SAMENVATTENDE CONCLUSIES:
I. Bert gaat er met ds. Miersma vanuit dat genade nooit tot de zondaar komt in de vorm van een aanbod. Want je kunt het geloof niet aanbieden als gave en het tegelijk eisen als voorwaarde. Je kunt niet beloven aan allen, wat een voorwaarde is om deel te hebben aan de belofte (ds. Miersma noemt het een ingangseis tot de belofte). Dus het meest wezenlijke van de genade, namelijk de kracht en het vermogen om te geloven, kan niet aangeboden worden. Daarom komt in het Evangelie de volle genade nooit tot de zondaar in de vorm van een aanbod, maar als een kracht Gods tot zaligheid van de uitverkorenen. Genade wordt gepredikt, genade wordt voorgesteld, maar genade wordt niet aangeboden, om reden dat de mens in de doodstaat niks aan kan nemen. Gods beloften in het Evangelie zijn alleen voor de uitverkorenen en worden zeker vervuld. Omdat vele rechtzinnige theologen toch het woord gebruiken, verstaat Bert onder het rechtzinnige "aanbod van genade" een voorstelling – geen aanbieding – van de bijzondere genade voor de uitverkorenen in de algenoegzame verdiensten van de Middelaar (zo ook ds. Miersma in zijn artikel: de beloften zijn geadresseerd aan de uitverkorenen en bevatten en kwitantie met daarop de verzekering: “ten volle betaald”), met bevel van geloof en bekering aan allen, blijkens zijn opmerkingen:
a. Het aanbod is nooit aan allen, hoofd voor hoofd, gekomen, daar er velen zijn (geweest) die nooit het Evangelie gehoord hebben. Maar God zendt Zijn Woord tot wie Hij wil, wanneer Hij wil. Dus het aanbod van genade is niet algemeen. Hoe kun je zeggen dat het een algemeen aanbod is, als velen, de meeste mensen in de wereld dat aanbod nooit gehoord hebben?
b. Er bestaat geen algemeen en welmenend aanbod van genade. Bert vraagt: Dus wil je me zeggen dat God, welmenend een aanbod brengt aan degenen die Hij van eeuwigheid verworpen heeft? Dat God heel graag iemand zalig maken wil, die Hij in Zijn eeuwige raad verworpen heeft? Dus God spreekt zichzelf tegen? Of God wil wel, maar kan het niet? Dus gaat hier ook de uitverkiezing, het eerste hoofd van de DL overboord....
c. Dus als men zegt dat men verdoemd wordt omdat men het aanbod afwijst, dan dwaalt men, omdat het afwijzen van het Evangelie alleen de straf verzwaart.
d. En hoewel de dood van onze Middelaar genoegzaam is tot verzoening van de zonden der ganse wereld, betekend dit niet dat Christus dood is, of gestorven is, voor de ganse wereld.

eis heeft dus niets te maken met Christus’ verdiensten. Christus biedt niemand iets aan, voor wie Hij niet gestorven is, met verwijzing naar het Hogepriesterlijk gebed (Ik bid niet voor de wereld, maar voor degenen die Gij Mij gegeven hebt).
e. En is het de plicht van de kerk, dat het Evangelie, zonder onderscheid, moet verkondigd en voorgesteld worden, met bevel van bekering en geloof (DL 2-5). De roeping is krachtdadig en onwederstandelijk, Rom. 8: die Hij geroepen heeft, die heeft Hij ook gerechtvaardigd enz.
f. Geen genade zonder bekering en geloof en geen bekering en geloof zonder levendmaking. God werkt de levendmaking door middel van het Evangelie, waarbij de eis tot geloof en bekering voorop gaat. Bert noemt daarbij Hand. 2, de verslagenheid van de pinksterlingen en het antwoord van Petrus: bekeert u.
