Re: Andries Knevel laat creationisme los
Geplaatst: 02 mar 2009, 13:25
Reformatorisch Dagblad schreef:Wie tornt aan de letterlijke opvatting van zes scheppingsdagen in de Bijbel, heeft wezenlijk geen verweer om ook andere feiten in de Schrift op een meer symbolische manier te interpreteren. Dat is met name gebleken binnen de Gereformeerde Kerken in de vorige eeuw. Vanaf het begin van de christelijke kerk is echter het standpunt aanwezig geweest dat we de Schrift anders moeten opvatten dan hij letterlijk leert. Het gevolg is dat óf theologen óf wetenschappers alleen kunnen vertellen wat de Schrift echt bedoelt te zeggen, terwijl de gewone gelovige veroordeeld is tot het ’naïef’ lezen van de Bijbel.
De Schriftkritiek begon in de vroegchristelijke kerk op subtiele wijze. In de hellenistische cultuur stootten niet alleen filosofen maar ook christen geworden intellectuelen zich aan bepaalde passages in de Bijbel. De geschiedenissen over overspel, doodslag, bedrog en bloedige oorlogen waren niet bepaald voer voor intellectuelen.
De Joodse denker Philo van Alexandrië deed daarom een poging de boodschap van de Bijbel toegankelijk te maken voor Griekse intellectuelen. Zijn oplossing was de zogeheten allegorese: terwijl de gelovige de geschiedenissen van Abraham en Izak en de afmetingen van de tabernakel letterlijk kon nemen, waren voor de geschoolde denkers deze verhalen afspiegelingen van een diepere geestelijke betekenis. Gechargeerd gezegd: wat voor de eenvoudige verborgen was, werd de wijze geopenbaard. De gewone christen had aan de Bijbel genoeg, de wijze wist tot de kern van de Bijbel door te dringen.
Er ontstond een tweedeling tussen geloof en kennis. Kennis was een ’hogere’ vorm van inzicht dan het geloof. Dat was de gronddwaling van de gnostiek, een van de belangrijkste uitdagingen in de Vroege Kerk. Deze stroming stelde dat de goddelijke ziel gevangen was in de duistere, materiële wereld. De ziel moest bevrijd worden door innerlijke verlichting, door kennis (gnosis). De gnostiek kritiseerde het Oude Testament en beschouwde de God van dit testament als een kwade God die een onvolmaakte wereld van lijden en kwaad had geschapen.
De tweedeling tussen gelovige en wijze kreeg in de middeleeuwen de vorm van de tegenstelling tussen leek en clerus. De leek kon en mocht de Bijbel niet lezen zonder toezicht van de clerus omdat de kerk in bezit werd geacht van de Geest. De wijze uit de Griekse tijd kwam terug in de vorm van de geestelijke, die in hiërarchie boven de leek stond. De Reformatie bevrijdde ten slotte de leek door hem direct in contact te brengen met God. God bemiddelt Zijn openbaring niet via clerus of heiligen, maar door Zijn Woord.
Verlichting
De Schriftkritiek in eigenlijke zin is begonnen met de verlichting. Kritiek op de wonderen, zowel in het Oude als het Nieuwe Testament, de opstandingsberichten enzovoorts, werd geuit vanuit de gedachte dat wonderen niet te rijmen waren met de (natuur)wetenschap. Was er in de Griekse tijd een onderwaardering van het ’gewone’ geloof, nu werd het geloof zélf onder kritiek gesteld, en wel door de kritische rede. Anders gezegd: de rede ging heersen over het geloof en de Bijbel.
De Rooms-Katholieke Kerk was er als de kippen bij om de Reformatie te verwijten verantwoordelijk te zijn geweest voor deze omslag. Wie de mens bevrijdt van het gezag van de kerk, komt volgens de kerk uit op de autonomie van de rede.
Op één punt had Rome gelijk. Het was onomstotelijk waar dat de Reformatie mede heeft geleid tot het ontstaan van de moderne wetenschap. De schepping werd het vrije terrein van de wetenschap, niet gebonden aan kerkelijke richtlijnen. Dat de aarde om de zon draait, was niet meer tegen te houden door een kerkelijk verbod. Kuyper zou later zeggen: Dit gegeven is in de schepping gelegd om door de wetenschapper ontsloten te worden. In die zin bewerkte de Reformatie een bevrijding van het natuurlijke leven, evenals een niet-hiërarchische kerkvisie die mede heeft geleid tot de opkomst van de democratische gedachte in staat en politiek.
De Reformatie bracht echter met de bevrijding van het natuurlijke leven ook de kiemen van bandeloosheid en ongebreidelijke autonomie met zich mee. En daar had Rome wel een punt. In het kielzog van de bevrijders van de Reformatie trokken ook de vrijdenkers mee, die niet alleen het gezag van de kerk van zich afwierpen maar ook het gezag van de Schrift. Galileï werd ten onrechte in de ban gedaan omdat hij durfde te stellen dat de aarde om de zon draaide, maar zijn tijdgenoot G. Bruno werd wel terecht veroordeeld (helaas op de brandstapel) omdat hij het bestaan van een Schepper ontkende en feitelijk een vorm van pantheïsme leerde.
