In dit topic kwam ook aan de orde hoe veelkleurig de Heere kan werken in de harten van zondaren.
Omdat ik pas hier een mooi gedeelte over heb gelezen in het boek : "Prins der predikers" wilde ik dat hier even plaatsen :
Ds CH Spurgeon schreef:ONDERZOEKENDEN EN BEKEERDEN
,,Ik weet niets, dat mij in de laatste weken van zware strijd voor het geloof tot groter troost heeft verstrekt, dan het ontvangen van zoveel brieven van mensen, van wie ik nooit eerder gehoord heb, en die mij zeiden: ,, U kent mij niet, maar U bent mijn geestelijke vader, en nu U zulk een tijd van beproeving doormaakt, dringt mijn hart mij om U een woord van bemoediging te schrijven”.
Het is een reden van ootmoedige dank, dat in hoge mate een gelijke zegen rust op Spurgeons gedrukte woorden in onze eigen (Engelse, n.l.) taal en in de vele vreemde talen, waarin ze werden overgezet. Het eerste deel van het volgende verhaal wordt in Spurgeons eigen woorden gegeven, het andere deel bestaat uit voorbeelden van zegen, die door verschillende vrienden zijn meegedeeld; en om nu zoveel mogelijk afwisseling in deze hoofdstukken te brengen, worden hier ook verscheidene voorbeelden gegeven van de wijze, waarop de geliefde zielenwinner handelde met bekommerden, die de Zaligmaker zochten. De voorbeelden van zegen, hier gegeven, omvatten het gehele tijdvak van zijn Evangeliebediening in Londen van 1853 tot 1892.
Er zijn Schriftplaatsen, waarop een overvloediger zegen heeft gerust voor de bekering van zielen dan andere. Men zou ze wel heilsteksten kunnen noemen. Wij kunnen daar wellicht het hoe en waarom niet van ontdekken, maar het is zeker, dat sommige verzen van de Bijbel meer dan andere door God gebruikt zijn om de mensen tot het kruis van Christus te brengen. Ze zijn niet méér door Gods Geest ingegeven dan andere delen van de Bijbel, maar ik denk, dat ze wellicht meer de opmerkzaamheid trekken vanwege de plaats, waar ze staan, of door de bijzondere bewoordingen, waarin ze vervat zijn, en meer gepast zijn voor een zeer algemeen heersende geestestoestand. Al de sterren aan de hemel schitteren, maar slechts weinige treffen het oog van de zeeman vanwege haar groepering, en richten zijn koers. Evenzo is het, geloof ik, met die plaatsen in Gods Woord, die inzonderheid de aandacht trekken, en de zondaar heen wijzen naar het kruis van Christus.
Eén der voornaamste van deze teksten is Jes. 43:25, ,,Ik, Ik ben het, Die uw overtredingen uitdelg, om Mijnentwil, en Ik gedenk uwer zonden niet”. Ik heb ondervonden, dat die tekst een ontzaglijke invloed uitoefent, want onder de duizenden, die mij hun bekering en geestelijke ervaringen meegedeeld hebben, vond ik een zeer groot aantal, die de verandering, welke in hun hart heeft plaatsgevonden, toeschreven aan het horen van deze kostelijke uitspraak der vrijmachtige genade, en de krachtige toepassing er van op hun zielen door de Heilige Geest.
