Tuurlijk. Hele volksstammen kunnen het tegenwoordig.Joannah schreef:Wie in déze tijd zal trachten in te gaan, zal het kunnen.
Eerst de Wet ?
Re: Eerst de Wet ?
Re: Eerst de Wet ?
Als iemand verloren gaat, gaat hij verloren omdat hij zich niet heeft WILLEN bekeren. De volle verantwoordelijkheid daarvoor ligt bij de mens. In Antiochië heeft Paulus het tegen de Joden zo gezegd:Tiberius schreef:Tuurlijk. Hele volksstammen kunnen het tegenwoordig.Joannah schreef:Wie in déze tijd zal trachten in te gaan, zal het kunnen.
‘Het was nodig, dat eerst tot u het woord van God werd gesproken maar aangezien u het van u stoot en uzelf het eeuwige leven niet waard oordeelt ‑ zie wij wenden ons tot de volken ...’ (Hand. 13:46).
Anderzijds is het pure genade van God als Hij de zondaar tot inkeer brengt zodat deze zijn schuld erkent en gelooft in de Heere Jezus Christus.
Why do we spend money we don’t have on things we don’t need to create impressions that don’t last on people we don’t care about ?
Re: Eerst de Wet ?
Sterker nog: dat kon vroeger ook al. Een schare die niemand tellen kan. Dat gaat het begrip 'volksstammen' ver te boven.Tiberius schreef:Tuurlijk. Hele volksstammen kunnen het tegenwoordig.Joannah schreef:Wie in déze tijd zal trachten in te gaan, zal het kunnen.
Ik wantrouw iedereen die een theologie heeft. Ware theologie ademt en loopt. (Willem Barnard)
Re: Eerst de Wet ?
Nee hoor.Josephus schreef:Sterker nog: dat kon vroeger ook al. Een schare die niemand tellen kan. Dat gaat het begrip 'volksstammen' ver te boven.Tiberius schreef:Tuurlijk. Hele volksstammen kunnen het tegenwoordig.Joannah schreef:Wie in déze tijd zal trachten in te gaan, zal het kunnen.
Die schare zal belijden "Door U, door U alleen, om het eeuwige welbehagen".
Re: Eerst de Wet ?
Hoezo 'nee hoor'? Het is de schare die jij noemt waarvan de Bijbel zegt dat niemand die tellen kan. Moet je nagaan. Zelfs 100 miljard is (met een beetje moeite, dat wel) nog te tellen...Tiberius schreef:Nee hoor.Josephus schreef:Sterker nog: dat kon vroeger ook al. Een schare die niemand tellen kan. Dat gaat het begrip 'volksstammen' ver te boven.Tiberius schreef:Tuurlijk. Hele volksstammen kunnen het tegenwoordig.Joannah schreef:Wie in déze tijd zal trachten in te gaan, zal het kunnen.
Die schare zal belijden "Door U, door U alleen, om het eeuwige welbehagen".
Ik wantrouw iedereen die een theologie heeft. Ware theologie ademt en loopt. (Willem Barnard)
Re: Eerst de Wet ?
Maar geen één daarvan in eigen kracht...Josephus schreef:Hoezo 'nee hoor'? Het is de schare die jij noemt waarvan de Bijbel zegt dat niemand die tellen kan. Moet je nagaan. Zelfs 100 miljard is (met een beetje moeite, dat wel) nog te tellen...Tiberius schreef:Nee hoor.Josephus schreef:Sterker nog: dat kon vroeger ook al. Een schare die niemand tellen kan. Dat gaat het begrip 'volksstammen' ver te boven.Tiberius schreef:Tuurlijk. Hele volksstammen kunnen het tegenwoordig.
Die schare zal belijden "Door U, door U alleen, om het eeuwige welbehagen".
Re: Eerst de Wet ?
In de Bergrede had de Heere feitelijk de vraag reeds beantwoord met de woorden: ‘Gaat in door de enge poort, want wijd is [de poort], en breed de weg, die tot het verderf leidt, en velen zijn er die daardoor ingaan: want eng is de poort en smal de weg die ten leven leidt, en weinigen zijn er, die hem vinden’ (Matth. 7:13, 14).
Men moet de nauwe poort binnengaan en het smalle pad vinden. Men komt er niet vanzelf. Maar voor iedereen geldt de belofte: ‘Zoekt en gij zult vinden; klopt en u zal opengedaan worden’.
In het antwoord, dat Jezus in Luk. 13:24 geeft, komt de persoonlijke verantwoordelijkheid nog duidelijker naar voren. Hij zegt nu niet ‘gaat in’ of ‘zoekt’, nee, de Heer antwoordt zo sterk mogelijk: ‘Strijdt om in te gaan door de enge poort’. Niemand heeft een voorwendsel om buiten te blijven staan. Het is nutteloos erover te debatteren of de verlossing voor iedereen is, of dat deze beperkt blijft tot de weinige uitverkorenen. Er is strijd voor nodig om binnen te gaan; je komt er niet vanzelf.
Men moet de nauwe poort binnengaan en het smalle pad vinden. Men komt er niet vanzelf. Maar voor iedereen geldt de belofte: ‘Zoekt en gij zult vinden; klopt en u zal opengedaan worden’.
In het antwoord, dat Jezus in Luk. 13:24 geeft, komt de persoonlijke verantwoordelijkheid nog duidelijker naar voren. Hij zegt nu niet ‘gaat in’ of ‘zoekt’, nee, de Heer antwoordt zo sterk mogelijk: ‘Strijdt om in te gaan door de enge poort’. Niemand heeft een voorwendsel om buiten te blijven staan. Het is nutteloos erover te debatteren of de verlossing voor iedereen is, of dat deze beperkt blijft tot de weinige uitverkorenen. Er is strijd voor nodig om binnen te gaan; je komt er niet vanzelf.
Why do we spend money we don’t have on things we don’t need to create impressions that don’t last on people we don’t care about ?
Re: Eerst de Wet ?
'Niet in eigen kracht' kun je natuurlijk vreselijk overdrijven.
Die bloedvloeiende vrouw is toch ook maar in eigen kracht naar Jezus gegaan.
Maar goed, dat zal wel een discussie blijven.
Als we de boel zo streng benaderen en God doet dat ook dan zullen de 'bokken' een schare die niemand tellen kan vormen en de 'schapen' een klein kuddeke. Overigens ook een bijbelse uitdrukking.
Wat ik zeggen wil: de kring is ongetwijfeld GROTER te trekken dat een klein deel van de Nederlandse gereformeerde gezindte en zeker niet kleiner.
En wat die enge poort betreft, daar hadden we gisteren een leespreek over. Er blijkt een deur in die poort te zitten.
En het geestelijke leven begint al een eind vóór de poort. Er door gaan is wel mooi, maar leek niet zo noodzakelijk.
Wat bedoelde Jezus nu eigenlijk, toen Hij dat zei?
Die bloedvloeiende vrouw is toch ook maar in eigen kracht naar Jezus gegaan.
Maar goed, dat zal wel een discussie blijven.
Als we de boel zo streng benaderen en God doet dat ook dan zullen de 'bokken' een schare die niemand tellen kan vormen en de 'schapen' een klein kuddeke. Overigens ook een bijbelse uitdrukking.
Wat ik zeggen wil: de kring is ongetwijfeld GROTER te trekken dat een klein deel van de Nederlandse gereformeerde gezindte en zeker niet kleiner.
En wat die enge poort betreft, daar hadden we gisteren een leespreek over. Er blijkt een deur in die poort te zitten.
En het geestelijke leven begint al een eind vóór de poort. Er door gaan is wel mooi, maar leek niet zo noodzakelijk.
Wat bedoelde Jezus nu eigenlijk, toen Hij dat zei?
Re: Eerst de Wet ?
Ik vroeg me na het lezen van deze posting wederom af waarom je jezelf refo noemt. t'is op z'n minst een vlag die de lading niet dekt.refo schreef:'Niet in eigen kracht' kun je natuurlijk vreselijk overdrijven.
Die bloedvloeiende vrouw is toch ook maar in eigen kracht naar Jezus gegaan.
Maar goed, dat zal wel een discussie blijven.
Als we de boel zo streng benaderen en God doet dat ook dan zullen de 'bokken' een schare die niemand tellen kan vormen en de 'schapen' een klein kuddeke. Overigens ook een bijbelse uitdrukking.
Wat ik zeggen wil: de kring is ongetwijfeld GROTER te trekken dat een klein deel van de Nederlandse gereformeerde gezindte en zeker niet kleiner.
En wat die enge poort betreft, daar hadden we gisteren een leespreek over. Er blijkt een deur in die poort te zitten.
En het geestelijke leven begint al een eind vóór de poort. Er door gaan is wel mooi, maar leek niet zo noodzakelijk.