Theologen gingen voorop
De verlichte houding maakte zich ten slotte ook meester van de theologie. De opkomst van verschillende vormen van Schriftkritiek (historisch, literair) leidde ertoe dat het eenvoudige woord van de Bijbel niet meer geloofd kon worden in een tijd waarin ’de’ wetenschap als het einde van alle tegenspraak werd gezien. Dat leidde tot de befaamde woorden van de Duitse theoloog Rudolf Bultmann, vader van de moderne theologie in de twintigste eeuw, die stelde dat we niet van elektriciteit gebruik kunnen maken en tegelijkertijd in wonderen kunnen geloven.
Zo is er een denkhouding ontstaan waar de christelijke kerk wereldwijd mee te maken heeft. Noem het liberale, moderne of vrijzinnige theologie, in alle gevallen is er sprake van een theologiseren dat het gezag van de Schrift niet (meer) onvoorwaardelijk accepteert.
Te wijzen valt hier op het befaamde boek ”De theologen gingen voorop” (1987). Ds. A. M. Lindeboom beschrijft hierin uitvoerig het proces van ”ontmanteling” van de Gereformeerde Kerken eind vorige eeuw. Het Schriftgezag kwam op veel punten onder druk te staan, niet alleen ten aanzien van het ontstaan van de wereld maar ook van de zondeval, de wonderen, de Godheid van Christus en de opstanding uit de doden. Het algemeen betwijfelde christelijk geloof van H. M. Kuitert is daarmee het trieste eindpunt.
De uitspraak van ds. Lindeboom is echter ook zo lezen dat feitelijk alleen de theologen zouden weten hoe de Bijbel te verklaren is. Dat geldt niet alleen de scheppingsdagen, maar ook bijvoorbeeld het gebeuren van de opstanding van Jezus, zoals de Leidse nieuwtestamenticus H. J. de Jonge stelde in een interview bij zijn afscheid (2007). Hij wilde gemeenteleden niet lastigvallen over het lege graf, zei hij. „Ze mogen dit houden en zijn dan ook door de Heilige Schrift gelegitimeerd. Maar ik vind dat de kerk het lege graf niet nodig heeft, om toch te geloven in de opstanding als een opname in de bovennatuurlijke werkelijkheid van God.” Hij verbaasde zich wel als collega’s nog de historiciteit van het lege graf bepleitten. „Het is de taak van de theoloog om ervoor te zorgen dat er geen historisch onverantwoorde dingen gezegd worden in de prediking.”
De theoloog krijgt hiermee een hogere positie boven de ’leek’, omdat hij meer inzicht heeft. Dat is precies het bezwaar geweest van aanhangers van de ”wijsbegeerte der wetsidee”, met name A. Troost, H. van Riessen en A. P. Bos, allen (destijds) lid van de Gereformeerde Kerken. Zij keerden zich tegen de oppermacht van de theologen in hun kerkverband, omdat zij feitelijk voorschreven hoe de gemeenteleden de Bijbelse geschiedenissen moesten interpreteren. Zij hebben terecht gewezen op de pretentie van de theologen om het verlossende woord te spreken. Bos stelde dat de gereformeerde theologen aan de Vrije Universiteit eerst de theologie als de koningin van de wetenschap beschouwden, later, na de jaren zestig, zelfs koplopers in vrijzinnigheid werden.
Oude discussie
De huidige discussie over de al dan niet letterlijke opvatting van Genesis 1 is met andere woorden een eeuwenoude discussie die geleid heeft tot een ongeoorloofde en on-Bijbelse scheiding binnen de christelijke gemeente. In de Vroege Kerk was er de tweedeling tussen de eenvoudige christen en de wijze (filosoof, gnosticus), in de middeleeuwen tussen leek en clerus, in de verlichting tussen orthodoxe gelovige en verlichte wetenschapper, en in onze tijd tussen het orthodoxe kerklid en de moderne theoloog die op grond van de huidige stand van (Bijbel)wetenschappen concludeert dat veel in de Bijbel niet meer letterlijk opgevat kan worden.
Nu liggen hier lastige vragen die niet uit de weg gegaan mogen worden. Nieuwe wetenschappelijke inzichten op het gebied van natuurwetenschappen, evolutiebiologie én van de Bijbelwetenschappen verdienen eerlijke discussie. Het mag niet zo zijn dat orthodox-gereformeerde theologen die deze vragen aan de orde stellen er direct van worden beschuldigd zich op het zogenaamde hellend vlak te begeven. Het is een feit dat een overgrote meerderheid onder christenwetenschappers evolutie met het christelijk geloof denkt te combineren (zie de bundel ”Geleerd en gelovig” onder redactie van Cees Dekker). Wie deze discussie ontloopt of daarachter wil teruggaan, is niet geloofwaardig.
