Luther schreef:caprice schreef:Alexander CD schreef:Luther, de oproep tot bekering en geloof is iets anders dan het welgemeend aanbod van genade.
Onder het welgemeend aanbod versta ik dat God in de prediking genade aanbiedt aan een ieder, verkoren of verworpen.
De oproep tot bekering klinkt wel tot beide maar wedergeboorte is een Godswerk.
Tot allen komt de uitwendige roeping middels de prediking, op Gods tijd door de paring van Zijn Geest aan Zijn Woord inwendig in de harten van de uitverkorenen, waar Hij krachtdadig, onwederstandelijk en soeverein werkt naar Zijn welbehagen.
Kun je dan eens concreet uitwerken hoe die uitwendige roeping in de prediking klinkt?
Dit wilde ik graag trachten weer te geven door middel van de woorden van ds. Andriesz Makkenze, zoals hij het in 1916 verwoordde (toen 'aanbod van genade' nog geen beladen term was), in zijn predikatie over de tekst Johannes 6 vers 37, waar staat: '
Al wat de Vader Mij geeft, zal tot Mij komen en die tot Mij komt, zal ik geenszins uitwerpen.'
Naar mijn inzien is dit een heldere en zuivere weergave van de zaken zoals ze vervat liggen in Gods Woord, en ik vraag me dan ook af wie (Bert Mulder?) hier nog wat tegenin kan brengen.
"Merkt er wel op, dat de Heere niet zegt: Al wat Mij de Vader geeft, dat
kan en
mag, maar dat zal tot Mij komen. Er zal dus niet een uit hen terugblijven. Niet een hunnder zal van het leven, van de genade, van het geloof, van de zaligheid verstoken blijven. En hiermede wordt openbaar, dat de bekeering en het geloof vruchten zijn van de verkiezing Gods. Voor Gods volk dus een troost, dat de vruchten der bekeering en de zielswerkzaamheden, door God in het hart gewerkt, onbedriegelijke kenmerken zijn van de uitverkiezing Gods.
Zekerlijk wordt hierdoor de verkiezing geopenbaard. Immers niet alle mensen zijn door den Vader aan den Zoon gegeven. Dan zouden allen, hoofd voor hoofd, ook tot den Christus komen, terwijl wij nu zien dat het merendeel in Hem geen behagen schept.
Maar nu zijn door den Vader in de verkiezing met de verkorenen tevens de middelen bepaald, die den uitverkorenen zullen medewerken tot de zaligheid.
In onzen tekst wordt de verkiezing uitgedrukt door het geven van den Vader aan den Zoon, maar tevens komt er het aanbod van genade in uit, dat wij in Christus gezaligd mogen en moeten worden en dat wij tot Hem komende geenszins uitgeworpen zullen worden. Let nu eens op hoe algemeen, hoe ruim dit aanbod van genade is. Die tot Mij komt zal ik geenszins uitwerpen. De verkiezing sluit het aanbod van genade alzo niet uit. Neen, dit aanbod dient juist om het besluit der verkiezing uit te voeren. Daarom zal de prediking van het Evangelie niet vruchteloos zijn. Want gelijk de regen en de sneeuw van den hemel nederdaalt en derwaarts niet wederkeert; maar doorvochtigt de aarde en maakt, dat zij voortbrenge en uitspruite en zaad geve den zaaier en brood den eter: alzo zal Mijn Woord dat uit Mijn mond uitgaat ook zijn: het zal niet ledig tot Mij wederkeren, maar het zal doen hetgeen mij behaagt en het zal voorspoedig zijn in hetgeen, waartoe ik het zende.
Door de prediking, door de roeping, door het geloof wordt de verkiezing uitgevoerd. Daarom zegt de Heere ook door Zijn woord: komt tot Mij, hoort en Uw ziel zal leven. En: Zie, Ik sta aan de deur en Ik klop.
In verband met onze tekst zegt Luther: ,,Komt tot den Heere, Hij wil u gaarne hebben, u gaarne aannemen. Gij moet niet denken, dat de Heere het niet meent. Hij is de getrouwe Zaligmaker. Komt gerust tot Hem; Hij zal u niet verstoten.''
Wil men tot Hem niet komen, Hem niet erkennen voor Wien en wat Hij is, dan maakt men den Heere Jezus tot een leugenaar.
Is er nu een komen tot den Heere, dan is dit geen vrucht des vleesches, maar des geestes. De tranen over de zonden, de droefheid naar God, de smart van het Jezus-gemis zijn de vrucht der zalige en heerlijke verkiezing Gods.
En nu toch gaat niemand verloren, omdat hij niet uitverkoren is, maar alleen daarom wijl hij het bloed van Jezus Christus onrein heeft geacht. In den dag des oordeels zal niemand zich er op kunnen beroepen, dat hij in deze plaats der pijniging is gekomen omdat God hem niet uitverkoren heeft, maar enig en alleen daarom, dat hij in Adam voor God verdoemelijk was. Niemand onder ons zolang hij onbekeerd is kan zeggen: ik ben niet uitverkoren. En daarom mogen wij ook niet rusten voor en alleer wij uit de vruchten onzes geloofs verzekerd zijn, dat wij een kind Gods en een erfgenaam des eeuwigen levens zijn. en wij alzo verzekerd zijn, dat wij niet buiten die gegevenen des Vaders staan. Niemand heeft het recht om onbekeerd te zijn. In dienstaat hebben wij onszelven vrij- en moedwillig gebracht. God de Heere schiep ons goed en naar Zijn evenbeeld. En nu biedt de Heere ons aan in de schenking van Zijn Eengeborene, om ons te redden en te zaligen. Hoe vreselijk zal het derhalve zijn, indien wij het koningsschap Jezu blijven afzweren! Hoe ontzettend zal het ons in den dag des gerichts zijn, als wij tot aan onzen jongsten snik, als Farao ons hart blijven verharden en blijven roepen: Wie is de Heere, dat ik Hem zou dienen?"