Verder heeft Bert gesteld dat hij tegenover ieder citaat van het aanbod van genade van Calvijn een tegenovergesteld citaat van Calvijn kan stellen. En ook, dat Dordt geen "Onvoorwaardelijk welmenend aanbod van genade aan alle hoorders" leerde, in de eerste plaats omdat een aanbod, in de definitie van aanbod iets is dat aangenomen kan worden, wat tegen de leer van de totale verdorvenheid van de mens is, en in de tweede plaats, een aanbod zou geweigerd kunnen worden, wat tegen de onwederstandelijke werking van de Geest is. Van de Marrowmen de Marrowmen stelde hij, dat die het 2e hoofdstuk van de DL aangerand hebben door hun leer dat Christus dood zou zijn voor allen. Het getuigenis der Schrift en DL is duidelijk, dat Christus, hoewel zijn dood genoegzaam is voor de zonden der hele wereld (staat niet: alle zondaren), toch is Hij alleen voor de Zijnen gestorven. Dus is er niet een Zaligmaker voor iedereen. Hoewel wij moeten liefhebben, en hun het Evangelie brengen, ook aan degenen die God, in Zijn raad van eeuwigheid al, nooit heeft liefgehad. Hij noemde de leer van de Marrowmen een dwaalleer.
II. Mijn opvatting van het algemeen en onvoorwaardelijk aanbod van genade:
a. Het is het aanbod van Gods volle genade, dus ook de levendmaking door de Heilige Geest, die aan alle hoorders van het Evangelie wordt aangeboden. Ik heb erop gewezen dat Calvijn en alle rechtzinnige godgeleerden onder het aanbod van genade de aanbieding van de volle genade Gods verstonden, dus Christus met al Zijn weldaden. Ook de levendmakende Geest.
b. De eis van geloof en bekering is gebaseerd op dit volle aanbod van Gods genade. Wat God eist, wil Hij ook geven. Hij eist van de hoorders van het Evangelie niets, dat Hij tegelijk ook niet Zelf wil schenken aan degenen die Hem daarom oprecht vragen. Daarom is de roeping van het Evangelie welmenend en oprecht. Als God niet alles wat Hij eist, wil geven om niet (en wat is dat anders dan de belofte van het Evangelie, onvoorwaardelijk), dan kan er geen sprake zijn van een welmenende eis van het Evangelie. Calvijn leert dat God in het Evangelie onvoorwaardelijk allen de hand biedt.
c. Het aanbod van genade veronderstelt geen enkele mogelijkheid in de mens om het aanbod van genade aan te nemen.
d. Het aanbod van genade is geen zachte aanrading. Ik heb steeds duidelijk gemaakt dat dit wel de verkeerde conceptie was van de remonstranten, die meenden dat het Evangelie niets anders was dan een zachte aanrading, die de mens altijd kon weerstaan.
e. Het aanbod van genade is imperatief en niet vrijblijvend. Ik heb er bij wijze van voorbeeld gewezen op de uitnodiging tot het avondmaal van de bruiloft des Lams. Eerst stuurde de Koning Zijn dienaars tot de genodigden en liet hen zeggen: Komt tot de bruiloft! Dat was een imperatief, een bevel. Maar ze bedachten allerlei excuses en kwamen niet.
f. Door middel van het aanbod van genade, schenkt God de genade om het aanbod aan te nemen. Het aanbod van genade zal niet krachteloos zijn. Zij zullen Hem dienen, zolang de zon en de maan schijnt. Jezus is niet voor niets gestorven. Hij zal zaad zien en het welbehagen des HEEREN zal door Zijn hand gelukkig voorgaan. Maar de manier waarop Hij het heil meedeelt aan zondaren, is met respectering van Zijn eigen schepsel: niet tegen wil en dank, niet als een stok en blok, wel door overreding, op onwederstandelijke, zeer zoete wijze: Heere, Gij zijt mij te sterk geworden, Gij hebt mij overmocht. Daarom twist de Geest des Heeren met de mensenkinderen. Totdat ze eindelijk, door Zijn onwederstandelijke genade, neerknielen aan Zijn voeten. De bruiloftszaal vol worden met aanzittende gasten. Daarom zond de Gastheer Zijn dienaren opnieuw uit in de heggen en steggen (de vergelijking is eigenlijk tussen de joden en de heidenen) en dwong hen om in te gaan. (Wel te verstaan: een liefdesdwang, niet tegen wil en dank.) De nodiging was niet meer te weerstaan. Dat is dus een goed beeld, hoe de Heere er Zelf voor zorgt dat het aanbod zal worden ingewilligd. Al was het merendeel van de joden onwillig, toch heeft Hij een zeer gewillig volk, op de dag van Zijn heirkracht.
g. Dus is er een tweeërlei roeping. Ook Calvijn sprak van een tweevoudige roeping: de eerste als een woord, algemeen in de roeping van het Evangelie, de tweede als een daad, particulier en niet algemeen, door de roeping van het Evangelie in het hart van de uitverkoren zondaar. Rom. 8 gaat over de tweede roeping, maar sluit de algemene roeping van het Evangelie niet uit.
