De oudvaders en alle reformatoren stellen dat er geen verschil is tussen het OT en NT. Zij leren een doorgaande lijn.
Hier een uitvoerig citaat uit de confessie van Beza. Deze werd in zijn tijd als de samenvatting van de institutie van Calvijn genoemd.
De theologische fundering van de kinderdoop en de waarde daarvan volgt uit de visie op de samenhang tussen OT en NT.
Deze visie OT/NT wordt in dit topic niet door iedereen gedeeld. Dan kun je onmogelijk in debat over zaken die hiermee samenhangen zonder te onderkennen dat de grondbeginselen verschillen.
Zie onderstreepte, dat is een fundamenteel uitgangspunt. Als je daar over van mening verschilt kun je de achterliggende theologie van Calvijn, Beza, Bullinger, Perkins enz. onmogelijk voor je rekening nemen. Dat is trouwens ook mijn bezwaar tegen bekende predikers als Spurgeon, Philpot enz. hoewel ik daar veel waardering voor heb.Beza schreef:Xvii. Jezus Christus is de enige middelaar, door God aangesteld en beloofd.
Deze enige, unieke manier die God bedacht heeft is het mysterie van de vleeswording
van de Zoon van God, met alles wat daaruit voortvloeide. Vanaf Adam tot aan
Johannes de Doper is Hij steeds duidelijker beloofd; Hij is bekendgemaakt en verkondigd
door de aartsvaders en de profeten en zelfs is Hij op verschillende manieren
onder de wet afgebeeld [Gen.3,15; 12,3; 18,18; 22,18; Deut.18,18; 2 Sam.7,12; Rom.1,2-3
en oneindig veel andere passages]. Zo is Hij volledig aanwezig in de boeken van het
Oude Testament, opdat ook de mensen uit die tijd gered zouden worden door te geloven
in Jezus Christus die nog komen moest.
Xviii. De overeenkomst en het verschil tussen het Oude en het Nieuwe Testament.
Als we letten op de wezenlijke inhoud van het verbond, namelijk Jezus Christus,
heeft er dus altijd maar één heilsverbond bestaan tussen God en de mensen en dat zal
ook altijd zo blijven [Hebr.13,8; Rom.3,25; 1 Tim.1,9; 1 Kor.10,2-4.11; Ef.1,9;
zie ook heel De brief aan de Hebreeën].
Maar als we letten op de omstandigheden kunnen we spreken
van twee testamenten, twee verbonden, waarvan we de oorkonden en verslagen
bezitten en die we de Heilige Schrift en het Woord van God noemen. Het ene wordt
genoemd het oude verbond, het andere het nieuwe verbond [Jer.31,31-32; Hebr.8,6].
Het nieuwe is veel beter dan het oude, want in het oude verbond werd over Jezus
Christus gesproken uit de verte en verhuld in schaduwen en beelden, maar die nevels
zijn bij zijn komst opgetrokken, want Hij is de zon der gerechtigheid [Joh.4,23-24].
Xxxi. Wat we onder een sacrament verstaan.
Nu we deze zaken overwogen hebben is het niet moeilijk om te begrijpen wat we in
deze verhandeling verstaan onder sacramenten. Het zijn bepaalde zichtbare tekenen,
merktekens of getuigenissen die in overeenstemming met Gods bevel steeds in heel
zijn kerk gebruikt moeten worden, zolang haar pelgrimstocht hier op aarde duurt.
Op gezag van God zelf zijn zij bij de beloften van zijn evangelie gevoegd. Hij verklaart
daarin dat Hij ons uit louter genade wil redden in zijn Zoon Jezus Christus.
Ze zijn erbij gevoegd – zeg ik – om aan onze uiterlijke zintuigen nog beter duidelijk
te maken wat Hij ons laat horen in zijn Woord, maar ook wat Hij inwendig in
Over de Heilige Geest 193
onze harten doet door zijn Heilige Geest [Rom.6,3; Gal.3,27; 1 Kor.10,16; Augustinus
in Preek 80 Over Johannes54], wanneer die Geest in ons het heil [Rom.4,11], dat we alleen
nog maar in geloof en in hope bezitten [Rom.8,24], verzegelt en bekrachtigt.
Ze zijn ook bij het Woord gevoegd om ons onze plicht weer goed in herinnering
te brengen, zowel tegenover de hoogverheven God als tegenover onze naasten [1
Kor.10,17], overeenkomstig de strekking van het verbond, namelijk dat we krachtig
moeten strijden tegen het vlees, [108] de wereld en de Satan [Rom.6,12-14; Ef.6,13-18]
door de kracht van de Heilige Geest die Hij ons gegeven heeft. Dat doen we door Hem
te dienen als onze God en door uit liefde tot Hem onze naaste lief te hebben als onszelf
[Joh. 13,34; 15,12; 1 Joh.4,11-12].
Xlviii. Waarom de kleine kinderen van de gelovigen gedoopt worden.