Er zijn sommigen, die mij komen spreken met het doel om zich aan te sluiten bij onze Kerk, maar mij niet veel weten te vertellen; en zij denken, dat ze, omdat hun verhaal zo verward is, mij heel niet voldoen; maar de mensen, die mij het minst bevredigen, zijn zij, die ellenlange verhalen weten te doen, waarin alles even keurig in elkaar zit. Als ik ernaar luister, weet ik, dat iemand hun voorgezegd heeft wat ze mij vertellen moeten, en dat ze het alles vanbuiten geleerd hebben om het voor mij op te dreunen. Oneindig veel meer houd ik van het getuigenis, dat ik bij stukjes en beetjes uit hen krijg, maar waarvan ik weet, dat het rechtstreeks opwelt uit het hart van een sidderend bekeerling. Soms kost het zo iemand tranen, en moet ik allerlei middelen gebruiken om het verhaal uit hem te krijgen; maar dit bewijst, dat het waar is, en dat die mens het niet van iemand anders heeft overgenomen. Ik hoor graag de ervaring van een gelovige als hij regelrecht uit de wereld en van de wegen der zonde komt, om zijn geloof in Christus te belijden. Hij kent de termen niet, die onder Christenen in gebruik zijn. Hij heeft onze manier van spreken niet geleerd, en het is heerlijk om het alles zo vers aan te horen. Toch is het in de grond der zaak altijd dezelfde geschiedenis. Altijd zijn er dezelfde onmisbare kenmerken, — dood, wedergeboorte, leven, voedsel — Christus in de dood, de wedergeboorte, het leven, het voedsel, — berouw, geloof, blijdschap, het werk van de Geest Gods.
Maar het is zeer lieflijk, om de geschiedenis aan te horen op al de verschillende manieren, waarop de bekeerlingen haar verhalen. Het ware kind Gods is in de grond der zaak altijd hetzelfde, hoewel de uitwendige omstandigheden altijd weer anders kunnen zijn.
Onder de vele duizenden, die de Heere hebben leren kennen door middel van mijn prediking, heb ik gezien, dat een aanzienlijk deel, en die ook tot de beste leden van onze Kerk behoorden, voor de Heiland gewonnen werden, niet door de verschrikkingen der wet, maar door zachter middelen.
Bij een gelegenheid, dat ik zoekenden ontving om met hen te spreken, waren er, geloof ik, van de drie en twintig wel twaalf, wier overtuiging van zonde niet bijzonder gekenmerkt was door de verschrikkingen der wet. Aan een voortreffelijke jonge vrouw vroeg ik: ,,Welk denkbeeld was het, dat u uitdreef om de Zaligmaker te zoeken?” ,,O, dominee”, antwoordde ze, ,,het was het lieflijke in Christus, dat mij deed verlangen, om Zijn discipelin te zijn. Ik zag hoe goed, hoe vriendelijk, hoe onbaatzuchtig, hoe zelfverloochenend Hij was, en dat heeft mij doen gevoelen hoe heel anders ik ben. O, dacht ik, ik ben niet zoals Jezus!, en dat heeft mij naar mijn kamer doen gaan, en ik begon te bidden, en zo ben ik ertoe gekomen om op Hem te vertrouwen”. ,,De eerste godsdienstige indruk, die ik ooit gehad heb, zei een ander, waardoor ik de Zaligmaker ging zoeken, ontstond hieruit: een vriend van mij was in zonde gevallen, en ik wist, dat naar alle waarschijnlijkheid het mij evenzo zou gaan, indien iemand, die sterker is dan ik, er mij niet van terughield. Daarom zocht ik de Heere, in het eerst niet zo zeer vanwege mijn zonden in het verleden, maar omdat ik bang was voor een grote zonde in de toekomst. God heeft mij bezocht, en toen kwam ik onder overtuiging van zonde, en dat heeft mij tot Christus gebracht”. Het is ook wel zeer opmerkelijk, dat ik een massa mensen ontmoet heb, die op Christus hebben vertrouwd, en daarna veel meer over hun zonden hebben getreurd dan voordat zij geloofden. Hun overtuiging van zonde was dieper en schrikkelijker nadat ze wisten deel te hebben aan Christus, dan in het begin. Zij hebben het ontzettende gezien van het kwaad, nadat zij er aan ontkomen zijn; ze zijn uit het modderig slijk opgehaald, en hun voeten zijn op een rotssteen gesteld; en daarna hebben zij meer ten volle gezien de diepte van de ruisende kuil,waaruit ze zijn opgetrokken.
