"Gereformeerde Gemeenten moeten zich bezinnen"

Adorote

Bericht door Adorote »

Eppie schreef:Alles overziende vraag ik mij af, 'waar praten we eigenlijk over?'

Inderdaad-het gaat eigenlijk nergens over,nul comma nul,dat heeft u goed gezien forumlid Eppie :idea: :idea: :idea: :idea:
Gebruikersavatar
Herman
Moderator
Berichten: 13810
Lid geworden op: 29 dec 2001, 12:21
Locatie: Geldermalsen

Bericht door Herman »

Pim schreef:
Deze redenatie vind ik toch opmerkelijk. Stel dat mr Bart en anderen met hem dit 'probleem' wekelijks tegenkomen, mag hij dan nu dankbaar zijn als het probleem ontkent wordt, waarbij (en dat ben ik met 'gefopt' eens) ds Visscher voor een groot deel aan de inhoudelijke problematiek voorbij gaat.

Overigens is de toon van de recensie erg prettig, dat wil ik graag opmerken!


Wat zou jij graag in de recensie willen lezen dan? Of, anders, welk expliciet punt stelt ds. Visscher niet aan de orde, wat nu zo belangrijk is?
Gebruikersavatar
Miscanthus
Berichten: 5306
Lid geworden op: 30 okt 2004, 14:38
Locatie: Heuvelrug

Bericht door Miscanthus »

Klavier schreef:Wat mr. Bart waarneemt, wordt door anderen kennelijk anders ervaren. Waar ligt dat dan aan?
kan van alles zijn. Het wordt in ieder geval niet als problematisch ervaren en door Bart wel.
Gebruikersavatar
Pim
Berichten: 4033
Lid geworden op: 29 dec 2001, 11:42
Locatie: Zuid-Holland
Contacteer:

Bericht door Pim »

Herman schreef:
Pim schreef:
Deze redenatie vind ik toch opmerkelijk. Stel dat mr Bart en anderen met hem dit 'probleem' wekelijks tegenkomen, mag hij dan nu dankbaar zijn als het probleem ontkent wordt, waarbij (en dat ben ik met 'gefopt' eens) ds Visscher voor een groot deel aan de inhoudelijke problematiek voorbij gaat.

Overigens is de toon van de recensie erg prettig, dat wil ik graag opmerken!


Wat zou jij graag in de recensie willen lezen dan? Of, anders, welk expliciet punt stelt ds. Visscher niet aan de orde, wat nu zo belangrijk is?
Nou, 1 voorbeeld. Het gaat mij iets te snel als gezegd wordt dat mr Bart niet begrepen heeft wat het eigene van de GG is. Dan kan ds Visscher daar een artikel van ds Vergunst bij noemen, maar wij leken lezen toch in de Saambinder dat een van de struikelblokken richting Hersteld Hervormde broeders is 'de plaats die de verschillende standen in de genade innemen in de prediking', etc.
En ook bijvoorbeeld ds C Harinck (http://www.refoweb.nl/vragenrubriek/antwoorden/Ds.C.Harinck2373.html) heeft zo z'n mening over dat 'eigene'.

Ik heb het boek van mr Bart nog niet gelezen, maar als ik de intervieuws (RD/ND) lees, dan hebben mr Bart en ds Visscher het volgens mij nog niet over dezelfde zaken. De problematiek die mr Bart schetst in de intervieuws (en ik ga er van uit dat zijn boek daar over gaat) herken ik en ik zie daar vervolgens in de recensie weinig van terug en lees vervolgens ook geen reactie op deze (vermeende) problematiek. Tot dat laatste hoeft ds Visscher zich overigens niet verplicht te voelen in een RD-recensie. Daar zou een Saambinder o.i.d. meer een geëigend medium voor zijn.
Laatst gewijzigd door Pim op 20 jun 2007, 13:47, 2 keer totaal gewijzigd.
Hartelijke groet,

Pim.

Het is vandaag een dag van Goede Boodschap. PrekenWeb.nl
Gebruikersavatar
Herman
Moderator
Berichten: 13810
Lid geworden op: 29 dec 2001, 12:21
Locatie: Geldermalsen

Bericht door Herman »

Pim schreef:
Nou, 1 voorbeeld. Het gaat mij iets te snel als gezegd wordt dat mr Bart niet begrepen heeft wat het eigene van de GG is. Dan kan ds Visscher daar een artikel van ds Vergunst bij noemen, maar wij leken lezen toch in de Saambinder dat een van de struikelblokken richting Hersteld Hervormde broeders is 'de plaats die de verschillende standen in de genade innemen in de prediking', etc.
En ook bijvoorbeeld ds C Harinck (http://www.refoweb.nl/vragenrubriek/ant ... k2373.html) heeft zo z'n mening over dat 'eigene'.

