Geledu schreef:Zover ik weet heb ik nooit met vijandschap gereageerd op de prediking van Ds Moerkerken, wat ik van zijn visie weet, ken ik voornamelijk uit de SB, en daar heb ik wel eens mijn vragen bij, net zo goed als dat ik zijn bijdrage soms van harte onderschrijf , maar dat mag neem ik aan.
Dit schrijft ds. Moerkerken op pag. 20 van Genadeleven en genadeverbond, eerste uitgave, 1979:
Wat is nu dat geestelijke, nieuwgeboren kindeke, dat door Gods Geest is wedergeboren tot een levende hoop?
Wat zijn de eerste kentekenen van de wedergeboorte?
Wij menen: een hartelijke droefheid naar God over de zonde. Hoe wonderlijk is toch dat werk Gods! Zo'n nieuwgeboren kindeke wéét niet, dat hij wedergeboren is. Ach, hij is zo ongelukkig. Zijn ogen zijn geopend voor zijn ontzettende val, voor zijn rampzalige staat(!) . Hij ziet de kloof tussen God en zijn ziel, die hij nooit meer kan helen.
Ik denk niet dat ds. Moerkerken hier, op dit punt, in deze stand Christuskennis leert die Hem en al Zijn weldaden aanneemt maar daar een beginpunt leert dat daar nog ver vanaf staat.
De definitie van Christuskennis zou wel eens verschillend kunnen worden gehanteerd, denk ik zo.
Christuskennis is in de geciteerde visie wel aanwezig, maar niet als persoonlijke Zaligmaker, maar 'slechts' als de Zaligmaker van anderen die niet voor Hem of haar is -en dan gaat het over beleving, over de menselijke ervaring.
Er staat immers 'De kloof kan immers NOOIT meer geheeld worden'.
Is dat weet hebben van een Zaligmaker voor zondaren? Van een gewillige Zaligmaker? Begint de wedergeboorte enkel met zelfkennis, zonder ogen die zien op de Verhoogde Slang, zonder een wil, hoe gebrekkig ook, om Hem te dienen en na te volgen omdat Hij het zo waard is?
Vele oudvaders hebben dit als voorbereidend of plaatsmakend werk benoemd en sommigen zelfs nabijkomend als het hierbij blijft(Boston).
In de geciteerde visie begint het geloof zonder de kenmerken die de apostelen in hun brieven noemen: geloof hoop en liefde. De HC spreekt ook over vertrouwen. Dat stelt ds. Moerkerken als een nadere oefening van het (onbewuste) geloof.
Een beginpunt dus zonder het allerkleinste geloof als een mosterdzaadje. Enkel een droefheid, hoe noodzakelijk ook.
Boston schrijft hierover (Viervoudige staat) in het hoofstuk over de wedergeboorte onder de veelzeggende betiteling
Gedeeltelijke veranderingen die verward worden met de wedergeboorte.
Na een 5-tal voorbeelden genoemd te hebben schrijft hij als 6e punt:
Iemand kan diepgaande zielsoefeningen en weeën hebben, en toch in de geboorte sterven. Velen 'hebben smarten gehad', die als het ware 'niets dan wind hebben gebaard'. Er kunnen angstige en knagende gewetenswroegingen zijn die ten slotte op niets uitlopen. Farao en Simon de tovenaar hadden zulke overtuigingen, dat zijn begeerden dat anderen voor hen baden. Judas had berouw en terwijl hij door gewetenswroeging werd gekweld, gaf hij de onrechtvaardig verkregen zilverstukken terug. Het is niet al goud dat er blinkt. Het kan zijn dat er aan de bomen die in het voorjaar sierlijk bloeien, geen vruchten te vinden zijn in de oogsttijd. Sommigen hebben diepgaande zielsoefeningen die niets anders zijn dan voorsmaken van de hel.
Boston beschrijft direct daarna
hoe de nieuwe geboorte bedorven kan worden
En vervolgens wat de echte wedergeboorte inhoudt. En als onderscheidend kenmerk ten aanzien van het nabijkomende noemt hij: Het is een nieuwe mens die wordt geboren. Als eerste kenmerk noemt hij het verlichte verstand. Daarbij haalt Boston als eerste Hosea 2:19 aan: 'En ik zal u Mij ondertrouwen in geloof; en gij zult de Heere kennen'.
Zolang dat niet gekend wordt, dan is er geen enkele reden een zondaar als mogelijk wedergeboren aan te wijzen. Ook ds. Moerkerken geeft dat aan. Evenwel wordt er in beschouwelijke prediking in het uitleggen hoe God een mens bekeerd, voluit nadruk gelegd op de kleintjes in de genade die dáár nog voor staan. Mijn persoonlijke mening is dat die beschouwing, die nadruk op de standen legt met dát grote accent op de kleintjes in de genade die juist in die gevaarlijke niet te onderscheiden 'stand' verkeren, de grootst mogelijke verwarring oplevert. En velen die menen met een zucht, een traan en een geweten dat tegen eigen ik getuigt genoeg hebben en zichzelf vervolgens met eigengerechtigheid op de been houden. Zonder een hoopje, voldoende hebbend aan het onbekeerd zijn. Ze herkennen de aanspraak van echt weten wat onbekeerd is. Ja, dat klopt, dan ben ik. En het verzoend zijn met God, dat is een nadere oefening. Dat wordt niet allen gegeschonken, zo wordt het ook wel eens gehoord. Maar zo wordt het niet bedoeld en geleerd, ook niet in de GG. Maar helaas wel begrepen, en mijns inziens is dat ondat de eerste stand, de zuigeling in de genade, niet door kenmerken te onderscheiden is -let wel, vanuit de visie die in het genoemde citaat blijkt.
Veel oude schrijvers noemen de toestand dat een zondaar zijn zonden inleeft nog voor de kennis van Christus als persoonlijke Zaligmaker wel het
mogelijke werk van Gods Geest, maar dan zodanig dat het enkel levend
makend genoemd kan worden,
niet eerder te herkennen nadat de zondaar in deze toestand tot zijn of haar persoonlijke Zaligmaker vlucht. Vanuit deze uitleg stelt Brakel dat het moment van wedergeboorte niet altijd te duiden is. Het ligt niet zo eenvoudig en zo zwart/wit dat het vluchten tot de Zaligmaker het moment van wedergeboorte is, ook al zijn er genoeg oudvaders aan te wijzen die dat wel zo leren. Dat hoeft geen groot verschil van opvatting te zijn, zolang het vluchten tot de Zaligmaker en het navolgen van Hem maar als 'doel' van de prediking functioneert en dat alles daarvoor wordt afgesneden door een krachtige prediking van de wet en evangelie. De wet om af te snijden, het evangelie om in te planten. Alles onder de bediening van Gods Geest die de prediking wil gebruiken om Zijn werk te vol voeren.
Ik probeer bij dezen mijn voorsprong vast te houden
