memento schreef:Er is verschil tussen de groep mensen aan wie de belofte toegezegd wordt, en de groep mensen in wie hij vervuld wordt. Zo kreeg heel Israël Gods beloften, ook de onvoorwaardelijke beloften, en toch gingen die beloften niet in elke Israëliet in vervulling. Voor zover ik het bezie geldt dit voor het nieuwe verbond ook: Aan allen toegezegt, in de gelovigen tot vervulling gekomen.
Juist het verbonds-denken is hierin verhelderend. In de verbonden uit het oude Nabije Oosten gingen alle beloften, die in het verbond vaak onvoorwaardelijk geformuleerd waren, pas in vervulling als men gehoorzaam was aan de "grote koning", en hem liefde betoond (heel aardig is om te zien dat in die oude verdragen tussen heidense koningen niet alleen uiterlijke gehoorzaamheid geëist wordt, maar ook liefde, trouw, genegenheid, vertrouwen, etc). Kortom, theologisch gezegd: Slechts door een weg van gehoorzaamheid, vertrouwen/geloof en liefde komen de werkelijk gemeende en toegezegde beloften tot vervulling.
Er is maar één 'groep mensen' aan wie de belofte van het nieuwe verbond is toegezegd: het volk Israël!
Maar Israël als groep kwam niet tot geloof. En daar heeft Paulus zich het hoofd over gebroken. Want zíj waren toch de kinderen der profeten en des verbonds, de kinderen van de belofte. En
in dat verband komt hij met het onderscheid tussen het ware en het niet-ware Israël.
Vervolgens legt Paulus uit hoe het 'nieuwe' Godsvolk is samengesteld: het zijn de geroepenen uit Jood en heiden (Rom. 9:24). Er is nu niet meer een uiterlijke band die bindt: het Jood-zijn, de Wet, de ceremoniën, nee, het is nu een innerlijke band die bindt: het geloof, de wet in het hart geschreven, de Geest. De gemeente is samengevoegd uit individuele gelovigen, die hun eenheid vinden in Christus, en zó het ware Godsvolk vormen. Bij Israël was de gemeente samengesteld uit het natuurlijke zaad van Abraham en hen die daarbij hoorden/zich daarbij voegden, wat als gevolg had dat er vele ongelovigen waren. In de gemeente van Christus, de ware gelovigen, is er niet één ongelovig. Want de ongelovigen horen niet bij de gemeente, zoals de ongelovige Israëlieten wél tot Israël behoorden.
Van het 'nieuwe' Godsvolk wordt gezegd: "Zij zullen mij
allen kennen, van hun kleinste af tot hun grootste toe, spreekt de HEERE." Dat kon van het 'oude' Godsvolk niet gezegd worden.