Het is nietwaar, dat allen, die behouden zijn, door zulke verschrikkingen vanwege de overtuiging van zonde heengaan, als sommigen van ons hadden te verduren; er zijn zeer velen, die met mensenzelen en touwen der liefde worden getrokken. Er zijn sommigen, aan wie, zoals aan Lydia, het hart geopend wordt, niet door het breekijzer der overtuiging van zonde, maar door de sleutel der Goddelijke genade. Lieflijk aangetrokken, schier stilzwijgend bekoord door de beminnenswaardigheid van Jezus, zeiden ze: ,,Trek mij, wij zullen U nalopen”. Een jonge vrouw kwam eens tot mij na een godsdienstoefening om mij te vragen, of ik werkelijk meende wat ik zei, toen ik verklaarde, dat, wie in Jezus Christus gelooft, terstond behouden is. ,,Ja”, antwoordde ik, en ik wees haar op het getuigenis der Schrift, waarop die verklaring gegrond is. ,,Maar”, antwoordde zij, ,,mijn grootvader heeft mij verteld, dat het wel zes maanden duurde eer hij tot ruimte kwam, en dat men hem bijna in een krankzinnigengesticht had opgesloten, omdat hij zich in zulk een ontzettende geestestoestand bevond”. ,,Wel”, zei ik, ,,dat gebeurt ook wel eens; maar die gedruktheid en benauwdheid hebben hem niet verlost en zalig gemaakt. Het waren eenvoudig het geweten en satan, die hem van Christus afhielden. Toen hij verlost werd, was het niet door zijn gevoelens en gewaarwordingen, maar het was door zijn geloof in Jezus Christus”. Toen ging ik verder met haar de Zaligmaker voor te stellen als de enige grond der hoop, in tegenstelling met inwendige gewaarwordingen. ,,Ik zie het”, zei ze, en ik verheugde mij, toen ik een glans bemerkte, die op haar gezicht kwam, een flikkering van hemelse zonneschijn, die ik vaak waargenomen heb op het gelaat van hen, die in Jezus Christus hebben geloofd, wanneer hun ziel vervuld wordt van vrede, en het gezicht schittert als door een soort verheerlijking.
Sommige mensen zijn bij mij gekomen om raad en leiding, omdat ze door anderen misleid zijn. Ik kreeg een bezoek van een dame, die mij vertelde, dat ze mij niet had horen preken, maar dat ze mijn leerredenen had gelezen, en het heeft Gode behaagd ze voor haar te zegenen, niet slechts tot overtuiging van zonde, maar tot bekering. Ze ging naar de predikant van haar wijk, en begon hem te spreken van haar blijdschap, en hoe ze er zich in verheugde, dat haar zonden waren uitgedelgd. Hij viel haar in de rede, en zei: ,,Dit is alles inbeelding, ge hebt
het recht niet om tegeloven, dat uw zonden vergeven zijn, voordat ge jarenlang een leven van vroomheid en toewijding geleid hebt”. Ze ging heen en kwam bij mij om mij te vragen, of hetgeen die predikant gezegd had, waar was. Ik vertelde haar toen van de velen, die in Christus hadden geloofd, en die op het éne ogenblik met schuld beladen zondaren waren geweest, en op het volgende ogenblik rein waren, gewassen in het bloed van Christus. Ze hadden terstond vrede, en zo kon ook zij zich de dierbare belofte van Christus toeëigenen, en, in Jezus gelovende, en gerechtvaardigd zijnde door het geloof, had ze de vrede Gods, die alle verstand te boven gaat, en zo ging zij heen, zich verblijdende in Jezus.