Wat bedoelde Jezus nu eigenlijk, toen Hij dat zei?
Re: Eerst de Wet ?
Je bedoelt: een echte refo denkt niet zelfstandig na? Die volgt altijd de gangbare exegese.Willem schreef:Ik vroeg me na het lezen van deze posting wederom af waarom je jezelf refo noemt. t'is op z'n minst een vlag die de lading niet dekt.refo schreef:'Niet in eigen kracht' kun je natuurlijk vreselijk overdrijven.
Die bloedvloeiende vrouw is toch ook maar in eigen kracht naar Jezus gegaan.
Maar goed, dat zal wel een discussie blijven.
Als we de boel zo streng benaderen en God doet dat ook dan zullen de 'bokken' een schare die niemand tellen kan vormen en de 'schapen' een klein kuddeke. Overigens ook een bijbelse uitdrukking.
Wat ik zeggen wil: de kring is ongetwijfeld GROTER te trekken dat een klein deel van de Nederlandse gereformeerde gezindte en zeker niet kleiner.
En wat die enge poort betreft, daar hadden we gisteren een leespreek over. Er blijkt een deur in die poort te zitten.
En het geestelijke leven begint al een eind vóór de poort. Er door gaan is wel mooi, maar leek niet zo noodzakelijk.
Wat bedoelde Jezus nu eigenlijk, toen Hij dat zei?
Het viel me op dat Jezus het over de dagelijkse dingen heeft en dan zegt: zoek en klopt.
Daarna gaat het over de enge poort (nieuw gedeelte niet over dagelijkse, maar eeuwige dingen), dan is de opdracht niet: klopt en u zal opengedaan worden, maar: ga in.
Er zit helemaal geen deur in, dus binnen zonder kloppen. Of had Hij het vorbehoud moet maken: wie waarlijk zoekende gemaakt is, mag zoeken naar de deur, dan lang kloppen en dan gaat die open. Ga dán in.
Re: Eerst de Wet ?
In een schemerachtige kamer hangt een schilderij. Terwijl de oude lamp moeite lijkt te doen om het schilderij licht te geven, zet ik voorzichtig een aantal stappen om dichterbij te komen. Wanneer ik het schilderij zie, ontdek ik een bekende afbeelding: de brede en de smalle poort (weg). Al peinzend sta ik ervoor. Ergens in mijn achterhoofd zeurt een klein stemmetje dat er iets niet klopt aan het getekende beeld. In Mattheüs tekent de Heere heel scherp twee wegen. Eén met en één zonder vruchten. Breed en smal. De éne leidt naar het verderf en de ander naar het behoudt. Maar waarom klopt dan het schilderij niet? Opeens zie ik het. Het schilderij doet ons geloven of er een keuze te maken is. Tussen breed en smal. Ligt dan de stad Verderf uit de christenreis buiten de brede weg? Nee toch?!
We wandelen op de brede weg en we staan niet voor de twee wegen. Het schilderij had aan diepte gewonnen als het ons leven tekent op de brede weg, maar daarbij diverse poortjes die nodigen tot de smalle weg. Alleen wie daarop wandelt is namelijk behouden. Dat is net als het voorhangsel voor de ark. Zolang we staan voor dat gescheurde voorhangsel zijn we nog verloren. Alleen binnen is werkelijk binnen. Achter het bloed van het Lam.
We wandelen op de brede weg en we staan niet voor de twee wegen. Het schilderij had aan diepte gewonnen als het ons leven tekent op de brede weg, maar daarbij diverse poortjes die nodigen tot de smalle weg. Alleen wie daarop wandelt is namelijk behouden. Dat is net als het voorhangsel voor de ark. Zolang we staan voor dat gescheurde voorhangsel zijn we nog verloren. Alleen binnen is werkelijk binnen. Achter het bloed van het Lam.
Re: Eerst de Wet ?
Je mag van mij een beeld gebruiken om een zaak te verduidelijken, maar dat kan niet met behulp van Numeri 35:11-12. Lees de kanttekeningen maar eens op dit gedeelte. Hier is sprake van een onschuldige doodslager. En dat zijn wij niet! En daarom voldoet dit beeld niet.DWW schreef:Zo zult gij maken, dat u steden tegemoet liggen, die u tot vrijsteden zullen zijn; opdat de doodslager daarheen vliede, die een ziel onwetend geslagen heeft. En deze steden zullen u tot een toevlucht zijn voor den bloed wreker; opdat de doodslager niet sterve, totdat hij voor de vergadering aan het gericht gestaan hebbe, Numeri 35:11-12.hervormde schreef:Ook een beeld wat scheef gaat. De vrijstad was voor onschuldigen!!!DWW schreef:Hier ben ik het wel mee eens. Het komt redelijk overeen met het beeld van de vluchter naar de Vrijstad. Buiten die Vrijstad was de bloedwreker, die enkel dood, vloek, benauwdheid, onrust, onvrede, duisternis en verderfenis kon brengen.
'Ja maar.....', zou Tib. vervolgens redeneren, 'een dode zondaar kan toch niet vluchten....??'
Daarom zegt Paulus in Gal. 1 vers 11 het volgende:
Maar ik maak u bekend, broeders, dat het Evangelie, hetwelk van mij verkondigd is, niet is naar den mens.
Zo zult gij maken, dat u steden tegemoet liggen, die u tot vrijsteden zullen zijn; opdat de doodslager daarheen vliede, die een ziel onwetend geslagen heeft.
Of wil DWW nu stellen dat wij onwetend gezondigd hebben? Voor een schuldige zondaar is in de vrijstad geen plaats.
Wat jij (in vetgedrukt) beweerd, is werkelijk de dwaasheid gekroond, beste Hervormde! Wetend of onwetend, deze doodslager was en bleef schuldig aan het bloed van de man die hij gedood had. Toen jij als kind geboren werd, was jij ook onwetend schuldig aan het vergoten bloed van Jezus Christus, Hand. 2:36, Zach. 12:10. Waarom? Omdat je een kind van Adam bent, en daarmee zijn schuld hebt geerft, Rom. 5:12-17. Deze gemaakte schuld wordt een ziel echter pas gewaar, wanneer God door de bloedwrekende eis van Zijn Heilige wet Zijn gerechtigheid(=gehoorzaming of betaling) in jouw en mijn ziel komt op te eisen. Deze bekendmaking legt de schuld bekend/bloot, en maakt de zonden levend, maar niet de zondaar levend, en doet de zondaar vluchten naar de Vrijstad, Rom. 7:8-10.
Of wil jij nu vanuit dit beeld uit Numeri 35 gaan stellen, dat de bloedwreker geen beeld/typologie is van het wraakoefende gericht Gods dat een vluchtende zondaar op zijn hielen heeft, wanneer God hem door Zijn heilige wet zijn schuld bekend heeft gemaakt...??
Re: Eerst de Wet ?
In de geschiedenis van Numeri 35 is alleen een onschuldige (niet moedwillige) doodslager welkom in de vrijstad.hervormde schreef:Je mag van mij een beeld gebruiken om een zaak te verduidelijken, maar dat kan niet met behulp van Numeri 35:11-12. Lees de kanttekeningen maar eens op dit gedeelte. Hier is sprake van een onschuldige doodslager. En dat zijn wij niet! En daarom voldoet dit beeld niet.DWW schreef:Zo zult gij maken, dat u steden tegemoet liggen, die u tot vrijsteden zullen zijn; opdat de doodslager daarheen vliede, die een ziel onwetend geslagen heeft. En deze steden zullen u tot een toevlucht zijn voor den bloed wreker; opdat de doodslager niet sterve, totdat hij voor de vergadering aan het gericht gestaan hebbe, Numeri 35:11-12.hervormde schreef:Ook een beeld wat scheef gaat. De vrijstad was voor onschuldigen!!!DWW schreef:Hier ben ik het wel mee eens. Het komt redelijk overeen met het beeld van de vluchter naar de Vrijstad. Buiten die Vrijstad was de bloedwreker, die enkel dood, vloek, benauwdheid, onrust, onvrede, duisternis en verderfenis kon brengen.
'Ja maar.....', zou Tib. vervolgens redeneren, 'een dode zondaar kan toch niet vluchten....??'
Daarom zegt Paulus in Gal. 1 vers 11 het volgende:
Maar ik maak u bekend, broeders, dat het Evangelie, hetwelk van mij verkondigd is, niet is naar den mens.
Zo zult gij maken, dat u steden tegemoet liggen, die u tot vrijsteden zullen zijn; opdat de doodslager daarheen vliede, die een ziel onwetend geslagen heeft.
Of wil DWW nu stellen dat wij onwetend gezondigd hebben? Voor een schuldige zondaar is in de vrijstad geen plaats.