III. Bert heeft voor zijn stellingen het volgende van Calvijn aangevoerd:
a. Calvijn over Ezech. 18:21 en 22: But this doctrine is specially worthy of notice, that God extends his arms, and is prepared to meet and receive all who betake themselves to good fruits: for despair hurls us into madness, and then hardens our hearts by abandoned obstinacy. Hence it is necessary that God should extend his hand towards us, and animate us to penitence. This is the meaning of this passage of the Prophets, as soon as the impious is turned away from his impiety, God will be at peace with him. Now we see that no excuse remains for us if this humane invitation of God does not stir us up when he bears witness that he is propitious to us when we heartily desire to be reconciled to him.
b. 23: He confirms the same sentiment in other words, that God desires nothing more earnestly than that those who were perishing and rushing to destruction should return into the way of safety. And for this reason not only is the Gospel spread abroad in the world, but God wished to bear witness through all ages how inclined he is to pity. … God thus does not so wish all men to be saved as to renounce the difference between good and evil; but repentance, as we have said, must precede pardon. … We hold, then, that; God wills not the death of a sinner, since he calls all equally to repentance, and promises himself prepared to receive them if they only seriously repent. … Now we must see how God wishes all to be converted; for repentance is surely his peculiar gift … it follows that it is not in man’s power … it follows that the reprobate are not converted, because God does not wish their conversion; for if he wished it he could do it: and hence it appears that he does not wish it. But again they argue foolishly, since God does not wish all to be converted, he is himself deceptive, and nothing can be certainly stated concerning his paternal benevolence. But this knot is easily untied; … we must remark that God puts on a twofold character: for he here wishes to be taken at his word. … the Prophet does not here dispute with subtlety about his incomprehensible plans, but wishes to keep our attention close to God’s word. Now, what are the contents of this word? The law, the prophets, and the gospel. Now all are called to repentance, and the hope of salvation is promised them when they repent. This is true, since God rejects no returning sinner: he pardons all without exception.
Conclusie van Bert: de genade wordt aangeboden op voorwaarde van bekering en geloof. Bekering en geloof is de bijzondere genade van God aan de uitverkorenen, het wordt niet aan allen beloofd maar alleen aan de uitverkorenen. Ergo: die genade wordt niet aan allen zonder uitzondering aangeboden.
c. Calvijn, Institutie III,22,10: Whence it appears, that when the doctrine of salvation is offered to all for their effectual benefit, it is a corrupt prostitution of that which is declared to be reserved particularly for the children of the church.
Bert concludeert daaruit: Dus als een "algemeen aanbod van genade" inderdaad niet tot iedereen komt, hoe kan het dan ooit algemeen genoemd worden?
Calvijn heeft het echter over een algemeen aanbod van genade tot effectief voordeel. Dat is natuurlijk niet zo, want het Evangelie is ook een reuke des doods ten dode. Maar het wordt wel algemeen aangeboden. En God betuigt ernstig en welmenend in het Evangelie wat Zijn wil is, namelijk, dat de geroepenen tot Hem komen. Dat sommigen verhard worden en dit geschiedt overeenkomstig Gods eeuwige raad en voornemen, doet niets af aan Zijn bereidwilligheid in het Evangelie. God kan door het goede het kwade werken. Bij de bespreking van de zonde gebruikt Calvijn het voorbeeld van de zon. Die is in al haar aspecten goed: warmte, licht, straling. Maar als zij een lijk beschijnt en verwarmt, ik zeg dit met eerbied, gaat het stinken. Het probleem zit niet in de zon. Zo ook met Gods beloften.
d. Inst. III,24,1: those who propose the generality of the promises to put all mankind on an equality
Bert concludeert daaruit: Dus God stelt niet iedereen op gelijke voet. God discrimineert dus, en zodoende zijn de beloften niet algemeen.