Een ander punt is de áárd van het Schriftgezag in de gereformeerde gezindte. Juist het gereformeerde Schriftgeloof heeft in de lijn van Bavinck en vele anderen gewezen op de bemiddeling van de openbaring door mensen (Bijbelschrijvers). Zo is de geschiedenis van de eerste hoofdstukken in Genesis geen wetenschappelijk verslag, maar een gelovige uiteenzetting van de schepping en de val. De Schrift is onfeilbaar, maar de interpretatie (prediking, hermeneutiek) berust bij feilbare mensen.
In die zin hebben de zes scheppingsdagen ook geleid tot niet-letterlijke interpretaties, vanaf de vroege kerkvaders. De grote kerkvader Augustinus stelde dat we ons over de aard van de zes scheppingsdagen „heel moeilijk of zelfs onmogelijk” een gedachte kunnen vormen. Maar hij en andere kerkvaders handhaafden tegelijkertijd de schepping uit het niets (”creatio ex nihilo”) tegenover de Grieks-filosofische gedachte van een eeuwige materie. Augustinus: „Ik geeft toe dat ik niet weet welke tijdsperioden er vóór de schepping van het menselijk geslacht voorbij zijn gegaan. Ik twijfel er echter niet aan, dat volstrekt niets geschapens mede-eeuwig is met de Schepper.”
Zij waren dus niet voorlopers van de darwinisten. Hij en andere kerkvaders bezigden dergelijke opvattingen veelal in het kader van een allegorische en symbolische verklaring van de wereld. En dat is wezenlijk wat anders dan het (weg)verklaren van de schepping als product van een mythisch scheppingsgeloof van de Umwelt van Israël, zoals sinds de jaren zestig van de vorige week binnen de Gereformeerde Kerken herhaaldelijk is gebeurd (Kuitert, Baarlink, Koole et cetera).
Niet triomfantelijk
De huidige discussie over Genesis 1 is al vele malen gevoerd binnen de reformatorische kerken. Te denken valt aan de kwestie-Geelkerken in 1926, toegespitst op de sprekende slang (wel of niet letterlijk?). Er is ook geen reden om zelfgenoegzaam te doen over het verval van het Schriftgezag in de Gereformeerde Kerken als het spreekwoordelijke baken in zee. De acceptatie van een dubbele Schriftzin is een eeuwenoude verleiding in de christelijke kerk geweest. Waar de theologie heerst over de Schrift, is een denkhouding ontstaan die als volgt redeneert: er staat dit wel, maar we moeten dat zo en zo lezen/interpreteren. Wie teksten zo ontkracht, maakt zich even schuldig aan Schriftkritiek als Kuitert, ja deze laatste is eerlijker te noemen omdat hij uitgaat van het zijns inziens legitieme recht van de Schriftkritiek (Bijbel als mensenwoord).
De winst van de Reformatie was dat zij het Woord bevrijdde van de macht van de kerk. Van de weeromstuit kreeg ze ook te maken met een aanval van binnenuit: de dopersen. Zij stelden dat het Woord slechts een ’uiterlijk’ woord (papieren paus, een Bij-bel) was tegenover de ware Geest-gelovige. Zo stond de gewone gelovige weer tegenover degene die de ’Geest’ had, net zoals eertijds de wijze c.q. gnosticus tegenover de naïeve gelovige die voldoende had aan het letterlijke Schriftwoord. De doperse stroming is dan ook de verleiding van álle mystiek, quakerij, spiritualisme tot en met de charismatische en pinkstertheologie van deze tijd.
De Bijbel is het bezit van álle gelovigen, niet van een speciale beroepsgroep (kerkelijke gezagsdragers, theologen). De Deense denker Kierkegaard zei ooit dat de hoogste trap van het menselijk leven de eenvoud is. De eenvoudige, dat is niet de domme of simpele, maar de gelovige die God op Zijn Woord vertrouwt.
We moeten door de noodzakelijke theologische vragen heen om uiteindelijk de onbevangenheid van de eenvoud te verwerven. Hoe meer er geredeneerd wordt (door theologen én ’gewone’ gelovigen), des te moeilijker is het die onbevangenheid terug te krijgen. Die onbevangenheid geldt overigens héél de Schrift, ook die weerbarstige passages die haaks staan op ons denken en onze levensstijl. Van alles wat de laatste tijd gezegd en gesproken is, is dit het meest adequate adagium: lees wat er staat (nauwkeurig, eerlijk) en laat staan wat je leest (onbevangen, eerbiedig). Daar hebben we allen onze handen vol aan, gemeenteleden, theologen én wetenschappers.