Ik heb het boek van mr Bart nog niet gelezen, maar als ik de intervieuws (RD/ND) lees, dan hebben mr Bart en ds Visscher het volgens mij nog niet over dezelfde zaken. De problematiek die mr Bart schetst in de intervieuws (en ik ga er van uit dat zijn boek daar over gaat) herken ik en ik zie daar vervolgens in de recensie weinig van terug en lees vervolgens ook geen reactie op deze (vermeende) problematiek. Tot dat laatste hoeft ds Visscher zich overigens niet verplicht te voelen in een RD-recensie. Daar zou een Saambinder o.i.d. meer een geëigend medium voor zijn.
Dank je Pim, het is helder wat je bedoelt.

Overigens denk ik dat ds. Visscher vindt dat Bart ten aan zien van 'het eigene' te weinig informatie heeft gebruikt, omdat eigene precies in kaart te brengen. Dat leidt tot begripsverwarring. Ik zie het dus meer als een formeel punt, dan een inhoudelijk.
Mona Lisa
Berichten: 602
Lid geworden op: 03 feb 2007, 14:15

Bericht door Mona Lisa »

In deze topic is wellicht interressant wat 2 oktober 2003 hierover geschreven is door ds. Moerkerken in het RD. Dat artikel is op refdag.nl niet te vinden -redactie RD: kom er eens in, mail dat artikel even naar me dan kan ik het posten hier- maar een reactie erop wel. Die is van de hand van G.A. van den Brink en werd 16 oktober 2003 geplaatst.
refdag.nl |16 oktober 2003 schreef:Geloof en Geloven
HONIG EN KERSTEN BEMOEILIJKEN JUISTE INTERPRETATIE VAN COMRIE

De Schrift is er volgens G. A. van den Brink duidelijk over dat er zonder bewuste kennis van Christus geen vereniging met Hem door het geloof mogelijk is. Hij plaatst in onderstaande bijdrage vraagtekens bij de opvattingen van Alexander Comrie zoals die werden verwoord in een artikel van ds. A. Moerkerken over deze theoloog in onze editie van donderdag 2 oktober.

In de bijlage van donderdag 2 oktober schreef ds. A. Moerkerken een artikel over Alexander Comrie. Moerkerken maakt duidelijk waarin volgens hem de betekenis van Comrie voor vandaag gelegen is. De theologie van Comrie geeft een dogmatische verantwoording, hoe het mogelijk is dat iemand geen bewuste kennis van Christus heeft, maar wel een wedergeborene en gelovige is. Moerkerken is er niet onduidelijk over dat hij om deze reden Comrie zo waardeert. Om dezelfde reden zouden ook ds. G. H. Kersten en de Gereformeerde Gemeenten in de lijn van Comrie zijn gegaan.

Het valt te prijzen in Moerkerken dat hij voor zijn opvattingen te rade gaat bij een theoloog van formaat. Het is immers beter om een gedachtewisseling over de noodzaak van kennis van Christus te voeren aan de hand van de theologische argumenten die Comrie gegeven heeft, dan aan de hand van onduidelijke uitdrukkingen als ”standen in de genade” ”zien is nog geen hebben” enzovoorts. Echter, het punt dat Moerkerken zo in Comrie waardeert, is juist het punt van mijn bezwaar. Waarom zou het Evangelie nodig zijn, als wij zalig zouden kunnen worden zonder kennis van Christus? De Schrift is er duidelijk over dat er zonder bewuste kennis van Christus geen vereniging met Hem door het geloof mogelijk is. Men zie Joh. 6:53; Joh. 10:14; 1 Joh. 5:12 plus Kanttekeningen. Deze constatering zou al voldoende mogen zijn om vraagtekens te plaatsen bij de opvattingen van Comrie.

Desalniettemin wil ik in dit artikel twee aanvullende zaken betogen; ten eerste dat er ook dogmatisch gezien het nodige op Comries visie is af te dingen. Ten tweede dat het de vraag is of Moerkerken Comrie wel juist weergeeft. Eerst geef ik enkele punten van Comries visie weer, en plaats daar vier opmerkingen bij. Daarna ga ik in op de weergave van Comrie door Moerkerken.