Ik ging eens in een andere stad preken, en voor mijn vertrek ontving ik een brief van een jongeman, die schreef: ,,Waarde dominee, als ge hier in de stad komt, preek dan toch zo, dat ik er iets aan heb. Men heeft mij verteld, dat we ons allen als de slechtste mensen ter wereld moeten beschouwen, want anders kunnen we niet zalig worden. Ik doe mijn best om mijzelf voor de slechtste mens ter wereld te houden, maar ik kan niet, want ik ben niet het slechtst geweest. Ik wens verlost en zalig te worden, maar ik weet niet hoe ik genoeg berouw zal hebben”. Ik zei hem natuurlijk, dat God niet van ons eist, dat wij onszelf het slechtst zullen vinden, omdat dit soms gelijk zou staan aan een leugen, want er zijn mensen, die niet zo zondig zijn als anderen. Wat God eist, is, dat een mens zegt: ,,Ik weet van mezelf meer dan ik van andere mensen weet, en naar hetgeen ik in mezelf zie, niet bloot in hetgeen ik doe, maar in hetgeen ik ben in mijn hart, denk ik werkelijk, dat er weinigen kunnen zijn, die slechter zijn dan ik ben”. We hebben er in de Tabernacle vele merkwaardige voorbeelden van gezien, hoe God nog altijd ook zelfs de voornaamsten der zondaars wil zegenen. Er was een man, die in het dorp, waar hij woonde, bekend stond onder de naam van ,,satan”, omdat hij zo door en door verdorven was. Hij was zeeman, en nu was er in ditzelfde dorp een andere matroos, die het middel is geweest voor de bekering van de gehele bemanning van het schip in de haven; en daarom wilde deze man— die de bijnaam van satan had — in hetzelfde schip met hem varen, met het doel om zijn godsdienstigheid van hem uit te drijven. Hij deed z’n best, - dat wil zeggen, hij deed het slechtste wat hij kon – maar miste volkomen zijn doel; en toen het schip in Londen aankwam, vroeg de christenmatroos aan de goddeloze matroos, of hij naar de Tabernacle wilde komen. Hij had er niets tegen om mij eens te horen, want het trof zo, dat ik op kostschool was geweest dichtbij de plaats, waar hij woonde. Deze ,,satan” kwam op zondagmorgen, toen de tekst handelde over zielenmoord, en door de genadige toepassing van het Woord op zijn hart, door de Heilige Geest, zat hij neer en weende zo sterk onder deze preek, dat hij alleen maar zeggen kon: ,,De mensen letten op me, ik moest maar liever heengaan”, maar z’n vriend wilde hem niet laten gaan, en van die dag af was hij een nieuw schepsel in Christus Jezus, en hij leeft en wandelt in de waarheid, als een ernstig gelovige; bijzonder helder in leerstellige kennis, en alles doende wat in zijn vermogen is om het Koninkrijk van Christus uit te breiden.
Bij een andere gelegenheid preekte ik op een zondagmorgen over de woorden van de melaatse, die tot Jezus sprak: ,,Heere, zo Gij wilt, Gij kunt mij reinigen”, Op de volgende donderdagmorgen ontving ik deze brief:
,,Waarde dominee, ik gevoel mij zo gelukkig u te kunnen meedelen, dat de Heere vergeving heeft geschonken aan een door de maatschappij verworpene. Ik kwam in uw kerk onder een grote menigte mensen, in de hoop, dat niemand mij zien zou. ik was de hele nacht uit geweest en gevoelde mij ellendig. Terwijl u preekte over de melaatse, kwam mijn hele leven van zonde mij voor ogen. Ik zag mezelf in ergertoestand dan de melaatse, door iedereen verworpen; er is geen zonde, die ik niet bedreven heb. Terwijl u verder ging spreken, zag ik rechtstreeks op Jezus, en het woord der genade kwam tot mij: ,,Uw zonden zijn vergeven, die vele waren!” Van uw preek heb ik verder niets gehoord; ik gevoelde zulk een vreugde bij de gedachte, dat Jezus zelfs voor een arme gevallen vrouw is gestorven. Lang voordat u deze brief ontvangt, hoop ik op weg te zijn naar mijn geliefd ouderlijk huis, waarvan ik was weggelopen. O, bid voor mij, dat ik door Gods almachtige kracht bewaard mag worden”. Als het niet was om die zinsnede van op weg te zijn naar huis, zou ik nog wel twijfel gekoesterd hebben ten opzichte van haar bekering; maar als een diep gezonken meisje naar vader en moeder terugkeert, dan is de zaak echt. Deze brief schonk mij grote blijdschap. Zielen behouden te zien, is de hemel voor me.
