Luther schreef:Tiberius schreef:Geka schreef:Het betreffende boekje verwijst hier uitdrukkelijk naar Romeinen 8:30 en stelt met een verwijzing naar deze tekst dat het wezen, de kern van het genadeverbond alleen de uitverkorenen omvat.
Vervolgens wordt er gezegd dat de bediening van het genadeverbond veel meer mensen omvat. Aan hen worden de woorden Gods toebetrouwd. Door wedergeboorte en geloof krijgt een mens deel aan het wezen van het genadeverbond. Maar dit neemt niet weg dat alle gedoopten wel een in uitwendige betrekking tot het genadeverbond staan.
Zomaar enkele citaten die duidelijk maken wat er o.a. gezegd wordt. Ik denk dat juist zo'n formulering als uitwendige betrekking het verbond tezeer devalueert.
Verbondsmatig denk ik dat we wel op één lijn zitten, maar met je laatste opmerking blijf ik toch wat moeite houden.
Hoe zouden die twee (in voorgaande alinea's uitgesproken) formuleringen het verbond devalueren? Het zijn immers voluit Bijbelse notities. Het doopformulier spreekt ook heel duidelijk van een inwendig en uitwendig in Christus zijn. In de eerste doopvraag wordt gevraagd (en de ouders dienen daar ja op te antwoorden), dat de kinderen in Christus
geheiligd zijn. Dat is het uitwendige aspect.
In het gebed voorafgaande aan de doop wordt gebeden of God ze (deze kinderen) door Zijn Heilige Geest in Christus wil inlijven. Dat is het inwendige aspect.
Ik ben het met Tiberius eens.
Ik heb zojuist een preek van ds. Van Rijswijk beluisterd, (over Hebr. 12: 1-2) en daarin zegt hij toch echt:
- Gemeente, ieder van u wordt genodigd om de voeten te zetten op de loopbaan van het geloof.
- U mag als gedoopte uw hand leggen op de beloften van God, leg uw vinger er maar bij. (En citeert dan Kohlbrugge)
- O alle gij dorstigen, wie u dan ook bent, komt toch tot deze wateren des levens.
- Gods beloften zeggen u dat u welkom bent bij deze Zaligmaker.
Kortom: Zomaar één preek, maar daarin zie ik toch niet echt een devaluatie van het verbond.
(Na te luisteren op
http://www.gergemmoerkapelle.nl/index.p ... &Itemid=54 )
En je geeft een goede samenvatting van Louter genade, maar ik zie niet in hoe je daarmee - als je het goed gebruikt - scheef gaat.
Ik vergelijk dat weleens met de 2 en 3 verbondenleer. Als je het Bijbels gebruikt, dan is kun je nooit zeggen: alleen deze verbondenleer is juist. Nee, ze kunnen beide juist zijn, maar het hangt er maar vanaf hoe het uitgelegd wordt.
Nog een paar opmerkingen:
1. Mijn reactie over jouw interpretatie van 1931 ging over de vraag wat in die uitspraken precies bedoeld wordt met de
verkiezing. Gaat het daarin over de collectieve verbondsverkiezing, of de persoonlijke verkiezing tot zaligheid?
Jij beweerde het eerste, maar het lijkt me klip en klaar dat het daar echt over het laatste gaat. Zie mijn verwijzingen.
2. Ik erken direct dat je ook op een goede manier invulling kunt geven aan de lijn van 1931 en het boekje Louter Genade. De invulling ervan is heel bepalend. Fijn om te horen dat het verbond in de preek die jij beluistert hebt op een goede en Bijbelse manier functioneert. Ik weet dat dit op meerdere plaatsen gebeurt, en dat is iets om dankbaar voor te zijn.
3. Los van het feit dat 1931 op een goede manier kan worden ingevuld, blijft wel de vraag staan of het juist is dat een zich gereformeerd noemend kerkverband
alleen deze accenten binnen de gereformeerde verbondsleer als legitiem beschouwt. Kom je dan niet in de problemen met de katholiciteit van de gereformeerde traditie? M.i. wel, en het gevolg is dat alle andere accenten vaak op een gewrongen manier in overeenstemming worden gebracht met de eigen accenten. Ik denk dat we eerlijk moeten erkennen dat Calvijn en Boston toch wel redelijk verschillend dachten over genadeverbond en kinderdoop, zonder de overeenkomsten die er ook zijn te ontkennen. Juist om die reden lijkt het mij beter om niet verder te gaan dan de uitspraken van de 3 FVE. Daarmee blijft er een ruimte in de verbondsleer, waarin verschillende accenten passen. En zo is het altijd binnen de gereformeerde traditie geweest.
4. Mijn opmerking over de moeite die ik heb wanneer er gesproken wordt over een
uitwendige betrekking tot het verbond komt, omdat hierdoor de indruk gewekt wordt dat de Heere in Zijn verbond en in de doop alleen maar iets doet wat uitwendig betekenis heeft. En dan doen we tekort aan het feit dat de HEERE in de doop
het volle heil in de verbondsbelofte aanbiedt! Dat betekent dat Hij zegt: U bent Mijn kind! Ik beloof u het heil, en Ik eis van u geloof en bekering.
Met andere woorden: als de doop in ons leven alleen maar iets uitwendigs (geweest) is, dan ligt dat voor de volle 100% voor onze
eigen verantwoordelijkheid, maar niet aan de HEERE! Dan ligt het daaraan, dat wij zeggen: Ik wil Uw kind niet zijn. Ik wil me niet bekeren en geloven.
Ik begrijp de intentie van het spreken over uitwendig en inwendig helemaal, om recht te doen aan in Christus of buiten Christus. Die intentie deel ik helemaal. Maar wanneer je dit onderscheid vooraf gaat gebruiken, krijg je de gedachte dat de kinderdoop alleen maar iets uitwendigs is, en dat je nu nog moet wachten op het inwendige. Maar dan zien we over het hoofd dat de aanbieding van Gods belofte in de doop van Zijn kant welmenend en indringend is, en gericht op onze zaligheid. Anders gezegd: die aanbieding van de belofte staat van Zijn kant helemaal in het kader van het innerlijke!
5. Maar dat betekent niet dat er
zonder meer sprake is van zaligmakende genade. In elk verbond zijn 2 delen begrepen. Daarom is er alleen sprake van zaligmakend deel hebben aan het verbond wanneer we die beloften door een waar geloof leren omhelzen. Die eis tot geloof ligt op ons, maar het is onmogelijk om vanuit onszelf te geloven. Kijk, en hier zie ik dan wel een positief aspect van de verbondsleer van 1931: want omdat de diepste kern van Gods genadeverbond onvoorwaardelijk is en rust op Gods genadige verkiezing, is het verbond ten diepste ook de onvoorwaardelijke garantie dat dit geloof ook geschonken wordt. Zo vervult God Zelf de voorwaarde vanuit Zijn verbond! En daar hebben we dan de relatie tussen verbond en verkiezing. Dan functioneert de verkiezing niet apriori als iets waardoor de aanbieding van de beloften beperkt wordt, maar als de vaste garantie aposteriori dat zij daadwerkelijk vervuld zullen worden.
6. Een laatste opmerking: ik denk daarom wel dat we mogen spreken over twee rijen van kinderen in het verbond. Die terminologie doet niets af van de werkelijkheid van Gods verbond en belofte voor alle gedoopten, maar laat wel de realiteit doorklinken dat niet allen
op gelijke wijze in het verbond zijn. En die notie lees je door de hele Schrift! Kijk maar naar de geschiedenis van Israel in het OT.