Comrie maakt onderscheid tussen hebbelijkheid en dadelijkheid van het geloof. Daarmee staat hij in een lange, gezonde traditie. Hierop richt mijn bezwaar zich dus niet. Comrie beweert echter dat de vereniging met Christus niet door de dadelijkheid, maar door de hebbelijkheid van het geloof totstandkomt. Daarmee plaatst hij zich buiten de genoemde gereformeerde traditie.

Wie thuis is in de oude schrijvers, weet wel dat zij praktisch allen spreken over „de eigenlijke daad des geloofs.” Daarmee bedoelen zij d?daad van het geloof, die met Christus verenigt. Dat geloofsvereniging door een d? geschiedt, stond voor al deze oude schrijvers vast. Om echter in Christus te kunnen geloven, moeten wij Hem kennen (Joh. 9:36). Het te kennen voorwerp van deze eigenlijke daad is Christus in Zijn Priesterlijk ambt. Zij beriepen zich hiervoor onder andere op Gal. 2:16: „wij hebben in Christus Jezus geloofd [daad], opdat wij gerechtvaardigd zouden worden.” Eerst moet er kennis van Christus zijn, daarna is er de eigenlijke daad des geloofs, daarna de vereniging met Christus. Dat is de visie die we aantreffen bij Gomarus, Voetius, Witsius, Brakel, Rutherford, Boston en vele anderen.

Waarom stelde Comrie dan toch dat de vereniging met Christus door de hebbelijkheid geschiedt? Wel, Comrie wilde ruimte laten voor de mogelijkheid dat wedergeborenen Christus niet kennen. Als hij nu zou stellen (met genoemde theologen) dat de vereniging met Christus geschiedt door de eigenlijke daad, dan zou hij ?moeten erkennen dat er zonder kennis van Christus geen geloven in Hem en geen vereniging met Hem mogelijk is. Dus stelde Comrie kortom, dat de vereniging met Christus n? door de daad plaatsvindt, maar door de hebbelijkheid van het geloof. Dan is vereniging mogelijk zonder dat er kennis is.

Bij deze visie van Comrie zijn meerdere kanttekeningen te plaatsen. Ik noem er vier. 1. Zoals gezegd, stellen praktisch alle gereformeerde theologen dat de vereniging met Christus door de daad des geloofs totstandkomt. Comrie zegt dat dit „Paapsch” is, en het „zoo klaar als de zon aan den hemel” is dat wij dan door de werken worden gerechtvaardigd. Twee opmerkingen daarbij: ten eerste is het nogal bevreemdend al deze theologen als ”Paapsch” te benoemen. Ten tweede: als Moerkerken Comrie in deze visie volgt, waarschuwt hij impliciet u en mij op dit punt geen andere oude schrijvers dan Comrie te volgen - die zijn immers paaps.

2. Comrie koppelt het onderscheid tussen hebbelijkheid en dadelijkheid aan het taalkundige onderscheid tussen respectievelijk ”geloof” en ”geloven”. Hij vindt dit eigen aan de Nederlandse taal: „...gij behoordet uw eigen taal te verstaan.” De Schotse Comrie, wiens Nederlands altijd gebrekkig is gebleven, verschilt hierin van mening met Witsius. Witsius (geboren en getogen Nederlander) zegt juist dat bijna overal waar de Schrift over „geloof” spreekt, de d? van het geloof wordt bedoeld. Dit maakt duidelijk dat het onaanvaardbaar is overal waar de Schrift en de belijdenisgeschriften van „geloof” spreken, dat steevast als ”hebbelijkheid” te interpreteren. En dus vervallen Comries ’bewijzen’ uit de Schrift en de belijdenisgeschriften. Comrie zelf houdt zich zelfs ook niet altijd aan zijn strenge onderscheid tussen geloof en geloven.

3. Comrie interpreteert Zondag 7 vraag 20 van de HC als volgt: „Er wordt in het antwoord gezegd dat wij door het geloof (niet door het geloven) Christus worden ingelijfd. Het metterdaad geloven is dus strikt genomen volgens de HC niet onmisbaar om zalig te worden.” Ursinus noemt deze interpretatie niet; Faukelius laat in Kort Begrip de zinsnede „door het geloof ingelijfd” weg. Bovendien spreekt hetzelfde antwoord van de HC over „al Zijn weldaden aannemen”, wat onmiskenbaar verwijst naar de dadelijkheid van het geloof. Deze frase staat niet toevallig in het antwoord op vraag 20: de HC wil duidelijk maken dat het metterdaad aannemen onmisbaar is om zalig te worden. De suggestie van Comrie dat dit aannemen niet onmisbaar is tot zaligheid, is dus strijdig met de HC.