Er was een broeder, die, voordat hij gedoopt werd, getuigenis aflegde van zijn geloof, en toen vertelde: ,,Indien ge mij de eerste maal, dat ik ds. Spurgeon in de Tabernacle hoorde, gevraagd had om iets van mezelf te zeggen, dan zou ik geantwoord hebben, dat ik zo’n godsdienstig mens was als maar ooit onder het gehoor van een prediking was; maar dit alles werd weggevaagd toen ik op die dag het Evangelie heb gehoord. Toen ik het gebouw verliet, waren alle pluimen weg van mijn hoed. Ik gevoelde me de ellendigste zondaar op aarde en ik zei: ,,Ik wil die man nooit meer gaan horen, want hij heeft mij totaal vernietigd”. Maar dat was het kostelijkste, wat mij overkomen kon, ik werd genoodzaakt af te zien van mezelf, en van alles, wat ik kon doen, en te zien op God en Zijn almachtige genade; en ik begreep, dat ik opnieuw door de hand van mijn Schepper moest gaan, of anders zou ik Zijn aangezicht nooit in blijdschap kunnen aanschouwen. Ik kwam er toe om een walg te hebben van mijn eigengerechtigheid, als aan afzichtelijke lompen, die slechts geschikt zijn voor het vuur, en toen zocht ik bekleed te worden met de volmaakte gerechtigheid van Christus”.
Op een zondagavond in de Tabernacle predikende, gevoelde ik mij gedrongen te zeggen: ,,Indien gij, waarde moeder, nog nooit met uw dochter over het belang van haar ziel hebt gesproken, doe dit dan nog vanavond. ,,Maar”, antwoordt u, ,,als ik thuis kom, zal ze zich al te ruste hebben begeven”. ,,Welnu, maak haar dan wakker, maar spreek en bid nog deze avond met haar; en laat haar dan weer gaan slapen. De heilige dienst moet, zo ge die tot nu toe verwaarloosd hebt, dadelijk aanvangen”.
Een godvrezende vrouw, die aanwezig was, ging regelrecht naar huis en deed precies wat ik gezegd had; ze wekte haar dochter, en begon met haar over de Zaligmaker te spreken. ,,O moeder, zei het lieve meisje, ik ben zo blij, dat u mij over Jezus spreekt; maandenlang heb ik reeds gewenst, dat u het doen zou”. Het duurde niet lang of moeder en dochter kwamen mij spreken om te zeggen, dat ze zich bij de Kerk wilden aansluiten, en daarbij vertelden ze mij hoe de zegen tot haar was gekomen. Bij verschillende gelegenheden heeft de Heere Zijn zegel gezet op een zeer eenvoudig verzoek, dat ik tot mijn gemeente had gericht. Ik vroeg aan hen, die tegenwoordig waren, of zij, in hun woning teruggekeerd, enkele ogenblikken rustig en alleen wilden doorbrengen, en als ze dan in alle oprechtheid hun toestand voor God hadden onderzocht, potlood en papier te nemen en één van deze twee woorden op te schrijven. Als zij tot overtuiging waren gekomen, dat ze niet in de Heere Jezus Christus geloofden, dan vroeg ik hun het woord Veroordeeld te schrijven; maar indien ze voor hun zaligheid alleen op Hem betrouwden, dan het woord Vergeven te schrijven. Verscheidene vrienden zijn op die manier tot beslissing gekomen voor Christus, en onder hen was een jongeman, die eerst het woord ,,Veroordeeld” had geschreven; maar toen hij het aanzag, begonnen zijn tranen te stromen en zijn hart begon verbroken te worden; en het duurde niet lang, of hij nam de toevlucht tot Christus, wierp het papier in het vuur, nam een ander stuk en schreef het woord ,,Vergeven”, en weldra kwam hij mij de blijde tijding meedelen met het verzoek om tot onze kerkgemeenschap te worden toegelaten.