Wat jij (in vetgedrukt) beweerd, is werkelijk de dwaasheid gekroond, beste Hervormde! Wetend of onwetend, deze doodslager was en bleef schuldig aan het bloed van de man die hij gedood had. Toen jij als kind geboren werd, was jij ook onwetend schuldig aan het vergoten bloed van Jezus Christus, Hand. 2:36, Zach. 12:10. Waarom? Omdat je een kind van Adam bent, en daarmee zijn schuld hebt geerft, Rom. 5:12-17. Deze gemaakte schuld wordt een ziel echter pas gewaar, wanneer God door de bloedwrekende eis van Zijn Heilige wet Zijn gerechtigheid(=gehoorzaming of betaling) in jouw en mijn ziel komt op te eisen. Deze bekendmaking legt de schuld bekend/bloot, en maakt de zonden levend, maar niet de zondaar levend, en doet de zondaar vluchten naar de Vrijstad, Rom. 7:8-10.
Of wil jij nu vanuit dit beeld uit Numeri 35 gaan stellen, dat de bloedwreker geen beeld/typologie is van het wraakoefende gericht Gods dat een vluchtende zondaar op zijn hielen heeft, wanneer God hem door Zijn heilige wet zijn schuld bekend heeft gemaakt...??
Maar in het geestelijke zijn wij mensen allen schuldige zondaren.
Dit beeld kan dan wel als voorbeeld dienen, maar het moet niet vergeestelijkt worden.
De hele geschiedenis kan niet overgezet worden naar het geestelijke.
Eén ding weet ik, dat ik blind ben en niet zie...
Re: Eerst de Wet ?
H.C. zondag 21Fjodor schreef:mm, dat geloof ik eigenlijk niet. Ik geloof in ieder geval niet dat het persé zo moet zijn.DWW schreef:Jazeker, anders zou Gods volk twee of meerdere malen van/uit de angsten der hel verlost moeten worden.Fjodor schreef: Maar is de ervaring van de standelijke verlossing zoveel anders dan de ervaring van de statelijke verlossing?
Vr.56. Wat gelooft gij van de vergeving der zonden?
Antw. Dat God om des genoegdoens van Christus wil al mijn zonden, ook mijn zondigen aard, waarmede ik al mijn leven lang te strijden heb, nimmermeer wil gedenken, maar mij uit genade de gerechtigheid van Christus schenken, opdat ik nimmermeer in het gericht Gods kome.
Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Die Mijn woord hoort, en gelooft Hem, Die Mij gezonden heeft, die heeft het eeuwige leven, en komt niet in de verdoemenis, maar is uit den dood overgegaan in het leven, Joh. 5:24.
Want, de Zoon des mensen is gekomen om te zoeken en zaligen, dat verloren was.
http://www.dewoesteweg.nl
http://www.dewoesteweg.nl
Re: Eerst de Wet ?
En zijn huisvrouw zag om van achter hem. En zij werd een zoutpilaar, Gen. 19 : 26.
Er is in de gehele Bijbel geen geschiedenis leerrijker dan die van Lot en zijn huisgezin. Zijn eigen geschiedenis toont duidelijk dat de rechtvaardige nauwelijks zalig wordt. In zijn schoonzonen is het openbaar hoe het Evangelie door de geruste, zorgeloze wereld ontvangen wordt. Zijn vrouw is een type van diegenen die wel overtuigd zijn, zonder tot bekering te komen; die vlieden van de toekomende toorn, en nochtans ten laatste verloren gaan. Terwijl het aangrijpen van de dralende Lot met zijn vrouw en dochters door de engelen een type is van het genadig geweld en de vrijmachtige goedertierenheid Gods ten opzichte van de door Hem verlost wordende zielen. Voor het tegenwoordige wens ik uw gedachten te bepalen bij het geval van de vrouw van Lot, en u de volgende stelling te ontwikkelen: Vele zielen, die de aanwijzing hebben verkregen om de toekomende toorn te ontvlieden, zien achter zich om, en gaan verloren.
I. Velen zoeken te ontvlieden, ziende de schrikbeelden van hun natuurlijk geweten. Maar zodra deze wijken, zien zij om, en gaan verloren.
Zo was het ook met de vrouw van Lot. Zij was niet gelijk de lieden van Sodom, die slechts leefden voor de wereld en de zonde, en geheel en al onbezorgd waren omtrent hun zielen. Zij was ook niet gelijk haar schoonzonen; het kwam haar niet in de gedachte, dat haar man de spot met haar dreef. Zij was in waarheid beangstigd, en werkelijk vliedende en toch was haar angst gelijk een morgenwolk en de vroege dauw, die schielijk voorbijgaan. Toen de engelen hen buiten de poorten van Sodom gebracht hadden, zeiden zij tot hen: „Behoudt u om uws levens wil, ziet niet achter u om, en staat niet op deze hele vlakte; behoudt u naar het gebergte heen, opdat gij niet omkomt.” Zolang nu deze verschrikkelijke woorden haar in de oren klonken, vlood zij ongetwijfeld met angstige schreden voorwaarts. Het ontzettende toneel van de laatste nacht, de duisternis, de angstige bezorgdheid van haar man, de dringende liefde van de engelen alles spande samen om haar natuurlijk geweten te doen ontwaken en haar te doen ontvlieden. Nu echter hoorde zij het helse rumoer en geschreeuw van de goddeloze Sodomieten niet meer, de zon begon reeds de horizon te verlichten, de vlakte van de Jordaan met haar vele wateren, liefelijk als een hof des Heeren, begon zich allengs aan haar oog te vertonen. Haar schoonzoon, haar vrienden, haar huis, haar bezittingen, haar schatten dit alles was nog in Sodom en bijgevolg was haar hart ook nog aldaar. Haar angst begon te verminderen met de duisternis, zij besloot een enkele blik te wagen, teneinde te zien of dat alles werkelijk werd verdelgd, zij „zag om van achter hem, en werd een zoutpilaar.” Zo ook is het met velen in ons midden. Velen vlieden door de verschrikkingen van het natuurlijk geweten, maar wanneer deze wijken, zien zij achter zich, en gaan verloren. Sommigen trekken de wereld door zonder verschrikkingen des gewetens, zonder ontwaakt te zijn, zonder angst over hun zielen.
1e. Sommigen zijn gelijk aan de lieden van Sodom, kopende en verkopende, bouwende en plantende, huwende en ten huwelijk gevende; of wel zij zijn onverzadiglijk in het najagen van de begeerlijkheden des vleses en hebben geen oren om de klanken van de toekomende toorn te horen. Evenals de smid door het geraas van zijn eigen hamer op het aambeeld niets hoort van hetgeen om hem heen gebeurt, zo ook horen dezen niets van de komende toorn, daar zij gans en al vervuld zijn met het werk van hun handen.
2e. Anderen zijn gelijk aan de schoonzonen van Lot. Menigeen, die in zijn eigen zaken zeer behendig en verstandig is, meent dat de leraars slechts schertsen. “Wij zijn in hun ogen als jokkende.” Zij zijn zo gewoon in allerlei bedrijven bedrog te zien, dat zij zich inbeelden dat het ook bij ons hetzelfde is. En wanneer zij een onoprecht, goddeloos leraar kunnen aantonen, dan is hun zegepraal volkomen. Zij menen dat de leraars ernstige woorden in hun mond nemen, evenals anderen bij een begrafenis zwarte klederen dragen om er behoorlijk uit te zien, en omdat de omstandigheden het zo meebrengen. Zij menen dat de leraars vrees aanjagende woorden in hun preken mengen, om daarmede zwakke mensen bang te maken, en de menigte van zich te doen spreken. Deze mensen nu worden slechts zelden, zo het wel gebeurt, aangegrepen door verschrikkingen van hun geweten. Zij trekken rustig de wereld door naar de eindeloze eeuwigheid.
3e. Anderen wederom sluimeren hun gehele leven lang voort in de dienst van de wereld. Wanneer God tot een oordeel de zuivere prediking des Woords wegneemt, en een honger zendt naar het brood en het water des levens, blijven zij even verhard. Zij gaan voort in hun hoogmoed en kunnen de prediking van Christus niet verdragen, zij stoppen hun oren dicht en ijlen weg, zij haten de prediking en hebben een afschuw van dezelve. Deze zielen gaan menigmaal hun gehele leven voort zonder de minste bekommering over haar toestand, en weten het niet, eer zij zich in de hel bevinden, dat zij verloren zijn.