4. Een vierde, wat filosofischer bezwaar: Comrie vindt het ”paapsch” te stellen dat wij door middel van een daad worden verenigd met Christus. Maar dan is het even ”paapsch’’ te stellen dat wij door middel van een inwendige genadegave (de hebbelijkheid van het geloof) zouden worden verenigd. Als een daad volgens Comrie intrinsiek verdienstelijkheid veronderstelt, dan geldt dat voor een genadegave (de hebbelijkheid) ook. Anders gezegd: de bezwaren van Comrie tegen de eigenlijke daad des geloofs worden niet ondervangen door te spreken over vereniging door de hebbelijkheid. Tot zo ver enkele punten van kritiek op Comries interpretatie van Zondag 7. Ik beperk me tot deze vier punten, omdat deze rechtstreeks aansluiten bij het artikel van Moerkerken.

Rest mij nog twee opmerkingen te maken bij het artikel van Moerkerken.

1. Moerkerken had er goed aan gedaan zelf Gomarus in diens context na te lezen, om te onderzoeken of Gomarus wel werkelijk spreekt over het vertrouwen als welwezen van het geloof (zoals Lampe beweert). Gomarus zegt integendeel (Acta Dordt, blz. 852) dat juist het vertrouwen onderscheid tussen tijdgeloof en zaligmakend geloof maakt: de tijdgelovige mist het persoonlijk vertrouwen, maar de waargelovige weet en vertrouwt dat zijn zonden om Christus’ wil vergeven zijn. Gomarus separeert dus op de vraag naar de aanwezigheid van persoonlijk vertrouwen. Dat is precies het tegenovergestelde van wat Lampe (en Moerkerken) Gomarus willen laten zeggen. Het kritiekloos herhalen van Lampe tot misinterpretatie.

2. Moerkerken zet te makkelijk een isgelijkteken tussen Comrie, Kersten en de Gereformeerde Gemeenten. Er is namelijk op belangrijke punten heel wat minder overeenkomst tussen Comrie en Kersten, dan Moerkerken lijkt te veronderstellen. Met name geldt dit voor de invulling van de ”vierderlei rechtvaardigmaking”. Ik wijs erop dat sommige opvattingen door het leven gaan als zijnde die van Comrie, terwijl ze afkomstig zijn van A. G. Honig (die op Comrie is gepromoveerd). De invulling van de ”vierderlei rechtvaardigmaking” bij Honig is ronduit strijdig met Comrie zelf. De interpretatie van Kersten is nog weer anders. Moerkerken waardeert Comrie om theologisch ruimte te laten voor gelovigen die Christus niet kennen. Maar het lijkt me dan vereist, dat hij niet alleen Comrie toetst aan de Schrift, maar ook dat hij weet te onderscheiden tussen wat Comrie werkelijk zegt, en wat anderen beweren dat Comrie zegt. Anders komt zijn eigen weergave wellicht noch met de Schrift, noch met Comrie overeen. Het geheel overziende lijkt het me in ieder geval niet wenselijk de (veronderstelde) visie van Comrie enige normativiteit in de Gereformeerde Gemeenten toe te kennen. Voor het zo ver is, moeten we Comrie zorgvuldig hebben ge?erpreteerd, en zijn theologie hebben gelegd naast de Schrift en de hoofdlijn van de gereformeerde theologie.

De auteur studeert theologie aan de Universiteit Utrecht en is lid van de Gereformeerde Gemeenten.
Gebruikersavatar
freek
Berichten: 5711
Lid geworden op: 24 nov 2005, 13:55

Bericht door freek »

G.A. van den Brink is toch kandidaat in de hersteld Hervormde Kerk??
Gebruikersavatar
Tiberius
Administrator
Berichten: 34757
Lid geworden op: 12 jan 2006, 09:49
Locatie: Breda

Bericht door Tiberius »

freek schreef:G.A. van den Brink is toch kandidaat in de hersteld Hervormde Kerk??
ja
Gebruikersavatar
Herman
Moderator
Berichten: 13810
Lid geworden op: 29 dec 2001, 12:21
Locatie: Geldermalsen

Bericht door Herman »

In ieder geval staat de reactie van ds. Moerkerken wel op de site:
Geplaatst: 16-10-2003 | 10:22 Laatst gewijzigd: 16-10-2003 | 10:32
Vereniging met Christus betekent twee dingen
Allereerste vruchten van waarachtige bekering vloeien voort uit inlijving

De theoloog Honig heeft op sommige punten Comrie gelezen door de bril van zijn promotor. Maar over het algemeen heeft hij Comrie op eerlijke en correcte wijze weergegeven, aldus ds. A. Moerkerken in enkele kanttekeningen bij een bijdrage van G. A. van den Brink over Comrie.