Mijn ervaring heeft mij geleerd, dat mensen tot God bekeerd werden door leerstellingen, waarvan sommigen zulk een uitkomst niet waarschijnlijk zouden geacht hebben. Ik weet, dat de leer der opstanding zondaren tot Christus gebracht heeft; ik heb van zeer velen gehoord, die door een leerrede over de uitverkiezing tot de Zaligmaker werden gebracht, — juist die mensen, die, voor zover ik kan oordelen, nooit bereikt zouden zijn geworden, indien deze waarheid geen hoekige leerstelling was geweest, die precies de rechte plaats trof in hun hart. Ik heb vaak een zeer ernstige preek gehouden over de wet, en later bemerkt, dat zondaars er door vertroost waren geworden. God zegent dikwerf het Woord op de tegenovergestelde wijze van hetgeen wij dachten, en Hij brengt zeer velen tot kennis van hun natuurlijke toestand door leerstellingen, die ik dacht meer geschikt te zijn tot vertroosting van gelovigen dan tot het doen ontwaken van de onbekeerden. Voortdurend word ik teruggeleid tot de grote fundamentele waarheid van Gods vrijmacht en dan ervaar ik, dat in Zijn genade, zowel als in Zijn voorzienigheid:
God werkt geheimnisvoller wijze om Zijne wond’ren te volvoeren.
Als ik met heilbegerigen spreek, sta ik dikwijls verbaasd over de vernuftigheid, waarmee zij het binnendringen der waarheid in hun hart weerstaan. Nadat ik hun zonneklaar had aangetoond, dat het voor hen de verstandigste en meest gepaste zaak ter wereld is om zich aan Christus toe te vertrouwen, vragen zij: ,,Hoe kan dit geschieden?”, of: ,,Hoe moet men hierbij te werk gaan?” En dan brengen ze allerlei redeneringen te berde, die echter alle strijdig zijn met hun dierbaarste belangen. Dikwijls begin ik dan geduldig weer van voren af aan; maar ook dan nog komen ze weer met een andere tegenwerping. Ik ben deze mensen nagegaan tot in hun holen, alsof ik een vossenjager was, en ik heb getracht hen uit hun schuilhoeken tevoorschijn te brengen; maar ik merk, dat zij veel sneller in hun holletje terugkruipen, dan ik hen kan volgen. O, die ,,indiens” en die ,,maars”, waarmee ze aankomen! Die ,,misschiens” en ,,wellichts”, en ,,ik voel dit niet”, of ,,ik voel dat niet”! O, dat goddeloze twijfelen aan Christus!
Eens op een dag, dat ik zitting hield om met heilbegerigen te spreken, kwam een jonge Hollander bij mij in de kamer. Hij was van Vlissingen overgekomen, en wenste mij over de benauwdheid van zijn ziel te spreken. ,,Mijnheer, zo begon hij, ik kan niet op Christus vertrouwen”. ,,Waarom niet?”, vroeg ik, ,,wat heeft Hij gedaan, dat ge zo ongunstig over Hem spreekt? Ik heb alles in Zijn handen overgegeven, en ik geloof, dat Hij volkomen betrouwenswaardig is. Wat hebt ge tegen Hem in te brengen?’
