Ik was aan het zoeken naar een geschikt topic, en dacht dat het hier misschien wel zou passen.
Vanavond las ik in het boekje van ds. A. Elshout, Een helpende hand, een prachtig stuk (aan de hand van een praktijk voorbeeld) over verscheidenheid van Gods werk, en de worsteling die er kan zijn rond de vraag of ik wel oprechte zondekennis heb.
Ds. A. Elshout schreef:
Het kan zijn nut hebben de levensbeschrijving van bepaalde vromen te lezen. Het is velen tot zegen geweest. Helaas moet ook van ,,bekeringsgeschiedenissen” gezegd worden, dat het al geen goud is wat blinkt. Een kenmerk van het ware en betrouwbare in dit soort geschriften is, dat de daarin beschreven ervaringen moeten zijn voortgevloeid uit toepassingen van de Heilige Schrift. .. de ,,bevindingen” moeten in wezen terug te vinden zijn in de Heilige Schrift.. . en dus gedekt zijn door de Heilige Schrift.
De echte ,,bevinding” is het functioneren van Christus in de christenen (Prof. Wisse).
Al wat daarvan afwijkt mist het stempel van het werk des Heiligen Geestes. Het kritiekloos slikken en laten slikken (vooral door kinderen en psychisch-zwakken of zieken) van hetgeen als stichtelijke lectuur in deze op de markt is verschenen, heeft al heel wat onheil teweeggebracht..
De naam van een ,,goede” uitgever is op zichzelf nog geen garantie dat het boek of boekje goed van inhoud is.
Geef nooit een boek aan iemand voordat u het zelf ge.. lezen en aan de Heilige Schrift getoetst hebt. Bedenk ook altijd, dat niet alles beschreven werd, wat werd doorleefd. Wijlen Ds. van Oordt (overl. 1942) zei er eens van: ,,Het meeste staat er niet in”. Ik heb de indruk, dat in heel wat levensbeschrijvingen de zaken rooskleuriger voorgesteld zijn dan ze in werkelijkheid waren. Trouwens, wie zal alles op papier kunnen of durven zetten wat er in de nachten van geestelijke beproevingen en in de diepten van geestelijke verachtering gebeurde? Het maken van al te ideale voorstellingen van vromen en hun ervaringen is reeds vaak een belangrijke factor geweest bij het ontstaan en voortbestaan van geestes-depressies. Ook het zich afmeten naar trap en mate van het inleven van het ,,zondaar-voor-God” worden.., van het beleven van verlossing door Christus Bloed en Geest.., van de beoefening der dankbaarheid voor verkregen verlossingen heeft al heel wat onheil gesticht.
Tussen hoe het zou ,,moeten” zijn en hoe het was en is, is een groot verschil.
Ook zijn Gods leidingen zeer verschillend.
Iemand heeft eens gezegd: ,,God kopieert nooit”. In de veelheid van onderscheid, zowel als in de eenheid van het geheel, blijkt de veelkleurige wijsheid des Heeren uit, Die al Zijn uitverkorenen leidt langs wegen, die nooit tot het einde toe uitgevonden zijn. Ook omdat elk mens anders is, ook na de bekering, zal er altijd verscheidenheid blijven in de ervaringen. Het is aan de wijsheid des Heeren te danken, dat Hij de bijbelschrijvers zo geïnspireerd heeft, dat aan de verscheidenheid van Zijn leidingen met mensen, ruime bekendheid is gegeven. Het is menselijke dwaasheid (een vrucht van ons als-God-willen-zijn) wanneer wij aan die verscheidenheid gaan tornen, door eigen of andere ideeën en leidingen model te stellen. Dat zijn openbaringen van de ,,oude” mens, die zich o zo graag hult in een zodanig pakje, dat hij voor de ,,nieuwe” mens wordt gehouden.
Er is hemels licht voor nodig om dat zowel hij zichzelf als bij anderen te leren zien. Dat dient met Gods hulp bestreden te worden.
Door het model stellen voor zichzelf en voor anderen van wat enkelen hebben doormaakt, kan men zichzelf en anderen veel leed berokkenen, wat de Heere niet oplegt. Wanneer we tot begeleiding van mensen in het algemeen en tot lijdensbegeleiding in het bijzonder geroepen worden, dienen we het bovenstaande in gedachtenis te houden, opdat wij onwetend en ongewild niet zullen behoren tot hen, die bedroeven degenen, die God niet wil dat bedroefd zullen worden.
Aan de hand van een praktijkgeval uit een vorige gemeente wil ik illustreren wat ik bedoel.
Op een zaterdagavond meldde zich een nog jong iemand bij mij. De volgende dag zou het Heilig Avondmaal bediend worden. De zondag daarvoor had ik een voorbereidingspredikatie gehouden naar aanleiding van Ruth 1 : 19a: ,,Alzo gingen die beiden”. Ik sprak over ,,De kerk des Heeren op weg”. Naomi en Ruth waren samen op weg naar Bethlehem, het broodhuis, om als onwaardigen, maar hongerigen brood uit ‘s Heeren hand te mogen eten. Naomi, het geoefende kind des Heeren en Ruth bevonden zich samen op Israëlitisch grondgebied, Naomi als een geborene in Israël, Ruth als een vreemde. De door Gods genade voor Moabs grens met Israël bearbeide jonge vrouw, de door Gods voorzienigheid aan de grens beproefde jonge vrouw en de door Gods Kracht over de grens geleide jonge vrouw ging zij aan zij met de bejaarde Naomi op de weg ter zaligheid.
