ook noemt Brakel de volgende kenmerken waaraan een dominee moet voldoen:
- geleerdheid
- bekwaamheid om te leren
- deftigheid. Hierin zijn drie ondeugden te mijden. (a) Gemaaktheid; men wil mede deftig schijnen, schoon men het niet is; men heeft mede gaarne met de vinger gewezen te worden, en gezegd te worden: dat is hij; dies maakt men zich in alles gemaakt, men zet zijn hoed daarnaar, men steekt zijn hoofd op, men heeft een belachelijke tred. Foei! die belachelijke gemaaktheid, met haar moeder zelfzoeking! (b)
Stuursheid, barsheid, deze rijst of uit trotsheid, zich inbeeldende dat men nu boven anderen uitsteekt, en zich inbeeldt dat men wat is, dat een ieder met alle onderwerpingen hem bejegenen moet; of zij rijst uit een slechte opvoeding, waardoor men niet weet, hoe men onder de mensen verkeren moet. (c) Verachtelijke kindsheid in woorden en gedrag, ‘t zij uit het ijdel hart, ‘t zij uit opvoeding voortkomende. Gelijk een leraar zich voor die dingen wachten moet, zo moet hij
zeer trachten naar een vriendelijke deftigheid, opdat zijn schapen noch schuw van hem zijn, noch hem verachten.
- Liefde tot Christus en Zijn schapen
- Verloochening van alles. Zo moet een dienaar van Christus zijn; hij moet door zijn misdrijf geen gelegenheden geven tot verachtingen, tot lasteringen, tot verdrukkingen; maar als hij in zijn oprechtheid wandelt, en hij beoogt alleen de welstand van de gemeente,
wat hem dan overkomt, heeft hij gewillig te dragen, en hij moet zich nergens door in zijn loop laten verhinderen, en wel toezien, dat hij niet moedeloos worde; hij stelle zich voor ‘t voorbeeld van Paulus. Wij geven geen aanstoot in enig ding, opdat de bediening niet gelasterd worde, maar wij als dienaars Gods maken ons zelf in alles aangenaam in vele verdraagzaamheid, enz. Door eer en oneer, door kwaad gerucht en goed gerucht, als verleiders en nochtans waarachtige, enz. Daar is geen gruwelijker schepsel onder de zon dan een leraar, die zichzelf beoogt; want hij gebruikt God en de heilige dingen tot zijn eigen snode begeerlijkheden; als heilig vuur te vertonen in bidden, prediken, aanspreken, en niet dan vreemd vuur te hebben, liefde Gods voor te wenden om zelf liefde en eigen eer te verkrijgen.
- Naarstigheid
- Een voorbeeld te zijn. Zo een leraar schuldig is aan enige ergernis, ‘t zal terstond zijn: Medicijnmeester, help u zelf; hij zal geen vrijmoedigheid hebben om te bestraffen, zijn woorden zullen geen ingang hebben, de naam van God zal worden gelasterd, en velen geërgerd. Maar indien hij blinkt in deugdzaamheid, en met zijn leven bliksemt, zijn woord zal kracht hebben op ‘t hart van de toehoorders, zijn tegenwoordigheid zal ontzag baren, en op ‘t zien van hem zullen velen in hun geweten bestraft worden, wegens hun zonden, en zij zullen verwakkerd worden tot godzaligheid. Daarom moet een leraar wel toezien, hoe hij van binnen is, en hoe hij zich uitwendig vertoont; hij is een geslepen diamant, ‘t minste haartje of vezeltje dat daarin is, wordt licht gezien; hij heeft te weten, dat hij al meerder bezien wordt, dan men zou denken, en dat men zijn inwendige gestalte al beter kent, dan men wel zou vermoeden. Dit zijn de vereiste bekwaamheden van een leraar.
Lijkt me klare taal…..
Want hoe het ook zij, verwacht je nu werkelijk dat de bekritiseerde predikanten gaan zeggen: O, goed dat Van der Zwaag dat boek geschreven heeft, zeg. Nu zullen we toch echt anders gaan preken.
Ben je dan niet een tikkeltje naïef?
Van der Zwaag roept op terug te keren tot de Reformatie, Nadere Reformatie en het Puritanisme. Precies waar de GG zich graag op beroemt en pretendeert voort te zetten. Degene die dit nog steeds doen, worden dan ook niet aangesproken. Die hoeven dus niet anders te gaan preken (waarmee je dus overigens erkent dat men inderdaad in de loop der tijd anders is gaan preken). Kortom: “wie de schoen past, trekke hem aan”. Blijkbaar voelen nogal wat predikanten zich aangesproken. Vreemd, want in zijn boek worden diverse GG-predikanten op een positieve wijze aangehaald…..
Hart. Gr.,