4e. Slechts weinige wereldlingen hebben een tijd van bezorgdheid over hun ziel. Een gevaarlijke ziekte, of een beroving van goederen, of een dreigende wolk van de voorzienigheid Gods drijft hen aan de toekomende toorn te ontvlieden. Zij worden zeer ernstig, zij breken hun zonden af, en vermijden hun zondige metgezellen, zij maken vlijtig gebruik van de Bijbel en beproeven te bidden, zij schijnen inderdaad uit Sodom te vlieden. Maar zij zijn slechts voor een tijd, hun bekommering is gelijk aan een morgenwolk en een vroeg optrekkende dauw, zij gaat schielijk voorbij. De zon van voorspoed begint te rijzen, hun vrees begint te verminderen, zij zien achter zich heen, en zijn verloren. Zijn er niet onder u, die op zo’n weg kunnen terugzien? U herinnert het u dan hoe deze of gene omstandigheid de diepste ernst in u verwekte, hoe deze of gene ziekte, of de nadering van de cholera, of deze of gene vreselijke bezoeking Gods over uw huisgezin, of het aanstaande Avondmaal u vol angst uit Sodom deed vlieden. Welk een verschil was er toen tussen u en de lachende, vrolijke, onbezorgde wereld! Toen dacht u niet dat de leraars waren als jokkende. U las uw Bijbel, en knielde vaak neer om ernstig te bidden. Maar de storm dreef voorbij, de zon kwam op, en alles om u heen verkreeg weer een lachend aanzien. Het begon u hard te vallen al uw vrienden, uw zonden, uw wereldse genietingen te verlaten, en u meende dat de toorn van God wellicht niet komen zou. U zag achter u heen, en heden nog bent u even hard en onbewegelijk als een zoutpilaar. “Gedenkt aan de vrouw van Lot.” (Luk. 17:32).
Leert hieruit twee zaken:
1e. Dat er een groot verschil is tussen een wakkerschudding door het natuurlijk geweten en het ontwaken door de Geest van God. Niemand is ooit tot Christus gevloden alleen door de verschrikkingen des gewetens. Christus zelf heeft gezegd: „Niemand kan tot Mij komen, tenzij de Vader, die Mij gezonden heeft, hem trekke.” (Joh. 6 : 44). Bidt dus om een werk Gods aan uw hart.
2e. Ziet hoe ver u verwijderd bent van het Koninkrijk Gods. U bent geheel verloren. Wat wij u ook mogen zeggen, het treft u niet en roert u niet. U weent niet, u slaat niet op uw borsten, u ontvliedt niet, al zouden wij u ook bewijzen dat de toorn van de grote God, die u gemaakt heeft, op u rust. Nochtans verzet u geen voet om te ontvlieden. ,O, hoezeer bent u gelijk aan een zoutpilaar, hoe waarschijnlijk is het dat u nooit zult behouden worden!
II. Velen beginnen te ontvlieden wanneer hun vrienden ontvlieden. Maar zij zien achter zich, en zijn verloren.
Zo was het met de vrouw van Lot. Van al hetgeen bijgedragen had om deze ongelukkige vrouw uit haar gerustheid te doen ontwaken, was, geloof ik, een van de krachtigste hulpmiddelen geweest de bekommerdheid van haar man. Was hij niet bekommerd geweest, ik twijfel er niet aan of zij zou even gevoelloos en zorgeloos gebleven zijn als haar buren. Maar toen zij het ontroerd gelaat van haar geliefde heer zag, toen zij zag met hoeveel ernst en hoe dringend hij zijn schoonzonen trachtte te overreden, kon zij niet anders dan deelnemen in zijn bekommernis. Zij was deelgenoot geweest in al zijn beproevingen, in voor en tegenspoed, en zij wilde hem ook nu niet verlaten. Zij was aan hem verkleefd, zij greep een slip van zijn mantel, besloten hebbende met haar man behouden te worden, of met hem om te komen. Zo ver kan ons de natuurlijke liefde en de natuurlijke gehechtheid brengen. Maar natuur is geen genade, natuurlijke gehechtheid dreef haar uit Sodom, maar zij bracht haar niet binnen Zoar; want zij zag om van achter hem, en werd een zoutpilaar. Er is alleszins reden om te geloven dat dit ook het geval is met sommigen in deze vergadering; zij ontvlieden wanneer hun vrienden vlieden, maar zien achter zich om, en zijn verloren. Niets werkt krachtiger om ontwaakte zielen uit te drijven, om de toorn te ontvlieden dan het voorbeeld van andere ontwaakten. Zo was het ook in het geval van Ruth, die, toen zij Naomi aankleefde, tot deze zeide: „Waar gij zult heengaan, zal ik ook heengaan.” (Ruth 1:16). Zo was het ook met de dochters van Jeruzalem, toen zij zagen hoe angstig de bruid zoekende was naar haar Liefste: „Waar is uw Liefste heengegaan, opdat wij Hem met u zoeken?” (Hooglied 6:1). Het is voorspeld dat het ook in de laatste dagen zo zijn zal, wanneer „tien mannen de slip zullen grijpen van één Joodse man, zeggende: Wij zullen met ulieden gaan, want wij hebben gehoord, dat God met ulieden is.” (Zach. 8:23). En zo was het ook ten tijde van Johannes de Doper, toen een menigte van Farizeeën en Sadduceeën kwamen om van hem gedoopt te worden, en Johannes tot hen zeide: „Gij adderengebroedsel, wie heeft u aangewezen te vlieden van den toekomenden toorn?” (Matth. 3:7).
Het is een zeer aandoenlijk gezicht, wanneer deze of gene, die wij liefhebben, zich schaart bij het volk van God. Wanneer hij zijn vanouds geliefkoosde gewoonten begint te verlaten, niet meer lacht om allerlei goddeloze scherts, zich niet meer thuis gevoelt in kwade gezelschappen, wanneer hij de Bijbel begint te lezen, en ijverig bidt, en met veel aandacht en ontroering de predicatie bijwoont, werkelijk, dat is een treffend gezicht voor al zijn vrienden. Sommigen, dat lijdt geen twijfel, worden tegen hem verbitterd; want Christus is gekomen om de dochter te doen opstaan tegen haar moeder, en de schoondochter tegen haar schoonmoeder. Maar sommigen ook worden aangedreven om met hem te gaan ontvlieden. Zijn er niet onder u, die tot ontvlieden werden bewogen, omdat deze of gene dierbare vriend vliedende was van de toekomende toorn? Is er geen vrouw, die zich gedrongen voelde om met haar man te ontvlieden, maar vermoeid werd, en omzag, en nu gelijk is geworden aan de vrouw van Lot?
Is er niemand hier, die werkelijk bekommerd was geworden, ziende dat enige van zijn vrienden bekommerd geworden waren over hun zielen? Zij weenden, en konden niets doen dan wenen; zij gevoelden hun verloren toestand, en u gevoelde die toen met hen. Zij waren zeer ijverig in hun zoeken, om een Zaligmaker te vinden, en u sloot u bij hen aan. En waar is nu al uw bekommerdheid? Zij is voorbijgegaan als een morgenwolk en als een vroeg komende dauw. U hebt achter u heen gezien, en nu bent u onbewegelijk als een zoutpilaar. U deed zeer goed dat u met hen vluchtte, dat u hen aankleefde; had u dat niet gedaan, u zou voorzeker zijn verhard geworden. Indien u aan zulke roerende trekkingen weerstand biedt, waardoor zult ge u dan laten overreden? Indien u wel deed te ontvlieden, dan moest u ook nu nog ontvlieden. Waarom moest u achter u zien? Zij zijn op weg om met goederen te worden vervuld, en wilt u dan niet met hen gaan? Zij vlieden voor de toorn, en wilt u niet met hen ontvlieden? „Gedenkt aan de vrouw van Lot.” Wilt u eeuwig van hen gescheiden blijven? Zo niet, waarom hebt u hen dan laten gaan? Waarom hebt u die eerste goede beweging in uw binnenste wederom laten varen? Ontvliedt nog, kleeft hen achter aan, en zegt: „Wij zullen met u gaan.”
III. Sommigen worden aangegrepen door God, en tot ontvlieden gebracht, die nochtans omzien en verloren zijn.
Zo was het met de vrouw van Lot. Niet alleen waren er natuurlijke middelen gebezigd om haar te doen ontvlieden, maar evenzeer bovennatuurlijke middelen. Niet alleen was zij daartoe gedrongen door de plotselinge schrik en door het voorbeeld van haar man, maar zij werd uitgedreven door de engelen: „Maar hij vertoefde, zo grepen dan die mannen zijn hand, en de hand van zijn vrouw, en de hand van zijn twee dochteren, om de verschoning des Heeren over hem. En zij brachten hem uit, en stelden hem buiten de stad.” (Gen. 19:16). Zij deelde in dezelfde Goddelijke hulp als haar man, God verschoonde haar zowel als haar man. Dezelfde machtige hand strekte zich uit om ook haar te behouden, en rukte haar daadwerkelijk als een brandhout uit het vuur. Maar, merkt dit op, dezelfde hand zette haar niet neer binnen Zoar, noch bracht haar in de spelonk van de berg. Genade deed iets aan haar, maar zij deed niet alles. Zij zag om, en werd een zoutpilaar. Zo ook is het, gelijk wij vrezen, met sommigen onder ons. Sommigen schijnen door God gegrepen te zijn, en tot ontvlieden gebracht, die nochtans omzien, en verloren zijn. Velen zijn er echter onder ons, van wie wij geenszins kunnen zeggen of zelfs vermoeden dat zij nog ooit door God zijn gegrepen geworden.