Calvijn bedoelt echter Melanchton, die op grond van de algemeenheid van Gods beloften ertoe neigde om de predestinatie te ontkennen en in die zin iedereen op gelijke voet te stellen. Nergens heeft Calvijn de algemeenheid van Gods beloften ontkent, maar die juist stellig verdedigd tegenover degenen die de algemeenheid van Gods beloften wilden uitspelen tegen de predestinatie. Aan Melanchton schreef Calvijn: voor een ieder die slechts middelmatig thuis is in de Schrift, is het toch openbaar dat de beloften algemeen zijn, maar dat God niet aan allen Zijn arm openbaart.
Ik heb nog gewezen op Calvijns exegese van Rom. 5:18: "Hij maakt deze gunst voor allen algemeen, omdat het is aangeboden aan allen, en niet omdat het werkelijk uitgestrekt is tot allen. Want hoewel Christus leed voor de zonden van de gehele wereld en door Gods goedheid zonder onderscheid aan allen wordt aangeboden, toch ontvangen allen Hem niet." Volgens Bert leert Calvijn ook dat Christus alleen voor de uitverkorenen is gestorven. Want het lijden voor de zonden van de gehele wereld is niet hetzelfde als het sterven voor allen en een ieder. Kennelijk meent Bert, dat het woord wereld hier moet worden opgevat als de uitverkoren wereld.
e. Inst. III,24,8: there is a universal call, by which God, in the external preaching of the Word, invites all, indiscriminately, to come to him, even those to whom he intends it as a savour of deaths and an occasion of heavier condemnation
Bert concludeert daaruit: Dus is er 2erlei roeping. De ene algemeen, en uitwendig door de prediking des Woords, waar iedereen uitgenodigd wordt, zelfs degenen voor wie het een ruik doods ten dode, en verzwaring des oordeels is. Dus niet precies een welmenend aanbod van genade, maar liever "Bekeerd u, en geloof, anders gaat je kop eraan!" En hij stelt verder, dat voor velen het Woord komt tot verharding, niet als een welmenend aanbod.
Calvijn heeft in Inst. III,22,10 gezegd dat “the doctrine of salvation is offered to all” (maar niet voor allen is bestemd “for ther effectual benefit”). Voor Calvijn is een welmenend aanbod van genade tot allen hetzelfde als de uitwendige roeping. En Calvijn stelt dat het aanbod van genade komt tot verharding van velen.
IV. Volgens Oude Paden (Ger. Gem. in Ned.) is in de kanttekening op Jes. 7:13 (zie hierna) en op talloze andere plaatsen bedoeld als en voorwaardelijk aanbod van genade. Met voorwaardelijk bedoelt OP: God komt eerst om Zijn recht. De weg der behoudenis is niet de weg van een onvoorwaardelijk aangeboden Christus aan allen, maar een weg van schulderkenning en strafaanvaarding waardoor Christus de ziel geschonken word door een waar geloof, aldus Oude Paden Hij noemt daarbij het voorbeeld van de rijke jongeling, die door de Heere Jezus als eerste zou zijn herinnerd aan zijn onmacht om de wet te doen. Kaw heeft daar terecht tegenin gebracht dat hij een uitnodiging kreeg om Jezus te volgen en de rest achter te laten.
Oude Paden heeft vervolgens erkent dat er bij de oudvaders (vooral Engelse) sprake is van de termen onvoorwaardelijk (maar soms ook voorwaardelijk). Ik zeg ook eerlijk dat ik sommige uitspraken zelf zo niet zou doen. Maar de uitgangspunten van de preken zijn: beginnen bij de wortel, bij de val, bij de doodstaat, bij de onmacht en onwil, bij de schuld, bij de BEVINDING en ERKENNING van de schuld! Aldus OP.
Volgens Oude Paden fungeert de aanbieding van genade bij de meeste predikanten van de Ger. Gem. in Ned. in de aanspraak tot onbekeerden in de voorwaardelijke vorm. M.a.w.: In de aanspraak tot onbekeerden klinkt wel de boodschap: Als u waarlijk met met berouw en schuldbekentenis tot Mij komt dan zal ik u geenszins uitwerpen. er word niemand als persoon uitgesloten. Niemand is te oud/slecht of goddeloos. Het gaat erom dat het waarachtig besef van schuld en zonde gevonden word bij degene die tot God gaan. Er is dus wel degelijk sprake van een aanbieding, alleen conditioneel gedaan tot de nog onbekeerden, aldus OP. En verder: Wij leren geen door de mens te volbrengen voorwaarden door de Wet! Wij leren dat er een waar schuldbesef door God zelf gewerkt nodig is en dat dit als conditie fungeert bij de aanbieding van genade door een predikant in Gods Naam gedaan. Het Evangelie-aanbod overtuigt niet van zonde! De Wet overtuigd van zonde.