,,Echt, mijnheer, ik heb niets tegen Hem in te brengen, en ik schaam mij, dat ik op die wijze heb gesproken, want ik geloof, dat de Heere Jezus alle vertrouwen waardig is. Dat was het niet, wat ik bedoelde. Maar mag ik op Hem vertrouwen om mij te verlossen en zalig te maken?”
,,Natuurlijk mag u dit, want u wordt dit door het Evangelie bevolen, daar er geschreven staat: ,,Geloof in de Heere Jezus Christus en gij zult zalig worden”. Tegen het niet geloven wordt ge gewaarschuwd door de woorden: ,,Die niet zal geloofd hebben, die zal verdoemd worden”.
,,Ik mag dus op Christus vertrouwen, maar belooft Hij allen zalig te maken, die op Hem betrouwen?”
,,Zeker. Ik heb u al op de belofte van het Evangelie gewezen. Er staat ook geschreven: ,,Het zal zijn, dat een iegelijk, die de Naam des Heeren zal aanroepen, zalig zal worden”. Indien Jezus u niet zalig maakt nadat ge op Hem hebt vertrouwd, dan zult ge de eerste zijn, die Hij heeft uitgeworpen”.
,,O, mijnheer, ik zie het nu in! Waarom heb ik het niet vroeger al ingezien? Ik vertrouw op Jezus, en Hij maakt mij zalig. Het heeft mij wel de moeite geloond, dat ik de reis van Vlissingen hierheen gemaakt heb”. Ik bad met hem, en hij ging weg, sidderende van blijdschap.
Een dame kwam na de dienst in de Tabernacle bij me, en verzocht me voor haar te bidden. Ze was al eens eerder bij me geweest om mij over haar ziel te spreken, en dus zei ik nu tegen haar: ,,Ik heb u duidelijk de weg des heils voorgesteld, n.l. dat ge u in Christus’ handen moet overgeven, steunende op Zijn zoenoffer. Hebt u dit gedaan?” ,,Nee,” antwoordde ze, en verzocht nogmaals voor haar te bidden. ,,Dat zal ik zeker niet doen”, zei ik. Ze keek me verbaasd aan en vroeg nog eens: ,,Wilt u niet voor mij bidden?” ,,Nee”, antwoordde ik, ,,er is niets waarom ik voor u kan bidden. Ik heb u de weg der zaligheid zo eenvoudig voorgesteld, dat ge, indien ge er niet in wilt wandelen, verloren zult gaan; maar als ge thans op Christus vertrouwt, dan zult ge behouden worden. Meer heb ik u niet te zeggen; maar in de Naam van God, stel u leven of dood voor ogen”. Nog bleef ze aanhouden: ,,Ach, bid toch voor mij!” ,,Neen”, antwoordde ik, ,,zoudt u willen, dat ik aan God vroeg om Zijn Evangelie zo te vervormen, dat ge als een uitzondering binnenkomt? Ik zie niet in, waarom Hij dit doen zou. Zijn plan der verlossing is het enige, dat ooit gebaat heeft of baten zal, en zo gij er niet op wilt vertrouwen, dan zal ik God om niets vragen, want ik zie niet wat men nog meer van Hem kan begeren. Ik stel u duidelijk deze vraag voor: ,,Wilt gij in de Heere Jezus Christus geloven?” Ik was stellig enigszins verrast, toen de zuster heel bedaard zei: ,,Indien dit zo is, dan zal de zaligheid tot mij komen door het geloof, ik geloof ook werkelijk wat de Schrift zegt betreffende Christus; en ik ben er mij nu ook van bewust, dat ik mij aan Hem kan toevertrouwen, omdat Hij God is, en Hij een welbehaaglijk offer geofferd heeft voor mijn zonde en ik geef mij nu geheel en al aan Hem over, en ik gevoel hoe er nu reeds vrede komt in mijn ziel. Ik heb op Hem betrouwd, en ik ben verzekerd, dat ik verlost en behouden ben”; en dadelijk daarop zei ze tot mij: ,,Goede avond, dominee, er zijn anderen, die wachten om u te spreken”, en, als een verstandige vrouw, die ze was, ging zij heen. Later heeft zij mij meermalen gezegd, hoe blij ze was, dat ik geweigerd had met haar te bidden, en haar zo tot beslissing had gebracht om op Christus te betrouwen, en aldus de zekerheid te ontvangen van haar verlossing.