1. Er zijn er velen in ons midden, die schijnen te leven in de diepste onwetendheid aangaande hun verloren toestand, die nog roemen in hun onberispelijk leven, ook zelfs wanneer de koude hand des doods hen reeds heeft aangegrepen. Er zijn enige arme zielen die schijnen te sterven, zo zij menen gereed, om door de wet Gods te worden geoordeeld. Ik heb een ingetogen leven geleid, zullen zij zeggen; ik ben een onschuldig, bedaard levend mens geweest, en ik zou niet kunnen zien waarom de toorn van God immer over mij komen zou. O, broeders, staat het zo met u, dan is het duidelijk dat u nog nooit door God uit uw zondeslaap bent wakker gemaakt. De almacht Gods is alleen in staat u te doen ontwaken uit uw gerustheid en u te doen ontvlieden.
2. Er zijn velen onder ons, die leven in een dagelijkse beoefening van de zonde, die zich niet ontzien zich in hun beroep allerlei oneerlijke dingen te veroorloven. Die zich gedurig bastaardvloeken laten ontvallen en Gods naam ijdel gebruiken, die wandelen in de weg van de goddelozen. O, broeders, indien het bij u zo is, dan is het duidelijk, dat de hand Gods u nog nooit heeft wakker geschud. Wanneer een mens bekommerd is geworden over zijn ziel, doet hij ook afstand van zijn openlijke zonden.
3. Er zijn velen onder ons, die zeer nalatig zijn in het gebruik van de middelen van de genade, die zelden in hun Bijbel lezen, dan op de sabbat, en dikwijls alleen op die dag. Die niet regelmatig en gedurig zonder vuur bidden, die zich weinig bekommeren om het huis Gods, en zeer tevreden zijn met zichzelf, wanneer zij één keer ‘s zondags daar geweest zijn, die er geen gewetenszaak van maken of zij vroeg genoeg opstaan om de morgengodsdienstoefening te kunnen bijwonen, die de ellendigste verontschuldigingen durven aanvoeren om thuis te blijven. Die de sabbat gebroken om rond te slenteren, die die dag toewijden aan de onheiligste bezoeken, of aan het wandelen door de velden, die zo de dag des Heeren verlagen tot de meest onheilige dag van de week. Lieve zielen, is dat zo bij u, dan is het duidelijk, dat u nog nooit door God bent geroepen geworden. Dan bent u even dood en nooit ontwaakt zoals de stenen waarop u loopt. Dan leeft u in het midden van Sodom, en de toorn van God blijft op u. Er zijn er echter ook onder ons, van wie wij geloven, dat zij door God zijn gegrepen en tot ontvlieden gebracht. Er zijn sommigen, die de duidelijkste blijken geven dat God zelf hen vliedende heeft gemaakt uit Sodom.
Die bewijzen zijn:
1e. Zij hebben een diep gevoel van hun verloren staat; zij hebben de blijvende overtuiging dat de verleden tijd huns levens doorgebracht is onder de toorn van de grote God die hen heeft geschapen. Hun bekommering vergezelt hen waar zij gaan, en de nood, waarin zij zich bevinden, staat zelfs op hun aangezichten te lezen. Is dit uw toestand? Dan heeft God zelf u in waarheid doen ontwaken.
2e. Zij durven niet tot hun openlijke zonde weer te keren; zij laten hun kleine oneerlijkheden, hun vloeken, hun kwaadspreken, geheel en plotseling varen. Zij onttrekken zich aan hun boze metgezellen en hun schuldige omgang. Zij gevoelen dat de dood in die pot is, en zij durven niet langer daaruit te eten of te drinken. Is dit uw geval? Dan is er reden om te geloven dat God u heeft doen ontwaken.
3e. Zij maken zeer ijverig gebruik van de middelen van de genade. Zij onderzoeken de Schriften nacht en dag, zij bidden vuriglijk, zij zijn onvermoeid in het bewaren van de Goddelijke instellingen, zij laten zich door niets weerhouden om op te gaan naar het huis Gods, zij zoeken de Zaligmaker met alle inspanning als een verborgen schat. Zij houden hun oren geopend evenals de misdadiger, die wachtende is op pardon. Is dit uw geval? Dan is het zeer waarschijnlijk dat God uw ziel genadig is geweest, dat God u heeft doen vlieden uit Sodom, opdat u niet zou omkomen. In de tekst echter zie ik dat velen, die zo in waarheid ontwaakt zijn, omzien en verloren zijn. „Gedenkt aan de vrouw van Lot.” Zij was geheel en al uit Sodom gebracht, en nog zag zij om, en werd een zoutpilaar. Zij was ontwaakt, maar geenszins behouden. Er is grote reden om te vrezen, dat dit ook het geval is met sommigen in ons midden.
1e. Sommige ontwaakte zielen beginnen te wanhopen of zij Christus wel immer vinden zullen. Zij beginnen God te berispen, omdat Hij hen niet spoediger in de blijdschap heeft gebracht, en zo geven zij de strijd, om in te gaan door de enge poort, op; zij zien achter zich om, en zijn verloren.
2e. Sommige ontwaakte zielen beginnen te menen dat zij alreeds behouden zijn. Zij hebben verscheiden uitwendige zonden afgelegd, en bidden met veel aandrang. Hun vrienden merken de verandering op die er met hen heeft plaats gegrepen, en nu geloven zij dat zij wel zeker behouden zijn, dat zij niet verder behoeven te vlieden; zij zien achter zich om, en worden een zoutpilaar.
3e. Sommige ontwaakte zielen worden verdrietig over de moeilijkheden, die er aan het zoeken van Christus verbonden zijn. Zij herinneren zich hun vorige rust en hun vermaken, hun metgezellen, hun wandelingen, hun vrolijke kringen; zo zien zij om achter zich, en vergaan.
Nog een woord voor ontwaakte zielen. Wellicht zijn sommigen van u juist nu onder de wakker schuddende hand Gods. U bent in uw ziel overtuigd van uw verloren toestand, u hebt uw uiterlijke zonden afgelegd en maakt ijverig gebruik van ieder middel van de genade; er is alleszins reden om te geloven dat God u genadig is geweest, en uw hand heeft aangegrepen. „Gedenkt aan de vrouw van Lot!”
Leert van haar:
1e. Dat u nog niet behouden bent. De vrouw van Lot vlood uit Sodom, geleid door de hand van de engel, en nochtans was zij verloren. Een ontwaakte ziel is nog geenszins een behouden ziel. U bent niet behouden zolang God u niet in Christus heeft gebracht. Het is nog niet genoeg dat u vliedt, u moet vlieden totdat u in Christus bent. O, legt u toch niet neer en sluimert niet in. O, ziet toch niet om achter u. „Gedenkt aan de vrouw van Lot.”
2e. Dat God in genen dele verplicht is u in Christus te brengen. God heeft slechts één verbond gemaakt, namelijk met Christus en allen die in Christus zijn. Maar Hij heeft zichzelf geenszins gebonden aan degenen die buiten Christus zijn. Hij zou u nooit tot Christus kunnen brengen, en nochtans een rechtvaardig God zijn. Eist het dus niet van God, alsof Hij verplicht is u te behouden, maar werpt u als verlorenen en hulpelozen aan de voeten van de vrijmachtige God. Een paar woorden nog voor diegenen welke zijn begonnen om te zien. Er is grond om te denken dat enigen, die eens wakende gemaakt waren, door God zijn begonnen met om te zien.
1ste. Enigen beginnen het gevoel van hun ellendige en verloren staat te verliezen. Enigen zien hun staat reeds geheel anders is dan zij vroeger deden.
2e. Sommigen van u zijn teruggekeerd tot vorige zonden, tot vorige gewoonten, vooral tot de omgang met de goddelozen. Sommigen ook, vrees ik, trachten de spot te drijven met hun vroegere vrees.
3e. Sommigen van u zijn teruggekeerd tot meerdere verwaarlozing van de Bijbel, van het gebed, van de instellingen Gods. Bij het laatste Avondmaal waren er velen zeer begerig om van Christus te horen spreken; waar zijn ze nu? Er is reden om te vrezen, dat zeer veel van die belangstelling is voorbijgegaan, dat velen hun bekommerdheid hebben verloren, dat enigen achter zich heen zien.