In zijn opini?nde bijdrage oefent de heer G. A. van den Brink forse kritiek op een artikel van mij in het RD van 2 oktober. Dat artikel ging over het feit dat het 250 jaar geleden is dat Alexander Comrie zijn verklaring van de eerste zeven zondagen van de Heidelbergse Catechismus het licht deed zien.

De kritiek van Van den Brink betrof drie zaken. In de eerste plaats verzette hij zich tegen de stelling dat „wij zalig zouden kunnen worden zonder de kennis van Christus.” Deze stelling zou van Comrie zijn en door mij zeer worden gewaardeerd. Van den Brink meent dat deze opvatting de Schrift weerspreekt, en onderbouwt dat met het noemen van enkele schriftplaatsen. In de tweede plaats had Van den Brink er behoefte aan te betogen dat er niet alleen schriftuurlijk, maar ook dogmatisch gezien het nodige op Comries visie is af te dingen. In de derde plaats achtte hij het nog maar de vraag of ik Comrie wel juist heb weergegeven. Het zij mij vergund bij deze dingen enige kanttekeningen te maken.

Goed lezen
Goed lezen blijkt toch telkens weer een probleem. Mijn artikel over Comries catechismusverklaring eindigde met de opmerking dat de prediking in onze -door Comrie zo be?loede- gemeenten aan de ene kant weigert mee te gaan met hen die van geen geestelijk leven willen spreken v?men gekomen is tot de bewuste kennis van Christus, maar dat diezelfde prediking aan de andere kant aan niemand grond geeft voor de eeuwigheid buiten het borgwerk van de Middelaar. Wie hiervan maakt dat men volgens ons zonder de kennis van Christus ook wel zalig kan worden, maakt zich schuldig aan een naar laster neigende vertekening van andermans standpunt.

Telkens en telkens weer duikt in de kerkelijke pers het beeld op dat men in de Gereformeerde Gemeenten kan beluisteren dat het kennen van de Middelaar een soort geestelijke luxe zou zijn, maar dat het op reis naar de eeuwigheid ook wel zonder dat kan. Nu, dat heeft Comrie niet geleerd, dat heeft ds. G. H. Kersten niet geleerd en dat leren wij niet. Wat wij leren, is dat het genadeleven begint met een inlijving in Christus, een wondere daad Gods, waarbij de zondaar geheel lijdelijk is. God werkt dat „zonder ons in ons”, om met de Dordtse Leerregels te spreken.

Wat wij ook leren, is dat de allereerste vruchten van de waarachtige bekering (de droefheid naar God, de verbrokenheid onder de zonde, het heimwee naar Gods gemeenschap) voortvloeien uit die inlijving in Christus. En voorts leren wij dat het voor elke zondaar nodig is alle grond voor de eeuwigheid te verliezen buiten het volkomen offer van Christus, toegepast aan het hart.

Wonderlijke stelling
De heer Van den Brink heeft ook in dogmatisch opzicht enkele bedenkingen bij Comries standpunt. Gelukkig valt hij de theoloog van Woubrugge niet aan op het door hem gemaakte onderscheid tussen de „hebbelijkheid” en de „dadelijkheid” van het geloof. Anderen doen dat w? maar Van den Brink acht Comrie hiermee te staan in een „lange, gezonde traditie.”

De bezwaren van Van den Brink richten zich echter tegen het feit dat Comrie heeft geleerd dat de vereniging met Christus niet door de dadelijkheid, maar door de hebbelijkheid van het geloof tot stand komt. Daarmee zou hij zich in feite plaatsen buiten de kring van „praktisch alle gereformeerde theologen.” Die zouden als volgt hebben geleerd: Eerst moet er kennis van Christus zijn, daarna is er de „eigenlijke daad des geloofs”, daarna de vereniging met Christus.

Dit lijkt mij een wonderlijke stelling, en wel om verschillende redenen. Het ziet er bij deze zienswijze donker uit voor vroeg stervende kinderen. Die zijn immers niet in staat enige geloofsdaad te oefenen. Wie evenwel leert dat onze zaligheid niet afhangt van onze geloofsd? maar van de ontvangen gen? des geloofs, kan ook voor vroeg stervenden hoop hebben.