Er is een groot verschil in de wijze, waarop de bekeerden hun nieuwe leven aanvangen. Ik heb wel eens gedacht, dat, indien iemand in de eerste drie maanden van zijn bekering geen goed Christen wordt, hij het waarschijnlijk nooit worden zal, Ik heb mensen gezien, die hun loopbaan als Christen op zeer zwakke, armelijke wijze zijn begonnen. Ik hoop, dat ze wezenlijk verlost en behouden waren, maar ze begonnen met twijfel en vrees, en zo bleven ze voortgaan totdat ze in de hemel waren. ,,Ach, dominee”, zei eens iemand tegen mij, ,,of de hele wereld is veranderd, of ik ben het, want ik ben nu bang voor de mensen, in wie ik mij vroeger verlustigd heb. De dingen, die mij eens blij maakten, maken mij nu ongelukkig, en die ik vroeger zo somber en treurig vond, maken nu mijn hoogste vreugde uit”. Ik ben altijd blij, als onze vrienden zeer beslist bekeerd worden, want, hoewel ik niets zal zeggen tegen hen, die langzaam en trapsgewijs tot Christus komen, is hun ervaring toch wel wat nevelachtig. Ze zijn stellig even veilig en wel behouden als de anderen; maar ze missen later zeer veel blijdschap en troost, en soms zijn personen, die snel en gemakkelijk tot bekering kwamen, en geen zeer diep besef hadden van zonde, lichter geneigd om met het kwaad te spelen dan anderen, die een helderder inzicht hadden in het ontzettende van hun overtreding. Sommigen beginnen de Heere te dienen op vrekkige wijze, en geven Hem niet hun gehele hart; of ze beginnen koel en koud, en zullen hun leven lang nooit de warmte van de ijver gevoelen. Ik ben blij, als een pasbekeerde heel warm en vurig is; ik zie hem graag al te ijverig— als dit mogelijk is; — want, als hij dan wat bekoelt, dan zal hij, als hij in het eerst al te warm was, nu juist de rechte temperatuur hebben; maar als hij bij het begin reeds koud is, wat zal hij dan later zijn? Er zijn geen arbeiders voor de Meester, die zo nuttig zijn, als zij, die Hem jong beginnen te dienen. Soms bekeert God de mensen, als ze tot middelbare leeftijd gekomen zijn, of zelfs nog in hoge ouderdom, en Hij gebruikt hen nog in Zijn dienst; maar toch durf ik verklaren, dat de Kerkgeschiedenis aantoont, dat zij de nuttigste dienstknechten van Christus zijn geweest, die reeds vroeg tot Hem getrokken waren, en van hun jeugd af voor het Evangelie van Christus hebben getuigd. Er zijn oude mensen, die jarenlang belijders van de godsdienst zijn geweest, maar zo goed als niets voor Christus gedaan hebben, en dezen vind ik zeer moeilijk tot iets op te wekken. Als ik hen al eens onder het zadel krijg, dan blijken ze zeer weerstrevend te zijn, als een paard, dat nooit goed getemd is; maar als ik hen tem, terwijl ze nog veulens zijn, dan raken ze gewoon aan het werk; het wordt hun een verlustiging, en ze zouden niet gelukkig zijn, als ze niet iets voor de Heere Jezus te doen hadden.
(Uit : Prins der predikers, Het leven en de arbeid van Ds. Charles Haddon Spurgeon, Hfst 38 blz 304-315, 1967 Banier Utrecht)