En nu „gedenkt aan de vrouw van Lot!”
1e. Het zal u niet behouden, dat u eens bekommerd was ook niet, dat u bekommerd was gemaakt door God. Zo was het met de vrouw van Lot, en toch was zij verloren.
2e. Indien u inderdaad omziet, is het waarschijnlijk dat u nooit opnieuw zult ontwaken. Aanschouwt dat gedenkteken van de wrekende hand Gods in de vlakte van de Jordaan, spreekt tot haar, zij hoort u niet; roept luide, zij ziet u niet aan; dringt haar te vlieden van de toekomende toorn, zij verroert zich niet zij is dood. Zo zal het ook met u zijn. Zo u inderdaad terugkeert, mogen wij spreken, maar u zult niet horen. Wij mogen schreeuwen, maar u zult er niet op letten; wij mogen u dringen om wederom te vlieden, maar u zult u niet verroeren. „Zo iemand zich achterwaarts keert, mijn ziel heeft in hem geen welbehagen.” „Niemand, die zijn hand aan de ploeg slaat, en ziet naar hetgeen achter is, is bekwaam tot het koninkrijk Gods.” (Luk. 9 : 62).
R.M. Mc Cheyne
Er is in de gehele Bijbel geen geschiedenis leerrijker dan die van Lot en zijn huisgezin. Zijn eigen geschiedenis toont duidelijk dat de rechtvaardige nauwelijks zalig wordt. In zijn schoonzonen is het openbaar hoe het Evangelie door de geruste, zorgeloze wereld ontvangen wordt. Zijn vrouw is een type van diegenen die wel overtuigd zijn, zonder tot bekering te komen; die vlieden van de toekomende toorn, en nochtans ten laatste verloren gaan. Terwijl het aangrijpen van de dralende Lot met zijn vrouw en dochters door de engelen een type is van het genadig geweld en de vrijmachtige goedertierenheid Gods ten opzichte van de door Hem verlost wordende zielen. Voor het tegenwoordige wens ik uw gedachten te bepalen bij het geval van de vrouw van Lot, en u de volgende stelling te ontwikkelen: Vele zielen, die de aanwijzing hebben verkregen om de toekomende toorn te ontvlieden, zien achter zich om, en gaan verloren.
I. Velen zoeken te ontvlieden, ziende de schrikbeelden van hun natuurlijk geweten. Maar zodra deze wijken, zien zij om, en gaan verloren.
Zo was het ook met de vrouw van Lot. Zij was niet gelijk de lieden van Sodom, die slechts leefden voor de wereld en de zonde, en geheel en al onbezorgd waren omtrent hun zielen. Zij was ook niet gelijk haar schoonzonen; het kwam haar niet in de gedachte, dat haar man de spot met haar dreef. Zij was in waarheid beangstigd, en werkelijk vliedende en toch was haar angst gelijk een morgenwolk en de vroege dauw, die schielijk voorbijgaan. Toen de engelen hen buiten de poorten van Sodom gebracht hadden, zeiden zij tot hen: „Behoudt u om uws levens wil, ziet niet achter u om, en staat niet op deze hele vlakte; behoudt u naar het gebergte heen, opdat gij niet omkomt.” Zolang nu deze verschrikkelijke woorden haar in de oren klonken, vlood zij ongetwijfeld met angstige schreden voorwaarts. Het ontzettende toneel van de laatste nacht, de duisternis, de angstige bezorgdheid van haar man, de dringende liefde van de engelen alles spande samen om haar natuurlijk geweten te doen ontwaken en haar te doen ontvlieden. Nu echter hoorde zij het helse rumoer en geschreeuw van de goddeloze Sodomieten niet meer, de zon begon reeds de horizon te verlichten, de vlakte van de Jordaan met haar vele wateren, liefelijk als een hof des Heeren, begon zich allengs aan haar oog te vertonen. Haar schoonzoon, haar vrienden, haar huis, haar bezittingen, haar schatten dit alles was nog in Sodom en bijgevolg was haar hart ook nog aldaar. Haar angst begon te verminderen met de duisternis, zij besloot een enkele blik te wagen, teneinde te zien of dat alles werkelijk werd verdelgd, zij „zag om van achter hem, en werd een zoutpilaar.” Zo ook is het met velen in ons midden. Velen vlieden door de verschrikkingen van het natuurlijk geweten, maar wanneer deze wijken, zien zij achter zich, en gaan verloren. Sommigen trekken de wereld door zonder verschrikkingen des gewetens, zonder ontwaakt te zijn, zonder angst over hun zielen.
1e. Sommigen zijn gelijk aan de lieden van Sodom, kopende en verkopende, bouwende en plantende, huwende en ten huwelijk gevende; of wel zij zijn onverzadiglijk in het najagen van de begeerlijkheden des vleses en hebben geen oren om de klanken van de toekomende toorn te horen. Evenals de smid door het geraas van zijn eigen hamer op het aambeeld niets hoort van hetgeen om hem heen gebeurt, zo ook horen dezen niets van de komende toorn, daar zij gans en al vervuld zijn met het werk van hun handen.
2e. Anderen zijn gelijk aan de schoonzonen van Lot. Menigeen, die in zijn eigen zaken zeer behendig en verstandig is, meent dat de leraars slechts schertsen. “Wij zijn in hun ogen als jokkende.” Zij zijn zo gewoon in allerlei bedrijven bedrog te zien, dat zij zich inbeelden dat het ook bij ons hetzelfde is. En wanneer zij een onoprecht, goddeloos leraar kunnen aantonen, dan is hun zegepraal volkomen. Zij menen dat de leraars ernstige woorden in hun mond nemen, evenals anderen bij een begrafenis zwarte klederen dragen om er behoorlijk uit te zien, en omdat de omstandigheden het zo meebrengen. Zij menen dat de leraars vrees aanjagende woorden in hun preken mengen, om daarmede zwakke mensen bang te maken, en de menigte van zich te doen spreken. Deze mensen nu worden slechts zelden, zo het wel gebeurt, aangegrepen door verschrikkingen van hun geweten. Zij trekken rustig de wereld door naar de eindeloze eeuwigheid.
3e. Anderen wederom sluimeren hun gehele leven lang voort in de dienst van de wereld. Wanneer God tot een oordeel de zuivere prediking des Woords wegneemt, en een honger zendt naar het brood en het water des levens, blijven zij even verhard. Zij gaan voort in hun hoogmoed en kunnen de prediking van Christus niet verdragen, zij stoppen hun oren dicht en ijlen weg, zij haten de prediking en hebben een afschuw van dezelve. Deze zielen gaan menigmaal hun gehele leven voort zonder de minste bekommering over haar toestand, en weten het niet, eer zij zich in de hel bevinden, dat zij verloren zijn.
4e. Slechts weinige wereldlingen hebben een tijd van bezorgdheid over hun ziel. Een gevaarlijke ziekte, of een beroving van goederen, of een dreigende wolk van de voorzienigheid Gods drijft hen aan de toekomende toorn te ontvlieden. Zij worden zeer ernstig, zij breken hun zonden af, en vermijden hun zondige metgezellen, zij maken vlijtig gebruik van de Bijbel en beproeven te bidden, zij schijnen inderdaad uit Sodom te vlieden. Maar zij zijn slechts voor een tijd, hun bekommering is gelijk aan een morgenwolk en een vroeg optrekkende dauw, zij gaat schielijk voorbij. De zon van voorspoed begint te rijzen, hun vrees begint te verminderen, zij zien achter zich heen, en zijn verloren. Zijn er niet onder u, die op zo’n weg kunnen terugzien? U herinnert het u dan hoe deze of gene omstandigheid de diepste ernst in u verwekte, hoe deze of gene ziekte, of de nadering van de cholera, of deze of gene vreselijke bezoeking Gods over uw huisgezin, of het aanstaande Avondmaal u vol angst uit Sodom deed vlieden. Welk een verschil was er toen tussen u en de lachende, vrolijke, onbezorgde wereld! Toen dacht u niet dat de leraars waren als jokkende. U las uw Bijbel, en knielde vaak neer om ernstig te bidden. Maar de storm dreef voorbij, de zon kwam op, en alles om u heen verkreeg weer een lachend aanzien. Het begon u hard te vallen al uw vrienden, uw zonden, uw wereldse genietingen te verlaten, en u meende dat de toorn van God wellicht niet komen zou. U zag achter u heen, en heden nog bent u even hard en onbewegelijk als een zoutpilaar. “Gedenkt aan de vrouw van Lot.” (Luk. 17:32).