Christus word in de prediking aan een ieder voorgesteld (nadat de mens getekend is in zijn schuldige doodstaat) als de enige weg tot behoud. Door die weg is er zaligheid te verkrijgen. Met die notitie dat er geen enkele hoorder uigesloten word op grond van leeftijd, zondigheid enz. Heeft U Hem nodig? Dan is Hij er voor u! (Dan moet daarna nog gewaarschuwd worden of de hoorder geen Christus aangrijpt die Hij niet wezenlijk nodig heeft. Dit betekend dat de weg van waar schuldbesef getekend moet worden) Heeft u Hem niet nodig? Dan verwerpt u Hem! (Hier moet worden aangedrongen op het zich onderzoeken wat de oorzaak is dat we Hem niet nodig hebben, en worden aangedrongen op het haasten en spoeden)
V. Diverse anderen hebben tot staving van het algemeen en onvoorwaardelijk aanbod van genade gereageerd met verwijzingen naar de Heilige Schrift, zoals:
a. Zonderling:
- Petrus verzekering aan de Joden op de Pinksterdag, na de eis tot bekering: want u komt de belofte toe en uw kinderen, en wel aan allen. Op basis daarvan maakt hij onderscheid tussen een recht van toegang (of ingang, om de terminologie van ds. Miersma te gebruiken) en een recht van bezit.
Volgens Bert is deze belofte niet voor allen hoofd voor hoofd, maar voor de uitverkorenen (de Kerk).
- Lukas 19:44: bij het wenen van Jezus over Jeruzalem wordt daar toegevoegd, als verklaring voor het komende oordeel: daarom dat gij den tijd uwer bezoeking niet bekend hebt. De kanttekening luidt:
"Namelijk in welke u door de predikatie des Evangelies de genade Gods nu wordt aangeboden."
- Jesaja 7:13 waar van de goddeloze Achaz (!) in kanttekening 38 gezegd wordt: "maar nu zijt gij God den Heere Zelven lastig of moeilijk, dewijl gij de genade, die Hij u aanbiedt, veracht".
- De koperen slang werd opgericht voor allen die van de slangen gebeten waren. Aan ALLEN werd het aanbod van genezing gedaan mits slechts op de koperen slang (het type van Christus) werd gezien. Tot niemand werd gezegd: Je moet vooraf aan één voorwaarde voldoen: Je moet namelijk goed weten dat je gebeten bent en genezing nodig hebt! Ware evangelische bekering is geen voorwaarde à priori (vooraf), maar à posteriori (achteraf).
- Korinthe 6:1 luidt: "En wij als medearbeidende, bidden u ook, dat gij de genade Gods niet tevergeefs moogt ontvangen hebben." De kanttekeningen op deze tekst zeggen: Namelijk die [=de genade Gods] u door het Evangelie en onzen dienst is aangeboden en van u ontvangen.
- Jesaja 8:15 luidt: "En velen onder hen zullen struikelen, en vallen en verbroken worden, en zullen verstrikt en gevangen worden." Kanttekenngen bij de woorden "vallen en verbroken worden": Te weten, aanlopende en zich stotende aan den Steen. Want dewijl zij de aangeboden genade des Heeren door ongeloof zouden verwerpen, zou hun dezelve tot grotere verdoemenis strekken.
- Jesaja 50:2a: "Waarom kwam Ik, en er was niemand? Waarom riep Ik, en niemand antwoordde?"
Volgens de kanttekening gaat het hier om het aanbieden van genade. Bij de woorden "er was niemand" zeggen zij: Te weten die Mijn Woord hoorde en gehoorzaamde, toen Ik ulieden door de profeten, Mijn dienaars, liet tot boete roepen en Mijn genade aanbieden.