Wat betreft de kleine kinderen weten we niet of ze het geloof hebben dat vereist is
om deel te hebben aan de vrucht van de sacramenten [Hand.8,36-37]. Het is zelfs niet
waarschijnlijk dat ze dat geloof bezitten, omdat zij hun verstandelijke vermogens
nog helemaal niet kunnen gebruiken [Deut.1,39; Rom.10,14.17]. Of God moet al op
een buitengewone manier in hen werken, maar dat blijkt ons nergens uit. Toch laten
we niet na aan hen de doop te bedienen en we stellen zelfs dat de anabaptisten die
zich verzetten tegen de kinderdoop ten zeerste dwalen (Anabaptisten of wederdopers, ook wel dopersen genoemd).
We doen dat ten eerste omdat de doop nu dezelfde reden van bestaan heeft als
vroeger de besnijdenis. Paulus noemde de besnijdenis: het zegel van de gerechtigheid
door het geloof [Rom.4,11]. Toch werden op Gods uitdrukkelijk bevel de kleine kinderen
[132] van het mannelijk geslacht al op de achtste dag ermee gemerkt [Gen.17,12].
In de tweede plaats geldt voor de kleine kinderen van de gelovigen iets bijzonders.
Want hoewel ze nog geen werkzaam geloof bezitten zoals de volwassenen, toch
hebben ze al het zaad en de kiem van het geloof. Want de Here heeft hen al vanaf de
schoot van hun moeder geheiligd [1 Kor.7,14] en hen onderscheiden van de kinderen
van de ongelovigen krachtens de belofte die hun ouders hebben aangenomen. Immers,
God belooft ons niet alleen dat Hij onze God is als we in Hem geloven, maar
ook dat Hij de God zal zijn van onze nakomelingen, ja tot in het duizendste geslacht
[Ex.20,6]. Welk recht hebben we dan om aan de kinderen het merkteken en de bekrachtiging
te onthouden van wat God hun al gegeven heeft?
Men zou daarvoor kunnen aanvoeren dat, zelfs wanneer iemand uit gelovige ouders
voortkomt, daaruit nog niet volgt dat hijzelf bij het getal van de uitverkorenen
behoort en daarom geheiligd is. God heeft immers zelfs niet alle kinderen van Abraham
en Izaäk uitverkoren [Rom.9,6-8]. Het antwoord ligt voor de hand. Het is inderdaad
waar dat niet allen die uit gelovige ouders geboren zijn tot het koninkrijk van
God behoren. Maar wij menen dat we het oordeel over dit geheim aan God moeten
overlaten, want alleen Hij kent het [2 Tim.2,19]. Intussen gaan we ervan uit, [133] dat
in het algemeen allen die een gelovige vader en moeder hebben of van wie een van
beide ouders gelooft, kinderen van God zijn [Gen.17,7; 1 Kor.7,14], tenzij er een dwingende
reden is waaruit we kunnen afleiden dat het niet zo is. Immers, van degenen
die de jaren des onderscheids bereikt hebben, vragen we dat ze een uitdrukkelijke
belijdenis van hun geloof doen en we nemen dan geen genoegen meer met de eenvoudige
veronderstelling waarover we spraken. Dat geldt zowel wanneer ze vragen
gedoopt te mogen worden [Hand.8,37] – namelijk wanneer ze nog niet gedoopt zijn
– als wanneer ze toegang vragen tot het avondmaal van de Here [1 Kor.11,28]. Want
wanneer ze eenmaal zover zijn gekomen dat ze het begrijpen, kan men daardoor veel
beter beoordelen of ze waardig zijn de sacramenten te ontvangen, tenminste voor zover
een mens daarover kan oordelen. Wat betreft de hypocrieten, wij kunnen hen niet
als zodanig onderscheiden, totdat de Heer hen heeft ontmaskerd [1 Tim.5,24].
Bovendien is het onmiskenbaar dat de gebeden van de kerk niet zinloos zijn. Die
worden uitgesproken wanneer men de kinderen in de kerkdienst ten doop houdt om
hen daardoor in te lijven in het lichaam van de kerk. Dit vormt een bijzondere troost
en we zeggen dat het niet geoorloofd is aan de vaders en moeders of aan hun kinderen
deze troost te ontnemen. [134] En deze gewoonte stamt al uit de tijd van de apostelen,
zoals ook de oude schrijvers betuigen. [Origenes’ boek V Over de brief aan de Romeinen;
en dikwijls wordt in de Handelingen der Apostelen gezegd dat men heeft gedoopt allen
die tot een huisgezin behoren.80] Vanaf die tijd is ze tot nu toe van kracht gebleven,
zodat we niet twijfelen of God bezegelt door dit merkteken met de daarbij gevoegde
gebeden van de gemeente die erbij aanwezig is, de aanneming tot kinderen aan hen
die Hij eeuwig heeft uitverkoren. Dat geldt hetzij ze sterven voordat ze de jaren des
onderscheids bereikt hebben, hetzij ze leven om de vruchten van het ware geloof
voort te brengen op de tijd en het uur dat God behaagt.