Leert hieruit twee zaken:
1e. Dat er een groot verschil is tussen een wakkerschudding door het natuurlijk geweten en het ontwaken door de Geest van God. Niemand is ooit tot Christus gevloden alleen door de verschrikkingen des gewetens. Christus zelf heeft gezegd: „Niemand kan tot Mij komen, tenzij de Vader, die Mij gezonden heeft, hem trekke.” (Joh. 6 : 44). Bidt dus om een werk Gods aan uw hart.
2e. Ziet hoe ver u verwijderd bent van het Koninkrijk Gods. U bent geheel verloren. Wat wij u ook mogen zeggen, het treft u niet en roert u niet. U weent niet, u slaat niet op uw borsten, u ontvliedt niet, al zouden wij u ook bewijzen dat de toorn van de grote God, die u gemaakt heeft, op u rust. Nochtans verzet u geen voet om te ontvlieden. ,O, hoezeer bent u gelijk aan een zoutpilaar, hoe waarschijnlijk is het dat u nooit zult behouden worden!
II. Velen beginnen te ontvlieden wanneer hun vrienden ontvlieden. Maar zij zien achter zich, en zijn verloren.
Zo was het met de vrouw van Lot. Van al hetgeen bijgedragen had om deze ongelukkige vrouw uit haar gerustheid te doen ontwaken, was, geloof ik, een van de krachtigste hulpmiddelen geweest de bekommerdheid van haar man. Was hij niet bekommerd geweest, ik twijfel er niet aan of zij zou even gevoelloos en zorgeloos gebleven zijn als haar buren. Maar toen zij het ontroerd gelaat van haar geliefde heer zag, toen zij zag met hoeveel ernst en hoe dringend hij zijn schoonzonen trachtte te overreden, kon zij niet anders dan deelnemen in zijn bekommernis. Zij was deelgenoot geweest in al zijn beproevingen, in voor en tegenspoed, en zij wilde hem ook nu niet verlaten. Zij was aan hem verkleefd, zij greep een slip van zijn mantel, besloten hebbende met haar man behouden te worden, of met hem om te komen. Zo ver kan ons de natuurlijke liefde en de natuurlijke gehechtheid brengen. Maar natuur is geen genade, natuurlijke gehechtheid dreef haar uit Sodom, maar zij bracht haar niet binnen Zoar; want zij zag om van achter hem, en werd een zoutpilaar. Er is alleszins reden om te geloven dat dit ook het geval is met sommigen in deze vergadering; zij ontvlieden wanneer hun vrienden vlieden, maar zien achter zich om, en zijn verloren. Niets werkt krachtiger om ontwaakte zielen uit te drijven, om de toorn te ontvlieden dan het voorbeeld van andere ontwaakten. Zo was het ook in het geval van Ruth, die, toen zij Naomi aankleefde, tot deze zeide: „Waar gij zult heengaan, zal ik ook heengaan.” (Ruth 1:16). Zo was het ook met de dochters van Jeruzalem, toen zij zagen hoe angstig de bruid zoekende was naar haar Liefste: „Waar is uw Liefste heengegaan, opdat wij Hem met u zoeken?” (Hooglied 6:1). Het is voorspeld dat het ook in de laatste dagen zo zijn zal, wanneer „tien mannen de slip zullen grijpen van één Joodse man, zeggende: Wij zullen met ulieden gaan, want wij hebben gehoord, dat God met ulieden is.” (Zach. 8:23). En zo was het ook ten tijde van Johannes de Doper, toen een menigte van Farizeeën en Sadduceeën kwamen om van hem gedoopt te worden, en Johannes tot hen zeide: „Gij adderengebroedsel, wie heeft u aangewezen te vlieden van den toekomenden toorn?” (Matth. 3:7).
Het is een zeer aandoenlijk gezicht, wanneer deze of gene, die wij liefhebben, zich schaart bij het volk van God. Wanneer hij zijn vanouds geliefkoosde gewoonten begint te verlaten, niet meer lacht om allerlei goddeloze scherts, zich niet meer thuis gevoelt in kwade gezelschappen, wanneer hij de Bijbel begint te lezen, en ijverig bidt, en met veel aandacht en ontroering de predicatie bijwoont, werkelijk, dat is een treffend gezicht voor al zijn vrienden. Sommigen, dat lijdt geen twijfel, worden tegen hem verbitterd; want Christus is gekomen om de dochter te doen opstaan tegen haar moeder, en de schoondochter tegen haar schoonmoeder. Maar sommigen ook worden aangedreven om met hem te gaan ontvlieden. Zijn er niet onder u, die tot ontvlieden werden bewogen, omdat deze of gene dierbare vriend vliedende was van de toekomende toorn? Is er geen vrouw, die zich gedrongen voelde om met haar man te ontvlieden, maar vermoeid werd, en omzag, en nu gelijk is geworden aan de vrouw van Lot?
Is er niemand hier, die werkelijk bekommerd was geworden, ziende dat enige van zijn vrienden bekommerd geworden waren over hun zielen? Zij weenden, en konden niets doen dan wenen; zij gevoelden hun verloren toestand, en u gevoelde die toen met hen. Zij waren zeer ijverig in hun zoeken, om een Zaligmaker te vinden, en u sloot u bij hen aan. En waar is nu al uw bekommerdheid? Zij is voorbijgegaan als een morgenwolk en als een vroeg komende dauw. U hebt achter u heen gezien, en nu bent u onbewegelijk als een zoutpilaar. U deed zeer goed dat u met hen vluchtte, dat u hen aankleefde; had u dat niet gedaan, u zou voorzeker zijn verhard geworden. Indien u aan zulke roerende trekkingen weerstand biedt, waardoor zult ge u dan laten overreden? Indien u wel deed te ontvlieden, dan moest u ook nu nog ontvlieden. Waarom moest u achter u zien? Zij zijn op weg om met goederen te worden vervuld, en wilt u dan niet met hen gaan? Zij vlieden voor de toorn, en wilt u niet met hen ontvlieden? „Gedenkt aan de vrouw van Lot.” Wilt u eeuwig van hen gescheiden blijven? Zo niet, waarom hebt u hen dan laten gaan? Waarom hebt u die eerste goede beweging in uw binnenste wederom laten varen? Ontvliedt nog, kleeft hen achter aan, en zegt: „Wij zullen met u gaan.”
III. Sommigen worden aangegrepen door God, en tot ontvlieden gebracht, die nochtans omzien en verloren zijn.
Zo was het met de vrouw van Lot. Niet alleen waren er natuurlijke middelen gebezigd om haar te doen ontvlieden, maar evenzeer bovennatuurlijke middelen. Niet alleen was zij daartoe gedrongen door de plotselinge schrik en door het voorbeeld van haar man, maar zij werd uitgedreven door de engelen: „Maar hij vertoefde, zo grepen dan die mannen zijn hand, en de hand van zijn vrouw, en de hand van zijn twee dochteren, om de verschoning des Heeren over hem. En zij brachten hem uit, en stelden hem buiten de stad.” (Gen. 19:16). Zij deelde in dezelfde Goddelijke hulp als haar man, God verschoonde haar zowel als haar man. Dezelfde machtige hand strekte zich uit om ook haar te behouden, en rukte haar daadwerkelijk als een brandhout uit het vuur. Maar, merkt dit op, dezelfde hand zette haar niet neer binnen Zoar, noch bracht haar in de spelonk van de berg. Genade deed iets aan haar, maar zij deed niet alles. Zij zag om, en werd een zoutpilaar. Zo ook is het, gelijk wij vrezen, met sommigen onder ons. Sommigen schijnen door God gegrepen te zijn, en tot ontvlieden gebracht, die nochtans omzien, en verloren zijn. Velen zijn er echter onder ons, van wie wij geenszins kunnen zeggen of zelfs vermoeden dat zij nog ooit door God zijn gegrepen geworden.
1. Er zijn er velen in ons midden, die schijnen te leven in de diepste onwetendheid aangaande hun verloren toestand, die nog roemen in hun onberispelijk leven, ook zelfs wanneer de koude hand des doods hen reeds heeft aangegrepen. Er zijn enige arme zielen die schijnen te sterven, zo zij menen gereed, om door de wet Gods te worden geoordeeld. Ik heb een ingetogen leven geleid, zullen zij zeggen; ik ben een onschuldig, bedaard levend mens geweest, en ik zou niet kunnen zien waarom de toorn van God immer over mij komen zou. O, broeders, staat het zo met u, dan is het duidelijk dat u nog nooit door God uit uw zondeslaap bent wakker gemaakt. De almacht Gods is alleen in staat u te doen ontwaken uit uw gerustheid en u te doen ontvlieden.