- "Laat ons dan vrijmoedig toegaan tot de troon der genade ... om genade te vinden". Deze tekst veronderstelt een nodiging of aanbod.
b. Polemicus:
- Ps. 81: al wat u ontbreekt, schenk ik zo gij ’t smeekt, mild en overvloedig
- Jes. 55: Gij die geen geld hebt, waarom weegt gijlieden geld uit voor hetgeen niet verzadigen kan? Komt, koopt, zonder geld, wijn en melk
- Matth. 23:13: Christus tranen over Jeruzalem en Zijn betuiging: hoe menigmaal heb Ik u willen bijeenvergaderen … och, of gij nog in deze uw dag mocht bekennen wat tot uw vrede is dienende?
Bert heeft daarop geantwoord, dat Christus niet werkelijk, of heel Jeruzalem zalig wilde maken. Maar meer zoals een aardse rechter geen plezier heeft in zijn rechtvaardig oordeel van een moordenaar naar de galg te sturen, heeft God ook geen lust in de dood van de zondaar.
- Hebr. 10:29: Hoeveel te zwaarder straf, meent gij, zal hij waardig geacht worden, die den Zoon van God vertreden heeft, en het bloed des testaments onrein geacht heeft, waardoor hij geheiligd was, en den Geest der genade smaadheid heeft aangedaan?
Bert vertrekt vanuit het uitgangspunt dat er geen afval der heiligen is. Dit kan dus alleen zo uitgelegd worden, zo stelt hij, dat hier over degenen met een historisch of een tijdgeloof gesproken wordt. Dus een uitwendige heiliging. Niet duidelijk is geworden wat het verband is met het bloed van Christus en de volle genade van Zijn verdiensten. Verder geeft Bert toe, dat Calvijn in zijn commentaar op deze tekst wel van een algemeen en onvoorwaardelijk aanbod van genade lijkt te spreken. Calvijn noemt het de grootste onwaardigheid om het bloed van Christus onrein te achten, waardoor onze heiligheid is geëffectueerd. Hij noemt dit het bloed van het verbond, omdat dan alleen de belofte zeker is voor ons, wanneer dit daaraan is toegevoegd. Volgens Calvijn zou deze bloedstorting ons niets baten, zonder dat we erdoor zouden zijn besprenkeld door de Heilige Geest. Want vandaar komt onze verzoening en heiligmaking. Door de invloed van de Geest ontvangen wij de genade die ons is aangeboden in Christus, aldus Calvijn. Daarom wordt Hij terecht de Geest der genade genoemd, door Wie Christus de onze wordt. Maar om Hem smaadheid aan te doen, door Wie wij met zo vele voordelen zijn begenadigd, is een extreem slechte goddeloosheid. Calvijn merkt dan op: Leer hiervan, dat allen die willens Zijn genade onnut maken, waardoor ze waren begunstigd, minachtend handelen jegens de Geest van God.
- Fil. 2:12: werkt uws zelfs zaligheid, met vrezen en beven, want het is God Die in u werkt, beide het willen en het volbrengen, naar Zijn welbehagen.
Bert begrijpt deze tekst kennelijk zo, dat die is gericht tot de uitverkorenen, want in hen werkt God het willen en het volbrengen naar Zijn welbehagen.
- Hebreeën 4 zegt dat de belofte van de rust ons is geschonken: “de belofte van in Zijn rust in te gaan” … “want ook ons is het Evangelie verkondigd, gelijk als hun,” Hebr. 4:1 en 2. De schrijver van de Hebreeënbrief stelt die belofte op één lijn met de verkondiging van het Evangelie. Maar de vervulling daarvan wordt alleen door het geloof (als gave Gods) werkelijkheid. Het woord der prediking moet met het geloof gemengd zijn, om nut te doen. Door het geloof, gaat men in in de rust, vers 2. Maar de schrijver van de Hebreeënbrief leert ons duidelijk … dat die belofte kan worden “nagelaten” en mensen kunnen “achterblijven”, zie Hebr. 3 en 4. En hij trekt dan de conclusie: Om dat dan blijft dat sommigen in de rust ingaan en degenen die het Evangelie eerst verkondigd was niet ingegaan zijn vanwege de ongehoorzaamheid, zo bepaalt Hij wederom een zekere dag, namelijk heden … Heden, indien gij Zijn stem hoort, zo verhardt uw harten niet, Hebr. 4:6 en 7.
