Erasmiaan schreef:@Valcke: ik zie nu inderdaad dat het citaat niet van jou was, en ik begrijp dat je van dat citaat nu ook afstand neemt (of ga ik dan weer te ver?). Ik moet eerlijk zeggen dat ik het vrij druk heb en dat het soms lastig is om overal snel en alert op te reageren.
Wat betreft ware zondekennis en geloof bij elkaar: ik vind het verwarrend hoe jij daar over spreekt. Eerst zeg je dat er alleen ware zondekennis is na het geloof in Christus (zondag 33 enz). Voor de kennis van Christus is het alleen wettische zondekennis, volgens jou. Ik mocht zondekennis voor de kennis van Christus niet noemen "het zondaar worden voor God".
Nu citeer ik Van der Groe die zondekennis noemt vóór de kennis van Christus; die het tollenaarsgebed als een rechte belijdenis van zonden, noemt vóór de kennis van Christus en nu draai jij de zaak weer om alsof dit mijn positie tegenspreekt. En ja, als een zondaar, geleid door Gods Geest, in waarheid zijn zonde belijdt en uitroept "o God wees mij de zondaar genadig" dan kan het niet anders of God verhoort dat gebed. Daarom is het geloof daar dan ook altijd aan verbonden, zoals Van der Groe stelt.
Nog sterker: het hongeren en dorsten en uitspreken van een geloofsbelijdenis als de tollenaar wás al een geloofsdaad. Maar dat is meer de lijn van Comrie.
O.k. Erasmiaan,
Laat ik dan wat verduidelijking geven aan de hand van het boek van dr. P. de Vries over de theologie van John Owen (titel van het boek: 'Die mij heeft liefgehad'). In de beschrijving van Dr. De Vries van de theologie van John Owen kan ik mij zeer goed vinden:
dr P. de Vries als weergave van de theologie van John Owen schreef:Het werk van de Heilige Geest Die ons overtuigt van zonde, is onlosmakelijk verbonden met het onderscheid tussen wet en evangelie en in samenhang daarmee met het onderscheid tussen het verbond der werken en het verbond der genade. De wet wordt door de Heilige Geest gebruikt om kennis van zonde te bewerken. Wij moeten eerst geconfronteerd worden met de vloek van de wet. Alleen tegen deze achtergrond krijgt het Evangelie waarde. De wet stelt heel de wereld schuldig voor God. Door het overtuigende werk van Gods Geest gaat de wet beslag leggen op de gewetens van mensen en gaan mensen zien dat zij onder Gods oordeel liggen.
De wet staat hier in het kader van het verbond der werken. Daar waar de zondaar door de wederbarende werking van Gods Geest ingaat op de nodigingen van het evangelie, eindigt het algemene werk van Gods Geest en begint Diens zaligmakende werk. De Heilige Geest gebruikt de nodigingen van het evangelie om een zondaar met Christus te verenigen. Zo gaat de zondaar over van het verbond der werken in het verbond der genade.
In samenhang met het onderscheid tussen algemene en bijzondere genade maakt Owen een verschil tussen 'wettisch' en 'evangelisch berouw'. Het wettische berouw gaat vooraf aan wedergeboorte en geloof, terwijl het evangelisch berouw juist eruit voortvloeit. De wet maakt ons bekend wat zonde is. In die zin is de kennis van de zonde door de wet. Deze kennis van zonde krijgt echter pas een geestelijk en zaligmakend karakter door de kennis van Christus. Zijn lijden voor de zonden verbreekt ons hart. Geloof en evangelisch berouw zijn onafscheidelijk met elkaar verbonden. In gemeenschap met Christus wordt de vrees uit de kennis van zonde weggenomen, en krijgt de kennis van zonde de gestalte van droefheid naar God.
Met dit citaat ben ik het van harte eens. Niet alleen als weergave van wat dr. John Owen leerde, maar wat hierboven staat is wat mij betreft ook een adequate weergave van het gedachtegoed van Th. Van der Groe als het om deze onderwerpen gaat. Ook vind ik de gedachte van overtuiging van zonde door de wet terug in het eerste deel van de catechismus. Nergens wordt in dit eerste deel gezegd dat de mens in het werk van overtuiging zo ver komt dat hij komt tot de ware belijdenis en het ware berouw over de zonde. Dat is - ook in de Heidelbergse Catechismus - alléén het geval in de ware bekering (zondag 33) die wat betreft het begin ervan gelijk valt met het geloof.
Op deze wijze komt ook heel goed naar voren dat de kennis van ellende in het eerste stuk van de HC een 'soortelijk verschil' kent met de kennis van zonde en de evangelische boetvaardigheid in het stuk van de bekering (zondag 33).
Wanneer we het wettische berouw / zondekennis niet goed onderscheiden van het evangelische berouw / zondekennis, dan zouden we inderdaad moeten stellen dat de ware bekering er reeds is vóór het aannemen van Christus en Zijn weldaden door het geloof. Dat zou echt een dwaling zijn. Daarom kunnen het ware geloof dat op Christus ziet en het ware evangelisch berouw nooit van elkaar worden losgemaakt.
Dan kom ik inderdaad ertoe om te zeggen dat er vóór het ware geloof / kennis van Christus géén ware kennis van zonde is. God werkt wel een
overtuiging van zonde vóór het geloof en een wettisch berouw, maar de geestelijke kennis van zonde en het evangelisch berouw / de boetvaardigheid die hieruit voortvloeien, gaan alleen samen met het ware geloof (waarbij ik over een volgorde niet strijden wil).