vragensteller schreef:Ja, er zit doorgaans zeker tijd tussen missen, zoeken en vinden. Hoewel dat altijd verschillend is.
Ik begrijp je redenering wanneer je zegt dat missen en zoeken bij onwedergeborenen niet voor kan komen. Die zijn immers dood in zonden en misdaden, Ef. 2:1,5. Die kunnen hun ellende dus niet kennen. En dat klopt ook. Er is niemand die God zoekt, ook niet één. Toch staat er in Gods Woord dat de geestelijke doden zullen horen de stem des Zoons Gods.
Hoe kan dat? Konden die doden horen in eigen kracht? Nee, Gods Geest gaf hun op dat moment geestelijke oren om kunnen horen, om te kunnen geloven. En daardoor kregen ze geestelijk leven in hun ziel. Dat was een eenzijdig werk Gods. Dat is m.i.gelijk de levendmaking
Aan het geestelijk leven gaat een geestelijk sterven vooraf. Want ik ben door de wet der wet gestorven, opdat ik Gode leven zou. (Gal. 2:19)N.a.v. Rom. 7:4 zie ik het zo: het met/in Christus leven is gelijk sterven aan de wet: of onder de Wet of in Christus. Christus heeft vloek van de Wet teniet gedaan. Lees ktt bij Rom 7.
Verbrokenen en verbrijzelden van hart moeten nog levendgemaakt worden: Ik woon in de hoogte en in het heilige, en bij dien, die van een verbrijzelden en nederigen geest is, opdat Ik levend make den geest der nederigen, en opdat Ik levend make het hart der verbrijzelden. (Jesaja 57:15) In deze tekst staat levendmaken van de geest m.i. niet t.o. de geestelijke doodsstaat, maar t.o. het gevoelen van nederigheid en verbrijzeling. Ik interpreteer levend maken dus meer als verlevendigen. Context hier is geen bekeringsproces, maar allereerst de terugkeer van een volk.
Ik je willen uitnodigen om een aantal teksten aan te wijzen staat missende en zoekende mensen al wedergeboren zijn.
Die geef je zelf aan in de 1e alinea. Rom 3:11. En ook Fil. 2:12 en 13 Alzo dan, mijne geliefden, gelijk gij allen tijd gehoorzaam geweest zijt, niet als in mijn tegenwoordigheid alleen, maar veel meer nu in mijn afwezen, werkt uws zelfs zaligheid met vreze en beven; 13 Want het is God Die in u werkt beide het willen en het werken, naar Zijn welbehagen. En DL III/IV, 16: Doch gelijk de mens door den val niet heeft opgehouden een mens te zijn, begiftigd met verstand en wil, en gelijk de zonde, die het ganse menselijk geslacht heeft doordrongen, de natuur des mensen niet heeft weggenomen, maar verdorven en geestelijkerwijze gedood; alzo werkt ook deze Goddelijke genade der wedergeboorte in de mensen niet als in stokken en blokken, en vernietigt den wil en zijn eigenschappen niet, en dwingt dien niet met geweld zijns ondanks, maar maakt hem geestelijk levend, heelt hem, verbetert hem, en buigt hem tegelijk lieflijk en krachtiglijk; alzo dat, waar de wederspannigheid en tegenstand des vleses tevoren ten enenmale de overhand had, daar nu een gewillige en oprechte gehoorzaamheid des Geestes de overhand begint te krijgen; waarin de waarachtige en geestelijke wederoprichting en vrijheid van onzen wil gelegen is. --> zoeken is dus een gevolg van de levengemaakte wil. Zoeken dat niet uit een levendgemaakte wil voortkomt, zie ik -zonder heel stellig te willen zijn- als Orpa-gedrag, of een Sauls-verandering, wat ik tegelijkertijd heel moeilijk vind.
.
In Rom. 3:11 en Fil. 2:12,13 gaat het toch niet over de levendmaking? Daar gaat het over het eenzijdige Godswerk en onze onmogelijkheid en in die context heb ik het ook aangehaald.
Het artikel uit de DL trekt de lijn vanaf de wedergeboorte meteen door naar de heiligmaking, als zij spreekt over een gewillige en oprechte gehoorzaamheid. Hier gaat het dus niet zozeer over wedergeboorte in enge zin, maar over wedergeboorte in ruime zin. En is er een heiligmaking zonder kennis aan de vergeving der zonden? Ik meen toch van niet.
De DL koppelen de levendmaking/wedergeboorte niet los van het daadwerkelijk geloven. Lees maar in art. 3:12 DL.
Zij die krachtiglijk worden wedergeboren, die gaan metterdaad geloven. Daar zit geen tijd tussen.
Ik heb je advies opgevolgd en de kanttekeningen bij Rom. 7 gelezen.
Rom. 7:4 zegt eigenlijk, dat iemand van de vloek der wet verlost is wanneer men in Christus geloofd. Christus heeft aan de wet betaald wat zij eiste. Door het geloof mogen wij in die gerechtigheid delen, een toegerekende gerechtigheid. Daardoor heeft de Wet geen macht meer over de gelovigen. Dat zeggen de kanttekeningen ook bij dat vers.
Maar dit is niet hetzelfde als wat er in Galaten 2:19 met het sterven aan de wet bedoeld wordt.
Galaten 2:19 komt overeen met Rom. 7:9
Heb de kanttekeningen ook bij vers 9 gelezen? Daar zeggen de ze niet dat de zondaar levendgemaakt wordt, maar de zonden worden levend, waardoor de zondaar door het ontdekkend licht van Gods Geest zijn zonden gaat inleven zodat hij aan de Wet nooit kan betalen wat die van hem eist. Dat is het sterven aan de Wet, het stuk der ontdekking. Dat gaat aan het leven in Christus vooraf.
Verder zou ik liever duidelijker uitgelegd zien hoe je tegen Joh. 5:25 aankijkt. Daar staat toch duidelijk dat de levendmaking plaatsvindt op het moment dat een zondaar de stem des Zoons Gods hoort, en dus iets van de vergeving der zonden kent.
Die zullen leven. Kijk ook eens naar de andere teksten die ik genoemd had. Daar wordt echt gesproken over het geestelijke leven.
Overigens zijn wij als nieuwkomers aan het bespreken wat op dit forum en zelfs in dit topic al vele malen uitvoerig aan de orde is geweest. Ze zullen ons wel snel zat worden.