Omdat er een rust overblijft voor het volk van God, is deze belofte volgens Bert ook alleen voor hen.
- Johannes 8: Eens werd een vrouw, in overspel gegrepen, tot Hem gebracht. Toen niemand de eerste steen durfde op te nemen om haar te stenigen (de eis der wet) en allen beschaamd waren heengegaan, richtte Jezus (Die haar overtredingen in de aarde had geschreven, Jer. 17:13, Hij verdoezelde die niet, evenmin bij de Samaritaanse vrouw) Zich op en zei tot haar: Heeft u niemand veroordeeld? En toen zij antwoordde: Niemand Heere, zei Jezus tot haar: Zo veroordeel Ik u ook niet, ga heen en zondig niet meer. Geen eis van de bekering en de boetvaardigheid, voordat Jezus komt met de genade. Daarna zei Hij tot de omstanders: Ik ben het licht der wereld; die Mij volgt, zal in de duisternis niet wandelen, maar zal het licht des levens hebben, Joh. 8. Zo ook met de blindgeborene, Joh. 9. Als Jezus komt, dan gaat Hij niet de eis van de wet voorop stellen (al ontdekt en overtuigt Hij wel vaak van zonde, hoewel dat geen voorwaarde is, want het Licht schijnt immers in de duisternis), maar de genade van God. Want de wet is door Mozes gegeven, maar de genade en de waarheid is door Jezus Christus geworden, Joh. 1:17.
Volgens Bert is deze tekst een illustratie van het feit dat Christus niet tot haar komt met een aanbod van genade, maar haar krachtdadig genade schenkt.
- Matth. 9: Als Jezus afpersers in dienst van de bezetter roept (Mattheüs), komt Hij niet eerst met een eis van bekering, maar spreekt Hij met macht: Volg Mij. En dan gaat hij daar in het huis van die openbare zondaar zitten en met vele tollenaars en zondaars eten. Niet omdat ze zo overtuigd waren van hun zonden, maar omdat ze ziek waren en de Medicijnmeester nodig hadden. Ziek is dus: zondaars, niet-‘rechtvaardigen’ zoals de Farizeeën waren in eigen ogen. Dat is nu de ergernis van het Evangelie: deze ontvangt zondaars en eet met hen. En dat Jezus zegt: Ik ben niet gekomen om te roepen rechtvaardigen, maar zondaars tot bekering, Matth. 9:13. Uitdrukkelijk zegt Jezus erbij: leert, wat het zij: Ik wil barmhartigheid, en niet offerande (de eis der wet).
Volgens Bert is deze tekst juist een illustratie van zijn stelling, dat Christus niet tot Matthéüs komt met een aanbod, maar krachtdadig, met een inwendige roeping.
- de verloren zoon: De vader gaat niet eerst op de uitkijk staan als de verloren zoon terugkeert, maar de verloren zoon keert terug, omdat hij ervan overtuigd is geraakt dat vele huurlingen in het huis van zijn vader overvloed hebben. En de vader stond al lang op de uitkijk, toen de verloren zoon zich nog te buiten ging in de zonde. Zo is het ook met Jezus. Hij bevestigt Zijn liefde jegens ons, dat Hij voor ons gestorven is toen wij nog zondaars waren. Hij heeft Zijn vijanden lief en zegent, die Hem vervloeken. Hij doet wel, degenen die Hem haten. Hij bidt voor degenen die Hem geweld aandoen en vervolgen; Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat ze doen. Judas, die Hem verraadt met een kus, noemt hij … vriend.
Volgens Bert kreeg de verloren zoon ook geen genade aanboden.
- Gods recht is geopenbaard op Golgotha. OP zei: “God komt eerst om zijn recht!” Maar God heeft Zijn recht getoond in de dood van Zijn Zoon op Golgotha, bij het kruis. Als je wilt zien hoe God om Zijn recht komt, moet je daar zijn. Door het onvoorwaardelijk aanbod van Zijn genade overwint Hij zondaars. Daar, aan de voet van het kruis, komen zij tot bekering. Een moordenaar, mede kruiseling, ziet daar de weergaloze genade van God. Een ruwe Romein roept daar uit: Waarlijk, deze was Gods Zoon.