Verder wordt de prangende vraag niet beantwoord wat dan volgens Van den Brink de functie is van de hebbelijkheid van het geloof. Hij erkent -gelukkig- dat het dogmatisch juist is hiervan te spreken, maar zwijgt verder over haar betekenis. Het kan toch niet zo zijn dat men de hebbelijkheid (de habitus, het geloofsvermogen) kan hebben ontvangen en toch voor eeuwig verloren gaan? Zouden zich dan in de buitenste duisternis mensen kunnen bevinden die wel de hebbelijkheid, de gave van het geloof hebben, maar bij wie het nooit tot de geloofsoefeningen kwam?

In de derde plaats doet Van den Brink Comrie in het geheel geen recht als hij stelt dat Comrie zou hebben geleerd dat de vereniging met Christus door de hebbelijkheid van het geloof geschiedt, om zo „ruimte te laten voor de mogelijkheid dat wedergeborenen Christus niet kennen.”

D?was het motief van Comrie niet! Hij wilde een oplossing bieden in de droevige strijd die in de eerste helft van de achttiende eeuw de kerk in Nederland diepgaand had verdeeld, de strijd over de vraag of het vertrouwen waarover Zondag 7 spreekt, tot het wezen of tot het welwezen van het geloof behoort. Comrie nam in zekere zin een middenpositie in tussen de Dokkumse predikant Van Thuynen en de Groninger hoogleraar Driessen. Door zijn spreken over de habitus van het geloof, waarin in de kiem alle geloofsdaden reeds aanwezig zijn, en de actus, waarmee de geloofsdaden worden geoefend, heeft Comrie getracht recht te doen aan het spreken van de Schrift en in zijn tijd als bruggenbouwer bezig te zijn.

Vervolgens moet men zich afvragen of Van den Brink wel kennis heeft genomen van de wijze waarop Comrie is omgegaan met zijn spreken over de vereniging met Christus. Van wezenlijke betekenis is hier de eerste preek van zijn in 1744 verschenen ”Verhandeling van enige eigenschappen des zaligmakenden geloofs”. Later heeft Comrie over dit boek een veelzeggende opmerking gemaakt: „Vindende dat deze en gene onder u in een begrip stonden dat wij geen leven hebben voordat wij dadelijk Christus aannemen en dat wij door dat dadelijk aannemen eerst Hem ingelijfd worden, zo gaven wij de ”Eigenschappen des Geloofs” uit...”

Heel leerzaam is het, in die eerste preek te lezen hoe de vereniging met Christus voor Gods kind twee dingen betekent: Christus verenigt Zich in de wedergeboorte eerst met de uitverkoren zondaar, waarbij deze laatste geheel lijdelijk is. Vervolgens verenigt zich de uitverkoren zondaar met Christus, waarbij men er goede nota van moet nemen dat Comrie als eerste gevolg hiervan noemt een afkeer in de ziel van alle zonde.

Filosofisch bezwaar
Van den Brink heeft ook een „filosofisch bezwaar” tegen Comries opvatting dat het „paapsch” zou zijn te stellen dat wij door middel van de geloofsd? met Christus worden verenigd. Comrie leerde dat wij niet door de daad van het geloof Christus worden ingelijfd, maar door de gen? van het geloof. Van den Brink meent nu dat het even „paapsch” is te stellen dat wij door middel van een inwendige genadegave met Christus zouden worden verenigd. Als een daad volgens Comrie verdienstelijkheid veronderstelt, zou dat ook gelden voor een genadegave.

Ik moet zeggen dat de logica van deze redenering mij ten enenmale ontgaat. Als de apostel Paulus over het geloof als Gods gave spreekt (Efeze 2: 8 ), wekt hij waarlijk niet de indruk aan deze gave enige verdienstelijkheid toe te kennen.

Bij het lezen van Van den Brinks opmerking dat Comrie zou suggereren dat het aannemen van Christus niet onmisbaar is tot de zaligheid en dat deze suggestie strijdig is met de Heidelbergse Catechismus, heb ik de ogen uitgewreven. Men behoeft alleen maar te lezen wat Comrie over het aannemen schrijft (”Het oprecht geloof”, 1998, blz. 100-105) om hier uit de droom geholpen te worden.