Het gesprokene van die morgen had die jonge man bijzonder aangesproken. Er hadden zich nog niet zo lang geleden in het leven van de bewuste persoon grote veranderingen voltrokken. Het gaf de waarnemers daarvan enige hoop, dat de Heere een goed werk in de betrokkene begonnen was. Die persoon vertelde, dat hetgeen zich in Ruth’s leven voltrokken had zo’n grote overeenstemming had met hetgeen in zijn eigen leven was omgegaan. Hij was belijdend lid der gemeente. Hij had nog nimmer aan het Avondmaal des Heeren aangezeten. In de week van voorbereiding, waarin hij zich ernstig voor het Aangezicht des Heeren onderzocht of ook hij een van de Heere genodigde was om met de vromen ‘s Heeren dood te verkondigen, verkeerde hij in grote strijd. Er was wel begeerte, maar geen vrijmoedigheid. Er was wel een grote verandering gekomen in zijn leven, maar... was het Gods werk of was het zijn eigen werk... was het maar nabijkomend werk of was het waar werk. Hij kwam er niet uit. Terwijl hij al worstelend om hemels licht aan ‘s Heeren troon bedelde om een antwoord van de Hartenkenner en Nierenproever, kwam hem een gedeelte van ‘s Heeren Woord voor de aandacht, wat hem met grote verwondering vervulde. Het waren de woorden uit Jeremia 31 : 3: ,,Ik heb U liefgehad met een eeuwige liefde; daarom heb Ik U getrokken met goedertierenheid”.
De jongeman vertelde mij, dat hij enige tijd sprakeloos op zijn knieën vertoefde. Het was zo groot, dat het hem geheel overweldigde, dat de Heere naar zo’n dode hond had willen omzien, ja, zo’n groot beest zelfs had liefgehad met een eeuwige liefde. Maar. .. na enige tijd begon hij te redeneren. Dat kon toch eigenlijk niet waar zijn, dat de Heere ook hem had liefgehad, nog liefhad en voor eeuwig lief zou hebben.
Waarom dacht hij dat?
Nu kom ik tot de kernoorzaak, waarom ik U deze geschiedenis mededeel.
De betrokkene vertelde mij, (en hij vroeg mij of hij zich daarin niet bedroog) dat hij het navolgende tot de Heere gezegd had. Hij zeide:: ,,Heere, ik durf dat niet te geloven, dat u mij liefhad, liefhebt en lief zult hebben.
dat hetgeen zich in mijn leven heeft voorgedaan vrucht van Uw trekking is geweest, want... (en nu komt het kardinale punt) ik ken niet die grote angsten en vrezen, waarvan ik gehoord en gelezen heb uit het leven van Uw kinderen”.
En wat gebeurde er? Opnieuw kwamen dezelfde woorden uit Jer. 31 3 voor de aandacht en die keer werd zijn aandacht in het bijzonder bepaald bij het laatste gedeelte van die tekst: daarom heb ik u getrokken MET GOEDERTIERENHEID. De jongeman zei tot mij:
,,Het was alsof de Heere tot mij sprak, dat ik hetgeen in mij was omgegaan niet moest verdenken omdat het niet met grote angsten en hevige benauwdheden gepaard ging. Integendeel. De wijze waarop zich de vernieuwing van mijn leven had voltrokken, was in overeenstemming met Gods’s eigen Woord, ja, zelfs met de leiding van Gods kind en knecht: Jeremia!! Getrokken . . . met goedertierenheid!! Wat een wonder!! Ik had anders verdiend!” U zult wellicht kunnen begrijpen, wie er die avond de leerling en wie de leraar was, . . . dat hij niet de enige was, die zich verwonderde. Maar.., er kwam nog meer. In de daarop volgende dagen voor de zondag besteedde hij zijn vrije tijd met het lezen van het (prachtige) boek van Petrus Immens: De godvruchtige avondmaalganger.
Daarin las hij tot zijn verwondering en blijdschap in de vierde verhandeling onder andere dit: ,,Leer toch onderscheidelijk acht geven op de wegen Gods. God leidt al Zijn kinderen niet op dezelfde wijze. De één wordt door een bitter Mara, en de ander door een liefelijk Elim naar Kanaân geleid. Heeft God u op een zachte wijze tot Jezus geleid, dank Hem er voor. Het is immers veel aangenamer, zo liefelijk gelokt te worden, dan met zoveel naarheid en beroering.” De jongeman had dat gedeelte er zo maar niet eens even uitgehaald naar zijn believen, neen, het bevestigde het onderwijs dat hij tevoren van de Heere Zelf ontvangen had.Dat opende voor hem de weg tot de avondmaalsdis. Toch stond hij op zaterdagavond voor mij. Hij was zo bang zich te bedriegen . . . zo bevreesd zich een oordeel te eten en te drinken. Er was al weer zo veel tegenop gekomen. Na hem gezegd te hebben, dat wanneer de Heere hem vrijheid gegeven had om toe te gaan dat ik hem niet zou durven buitensluiten, ging hij heen. De volgende morgen werd hij, naar zijn eigen getuigenis, als het ware aan de Tafel des Heeren gebracht, niemand ziende dan de HEERE alleen. Het werd een onvergetelijke dag voor hem, voor mij en anderen.
Toets uzelf en anderen NOOIT aan het bijzondere in een andermans leven. Dat voorkomt lijden.
Niet het bijzondere, maar het ondervondene dat naar de eenvoud van de Heilige Schrift is, is kenmerk van het ware.
Ds. A. Elshout, Een helpende hand, blz 96-102