- Hogepriesterlijk gebed: dit is het gebed van Jezus voor Zijn discipelen en daarom niet voor de wereld. Maar in datzelfde gebed staat: Ik bid ook voor degenen die door hen in Mijn naam zullen geloven. En Jezus bad aan het kruis: Vader, vergeef het hun, want ze weten niet wat ze doen.
- Paulus is ook voor degenen die het Evangelie een doodslucht vinden en zeggen dat het stinkt, een goede reuk van Christus, in degenen die behouden worden én in degenen die verloren gaan.
- Zo staat Jezus op de laatste dag van het feest en roept: wie dorst heeft (nadat er dagenlang wijn is gedronken en velen daar ongetwijfeld de gevolgen van ondervinden - nadorst) die kome tot Mij.
- Of bij de Samaritaanse vrouw, zonder voorwaarden: Indien gij de gave Gods kende en Wie het is die tot U spreekt, gij zoudt van Hem begeerd hebben dat Hij u levend water zou geven. EN DAARNA, als Hij zich zo heeft gepresenteerd en aangeboden, handhaaft Hij de eis (maar dan geheel omkleed met de belofte: Ik ben het, de Messias, Die tot u spreekt): roep uw man ... gij hebt wel geantwoord ... En Hij overtuigt haar in het licht van Zijn alwetendheid van haar zonde ... een mens die mij gezegd heeft alles wat ik gedaan heb, is deze niet de Messias? En er geloofden er veel meer ... niet om het woord van de vrouw ... maar wij hebben zelf gezien dat deze is de Zaligmaker der wereld.
c. Memento:
Wij bidden u van Christuswege: laat u met God verzoenen.
d. Refo:
Jesaja 5: 4 Wat is er meer te doen aan Mijn wijngaard, hetwelk Ik aan hem niet gedaan heb? Waarom heb Ik verwacht, dat hij goede druiven voortbrengen zou, en hij heeft stinkende druiven voortgebracht? Hoe zou God verwijtende kunnen zeggen dat hij goede druiven verwachtte, terwijl Hij Zijn Geest niet gegeven had? God is Waar en huichelt niet. Alles is gedaan en nu verwacht Ik vrucht.
e. Marnix:
Rom. 10:14 Hoe zullen zij dan Hem aanroepen, in wie zij niet geloofd hebben? Hoe geloven in Hem, van wie zij niet gehoord hebben? Hoe horen zonder prediker? 15 En hoe zal men prediken zonder gezonden te zijn? Gelijk geschreven staat: Hoe liefelijk zijn de voeten van hen, die een goede boodschap brengen.
f. Geledu:
Jezus sprak met grote stem tot een dode Lazarus : Kom uit, en wat een wonder, de dode die niet kon horen, die niet kon aannemen , stond op uit de dood en kwam uit het graf. Op het aanbod ? of door een genade wonder Gods ? Iedereen zal erkennen dat het het laatste is, maar ondanks dat heeft Jezus toch een roepstem, een aanbod naar de dode uit doen gaan.
Volgens Bert is dit weer een voorbeeld van een krachtdadige roeping, niet van een aanbod.
Terecht heeft Zonderling opgemerkt: “Nooit is door Calvijn, Olevianus, de Dordtse Synode, de Statenvertalers of de Marrow-men, enz. geleerd dat een mens bekwaam is om het Evangelie-aanbod te omhelzen dan alleen door de bijzondere werking van de Heilige Geest. En tóch leerden zij dat het Evangelie-aanbod (dat Christus en alle zaligmakende weldaden in Hem omvat) algemeen is. Het algemeen Evangelie-aanbod en particuliere genade gaan dan ook volkomen samen. Diverse afvaardigingen van de Dordtse Synode gaven dit reeds aan en baseerden het algemeen aanbod op de algenoegzaamheid van Christus. Door de Schotten en speciaal de Marrow-men (Boston, de Erskines, enz.) is deze leer nadrukkelijker in het licht gebracht, zij stonden daarin echter geheel in de lijn van de Reformatie. Ik houd het dan ook liever bij deze 'ouden' dan bij de nieuwe schrijvers, of die nu Hoeksema heten, Steenblok of anders.” Een ieder trekke zijn of haar conclusie.