Het is een gelijkenis... er wordt niet bij verteld of deze man de Heere al kende, David heeft ook een belijdenis, Psalmen 51Posthoorn schreef:Toch vraag ik me af of de boetvaardige tollenaar nu het prototype is van de geredde zondaar, die zich verblijdt in God vanwege het heil dat hem is geopenbaard. Want dát is toch wat er gebeurt als Christus aan de ziel wordt geopenbaard? Dan durft de zondaar het hoofd omhoog te heffen (in tegenstelling tot de boetvaardige tollenaar), omdat hij God als een verzoend God aanschouwt. Het ene moment schuldig in eigen oog voor God, het volgende moment een geredde zondaar in Christus.Valcke schreef:Wanneer we het wettische berouw / zondekennis niet goed onderscheiden van het evangelische berouw / zondekennis, dan zouden we inderdaad moeten stellen dat de ware bekering er reeds is vóór het aannemen van Christus en Zijn weldaden door het geloof. Dat zou echt een dwaling zijn. Daarom kunnen het ware geloof dat op Christus ziet en het ware evangelisch berouw nooit van elkaar worden losgemaakt.
Dan kom ik inderdaad ertoe om te zeggen dat er vóór het ware geloof / kennis van Christus géén ware kennis van zonde is. God werkt wel een overtuiging van zonde vóór het geloof en een wettisch berouw, maar de geestelijke kennis van zonde en het evangelisch berouw / de boetvaardigheid die hieruit voortvloeien, gaan alleen samen met het ware geloof (waarbij ik over een volgorde niet strijden wil).
Ergens daartussenin zou dan de evangelische droefheid geplaatst moeten worden? Ik weet niet goed hoe ik me dat voor moet stellen. Ik blijf de door jou voorgestane uitleg dan ook gekunsteld vinden.
6 Tegen U, U alleen, heb ik gezondigd, en gedaan, dat kwaad is in Uw ogen; opdat Gij rechtvaardig zijt in Uw spreken, en rein zijt in Uw richten.