2. Er zijn velen onder ons, die leven in een dagelijkse beoefening van de zonde, die zich niet ontzien zich in hun beroep allerlei oneerlijke dingen te veroorloven. Die zich gedurig bastaardvloeken laten ontvallen en Gods naam ijdel gebruiken, die wandelen in de weg van de goddelozen. O, broeders, indien het bij u zo is, dan is het duidelijk, dat de hand Gods u nog nooit heeft wakker geschud. Wanneer een mens bekommerd is geworden over zijn ziel, doet hij ook afstand van zijn openlijke zonden.
3. Er zijn velen onder ons, die zeer nalatig zijn in het gebruik van de middelen van de genade, die zelden in hun Bijbel lezen, dan op de sabbat, en dikwijls alleen op die dag. Die niet regelmatig en gedurig zonder vuur bidden, die zich weinig bekommeren om het huis Gods, en zeer tevreden zijn met zichzelf, wanneer zij één keer ‘s zondags daar geweest zijn, die er geen gewetenszaak van maken of zij vroeg genoeg opstaan om de morgengodsdienstoefening te kunnen bijwonen, die de ellendigste verontschuldigingen durven aanvoeren om thuis te blijven. Die de sabbat gebroken om rond te slenteren, die die dag toewijden aan de onheiligste bezoeken, of aan het wandelen door de velden, die zo de dag des Heeren verlagen tot de meest onheilige dag van de week. Lieve zielen, is dat zo bij u, dan is het duidelijk, dat u nog nooit door God bent geroepen geworden. Dan bent u even dood en nooit ontwaakt zoals de stenen waarop u loopt. Dan leeft u in het midden van Sodom, en de toorn van God blijft op u. Er zijn er echter ook onder ons, van wie wij geloven, dat zij door God zijn gegrepen en tot ontvlieden gebracht. Er zijn sommigen, die de duidelijkste blijken geven dat God zelf hen vliedende heeft gemaakt uit Sodom.
Die bewijzen zijn:
1e. Zij hebben een diep gevoel van hun verloren staat; zij hebben de blijvende overtuiging dat de verleden tijd huns levens doorgebracht is onder de toorn van de grote God die hen heeft geschapen. Hun bekommering vergezelt hen waar zij gaan, en de nood, waarin zij zich bevinden, staat zelfs op hun aangezichten te lezen. Is dit uw toestand? Dan heeft God zelf u in waarheid doen ontwaken.
2e. Zij durven niet tot hun openlijke zonde weer te keren; zij laten hun kleine oneerlijkheden, hun vloeken, hun kwaadspreken, geheel en plotseling varen. Zij onttrekken zich aan hun boze metgezellen en hun schuldige omgang. Zij gevoelen dat de dood in die pot is, en zij durven niet langer daaruit te eten of te drinken. Is dit uw geval? Dan is er reden om te geloven dat God u heeft doen ontwaken.
3e. Zij maken zeer ijverig gebruik van de middelen van de genade. Zij onderzoeken de Schriften nacht en dag, zij bidden vuriglijk, zij zijn onvermoeid in het bewaren van de Goddelijke instellingen, zij laten zich door niets weerhouden om op te gaan naar het huis Gods, zij zoeken de Zaligmaker met alle inspanning als een verborgen schat. Zij houden hun oren geopend evenals de misdadiger, die wachtende is op pardon. Is dit uw geval? Dan is het zeer waarschijnlijk dat God uw ziel genadig is geweest, dat God u heeft doen vlieden uit Sodom, opdat u niet zou omkomen. In de tekst echter zie ik dat velen, die zo in waarheid ontwaakt zijn, omzien en verloren zijn. „Gedenkt aan de vrouw van Lot.” Zij was geheel en al uit Sodom gebracht, en nog zag zij om, en werd een zoutpilaar. Zij was ontwaakt, maar geenszins behouden. Er is grote reden om te vrezen, dat dit ook het geval is met sommigen in ons midden.
1e. Sommige ontwaakte zielen beginnen te wanhopen of zij Christus wel immer vinden zullen. Zij beginnen God te berispen, omdat Hij hen niet spoediger in de blijdschap heeft gebracht, en zo geven zij de strijd, om in te gaan door de enge poort, op; zij zien achter zich om, en zijn verloren.
2e. Sommige ontwaakte zielen beginnen te menen dat zij alreeds behouden zijn. Zij hebben verscheiden uitwendige zonden afgelegd, en bidden met veel aandrang. Hun vrienden merken de verandering op die er met hen heeft plaats gegrepen, en nu geloven zij dat zij wel zeker behouden zijn, dat zij niet verder behoeven te vlieden; zij zien achter zich om, en worden een zoutpilaar.
3e. Sommige ontwaakte zielen worden verdrietig over de moeilijkheden, die er aan het zoeken van Christus verbonden zijn. Zij herinneren zich hun vorige rust en hun vermaken, hun metgezellen, hun wandelingen, hun vrolijke kringen; zo zien zij om achter zich, en vergaan.
Nog een woord voor ontwaakte zielen. Wellicht zijn sommigen van u juist nu onder de wakker schuddende hand Gods. U bent in uw ziel overtuigd van uw verloren toestand, u hebt uw uiterlijke zonden afgelegd en maakt ijverig gebruik van ieder middel van de genade; er is alleszins reden om te geloven dat God u genadig is geweest, en uw hand heeft aangegrepen. „Gedenkt aan de vrouw van Lot!”
Leert van haar:
1e. Dat u nog niet behouden bent. De vrouw van Lot vlood uit Sodom, geleid door de hand van de engel, en nochtans was zij verloren. Een ontwaakte ziel is nog geenszins een behouden ziel. U bent niet behouden zolang God u niet in Christus heeft gebracht. Het is nog niet genoeg dat u vliedt, u moet vlieden totdat u in Christus bent. O, legt u toch niet neer en sluimert niet in. O, ziet toch niet om achter u. „Gedenkt aan de vrouw van Lot.”
2e. Dat God in genen dele verplicht is u in Christus te brengen. God heeft slechts één verbond gemaakt, namelijk met Christus en allen die in Christus zijn. Maar Hij heeft zichzelf geenszins gebonden aan degenen die buiten Christus zijn. Hij zou u nooit tot Christus kunnen brengen, en nochtans een rechtvaardig God zijn. Eist het dus niet van God, alsof Hij verplicht is u te behouden, maar werpt u als verlorenen en hulpelozen aan de voeten van de vrijmachtige God. Een paar woorden nog voor diegenen welke zijn begonnen om te zien. Er is grond om te denken dat enigen, die eens wakende gemaakt waren, door God zijn begonnen met om te zien.
1ste. Enigen beginnen het gevoel van hun ellendige en verloren staat te verliezen. Enigen zien hun staat reeds geheel anders is dan zij vroeger deden.
2e. Sommigen van u zijn teruggekeerd tot vorige zonden, tot vorige gewoonten, vooral tot de omgang met de goddelozen. Sommigen ook, vrees ik, trachten de spot te drijven met hun vroegere vrees.
3e. Sommigen van u zijn teruggekeerd tot meerdere verwaarlozing van de Bijbel, van het gebed, van de instellingen Gods. Bij het laatste Avondmaal waren er velen zeer begerig om van Christus te horen spreken; waar zijn ze nu? Er is reden om te vrezen, dat zeer veel van die belangstelling is voorbijgegaan, dat velen hun bekommerdheid hebben verloren, dat enigen achter zich heen zien.
En nu „gedenkt aan de vrouw van Lot!”
1e. Het zal u niet behouden, dat u eens bekommerd was ook niet, dat u bekommerd was gemaakt door God. Zo was het met de vrouw van Lot, en toch was zij verloren.
2e. Indien u inderdaad omziet, is het waarschijnlijk dat u nooit opnieuw zult ontwaken. Aanschouwt dat gedenkteken van de wrekende hand Gods in de vlakte van de Jordaan, spreekt tot haar, zij hoort u niet; roept luide, zij ziet u niet aan; dringt haar te vlieden van de toekomende toorn, zij verroert zich niet zij is dood. Zo zal het ook met u zijn. Zo u inderdaad terugkeert, mogen wij spreken, maar u zult niet horen. Wij mogen schreeuwen, maar u zult er niet op letten; wij mogen u dringen om wederom te vlieden, maar u zult u niet verroeren. „Zo iemand zich achterwaarts keert, mijn ziel heeft in hem geen welbehagen.” „Niemand, die zijn hand aan de ploeg slaat, en ziet naar hetgeen achter is, is bekwaam tot het koninkrijk Gods.” (Luk. 9 : 62).
R.M. Mc Cheyne
Want, de Zoon des mensen is gekomen om te zoeken en zaligen, dat verloren was.
http://www.dewoesteweg.nl
http://www.dewoesteweg.nl