Kort wil ik zijn over Van den Brinks laatste punt. Ik zou Gomarus geen recht hebben gedaan en Comrie op bepaalde punten niet goed hebben ge?erpreteerd. Wat Gomarus betreft: Professor Frederik Adolf Lampe heeft destijds beweerd dat Gomarus het vertrouwen tot het welwezen van het geloof rekent. Van den Brink betwist dit, citerend uit de Dordtse Acta. Ik acht dit punt in dit verband van ondergeschikt belang, maar wil er wel op wijzen dat G. P. van Itterzon in zijn dissertatie over Franciscus Gomarus (1930) opmerkt dat deze Leidse hoogleraar het vertrouwen als vr? van het geloof aanmerkt, daarbij citerend uit diens ”Opera”, deel III (a.w., blz. 293). Heeft Van Itterzon ook slecht gelezen?

Comrie, Honig, Kersten
Wat de interpretatie van Comrie betreft, wijst Van den Brink erop dat ik te gemakkelijk een isgelijkteken zou hebben gezet tussen Comrie, Kersten en de Gereformeerde Gemeenten. Met name wat betreft de „vierderlei rechtvaardigmaking” zouden sommige opvattingen door het leven gaan als zijnde die van Comrie, terwijl ze in feite afkomstig zijn van A. G. Honig, die op Comrie is gepromoveerd. Van den Brink laat na dit hard te maken.

Ik wil niet betwisten dat Honig op sommige punten Comrie heeft gelezen door de bril van zijn promotor, dr. A. Kuyper. Het meest treffende voorbeeld daarvan treft men aan op bladzijde 197 van Honigs in 1892 verschenen proefschrift, waar hij Comrie op het gebied van het verband van wedergeboorte en doop tracht te spannen voor de kar van Kuyper. Maar over het algemeen heeft Honig Comrie op eerlijke en correcte wijze weergegeven. De interpretatie van de in 1761 verschenen ”Brief over de rechtvaardigmaking” is geen eenvoudige zaak, ook al vanwege het vele Latijn. Maar dat Kersten Comrie op het punt van de rechtvaardigmaking verkeerd zou hebben weergegeven, moet naar mijn mening eerst bewezen worden voordat het zou mogen worden gesuggereerd.

Ik heb -laat ik dat tot slot mogen zeggen- dit artikel waarlijk niet met genoegen geschreven. Ongetwijfeld zal het op menige lezer als een vorm van theologische haarkloverij overkomen. Dat is spijtig. Het gaat over heel tere dingen en elke strijd hierover kan die teerheid schaden. Maar ik ben er ?tot in mijn nieren van overtuigd dat de dingen waarom het hier gaat van ontzaglijke betekenis zijn. In het door mij bestreden artikel is -opnieuw- een volstrekt vertekend beeld gegeven van de prediking die mij lief is. Het kon en mocht niet onweersproken blijven.

De auteur is rector van de Theologische School van de Gereformeerde Gemeenten.
Een
Berichten: 90
Lid geworden op: 23 jun 2006, 08:42

Bericht door Een »

Tiberius schreef:
freek schreef:G.A. van den Brink is toch kandidaat in de hersteld Hervormde Kerk??
ja
had hij zeker moeite met de reactie van Moerkerken zoals weergegeven door het RD en gepost door Herman :o
elbert
Berichten: 1675
Lid geworden op: 30 jul 2004, 09:04
Contacteer:

Bericht door elbert »

Wat ik me afvraag is of de tijdsspanne tussen hebbelijkheid en dadelijkheid in de loop van de geschiedenis niet is opgerekt doordat in de praktijk er mensen zijn die tobben ten aanzien van de heilszekerheid?
Met andere woorden: heeft de pastorale realiteit geen invloed gehad op de (praktische) theologie aangaande hebbelijkheid en dadelijkheid?
En andersom: heeft die praktische theologie er ook niet voor gezorgd dat mensen niet van het tobben zijn afgeholpen, maar er eerder door in gesterkt zijn, zodat je een wederzijds versterkend effect krijgt?
Vandaar misschien ook wel de door sommigen gesignaleerde en bekritiseerde 'derde weg', wat men door terug te grijpen op de reformatoren (ik noemde al Ursinus) wil corrigeren? Namelijk dat het eerste wat het ware geloof voortbrengt, de rechtvaardigmaking is?
Of anders geformuleerd: het eerste wat de hebbelijkheid voortbrengt, is de dadelijkheid.

N.B. als hervormde volg ik deze discussie met belangstelling. Daarbij heb ik niet zo'n moeite met het onderscheid tussen hebbelijkheid en dadelijkheid (zo hoorde ik onlangs in een preek dat "God vaak al veel eerder met ons begonnen is, dan we zelf doorhebben"), mits je in prediking en pastoraat glashelder bent over de bijbelse eis van geloof en bekering en over de zekerheid van Gods beloften die in Christus ja en amen zijn. Want middels die prediking worden we verzekerd van het heil in Christus.
Gefopt
Berichten: 143
Lid geworden op: 07 jan 2006, 10:25

Bericht door Gefopt »

Herman schreef:
Hendrikus schreef:
Herman schreef:Een citaat plaatsen van W. van der Zwaag, vind ik enigszins ontactisch, in het achterhoofd de ontspoorde vergelijking van ds. de Wit houdend. Bovendien zijn er soortgelijke citaten van gezaghebbender theologen te vinden.
Het is een citaat van Bavinck. En dat vind je geen gezaghebbend theoloog?
Jawel, sorry. Ik heb het niet goed gelezen. Mijn opmerking vervalt hiermee.
En dan te bedenken dat ds. Visscher hetzelfde citaat afgelopen week in de Saambinder ook aanhaalde, zonder verwijzing naar het boek van W. van der Zwaag! Dit is vast niet per ongeluk. Volgens mij staat het citaat van Bavinck in een voorwoord bij een prekenboek van de Erskines.
Gebruikersavatar
Afgewezen
Berichten: 17323
Lid geworden op: 12 mei 2005, 21:50

Bericht door Afgewezen »

ds. Moerkerken schreef:Wat wij leren, is dat het genadeleven begint met een inlijving in Christus, een wondere daad Gods, waarbij de zondaar geheel lijdelijk is. God werkt dat „zonder ons in ons”, om met de Dordtse Leerregels te spreken.

Wat wij ook leren, is dat de allereerste vruchten van de waarachtige bekering (de droefheid naar God, de verbrokenheid onder de zonde, het heimwee naar Gods gemeenschap) voortvloeien uit die inlijving in Christus. En voorts leren wij dat het voor elke zondaar nodig is alle grond voor de eeuwigheid te verliezen buiten het volkomen offer van Christus, toegepast aan het hart.
Ik ben het met ds. Moerkerken eens dat het genadeleven begint met de allereerste vruchten van waarachtige bekering. Alleen, om hier nu te spreken van 'inlijving in Christus', dat gaat m.i. net een beetje te ver. Dat is een denkconstructie, en daar moet je erg voorzichtig mee zijn. En zeker om van daaruit weer allerlei andere denkconstructies te gaan maken...
Mona Lisa
Berichten: 602
Lid geworden op: 03 feb 2007, 14:15

Bericht door Mona Lisa »

Herman schreef:In ieder geval staat de reactie van ds. Moerkerken wel op de site:
oké, als ik overdag post is het een beetje tussen de bedrijven hé . . . deze had ik ook gezien, heb jij ook het artikel van 2 oktober kunnen vinden?
Mona Lisa
Berichten: 602
Lid geworden op: 03 feb 2007, 14:15

Bericht door Mona Lisa »

Afgewezen schreef:
ds. Moerkerken schreef:Wat wij leren, is dat het genadeleven begint met een inlijving in Christus, een wondere daad Gods, waarbij de zondaar geheel lijdelijk is. God werkt dat „zonder ons in ons”, om met de Dordtse Leerregels te spreken.

Wat wij ook leren, is dat de allereerste vruchten van de waarachtige bekering (de droefheid naar God, de verbrokenheid onder de zonde, het heimwee naar Gods gemeenschap) voortvloeien uit die inlijving in Christus. En voorts leren wij dat het voor elke zondaar nodig is alle grond voor de eeuwigheid te verliezen buiten het volkomen offer van Christus, toegepast aan het hart.
Ik ben het met ds. Moerkerken eens dat het genadeleven begint met de allereerste vruchten van waarachtige bekering. Alleen, om hier nu te spreken van 'inlijving in Christus', dat gaat m.i. net een beetje te ver. Dat is een denkconstructie, en daar moet je erg voorzichtig mee zijn. En zeker om van daaruit weer allerlei andere denkconstructies te gaan maken...
Dit is volgens mij wel een van de punten waar het al die jaren lang om draait. Met zoveel woorden wordt van een bekering zonder Christus gesproken. Als ik me goed herinner zijn de uitspraken in het artikel van 2 oktober 2003 nog wat expliciter, maar ik kan me dat artikel niet meer helemaal woordelijk herinneren.

Actus en Habitus zijn echter twee kanten van één en dezelfde medaille, die moet je niet uit elkaar trekken. Volgens mij is dat echt het punt waar de GerGem naast het gereformeerde spoor gaan.
Gesloten