Verbond is iets anders dan de doop. Pleiten op de doop is een uitdrukking geworden. Het bedoelt te zeggen: pleiten op de beloften die door de doop verzegeld zijn geworden. Een nog ongedoopte, die in het verbond bergepen is heeft inderdaad ook deel aan die beloften. Daarom mag (moet!) hij gedoopt worden.freek schreef:Waarom hebben jullie het allemaal over het verbond? Doop wordt in de bijbel nauwelijks aan het verbond gekoppeld. Wel aan de dood en opstanding van Christus; het heeft te maken met 'Christus aandoen'. Dat lijkt me wel wat verder te gaan dan een kansje dat de dopeling heeft in de toekomst. Of als een pleitgrond om het wonder van wedergeboorte te ontvangen. Net alsof een ongedoopte minder recht heeft op Gods beloften. Het is zo bizar. Er wordt hier gediscussieer over wat Calvijn zegt; niet over wat God zelf zegt
Waar is mijn kind? Nav boek ds MA Kempeneers
Re: Waar is mijn kind? Nav boek ds MA Kempeneers
--------------
Voorts ben ik van mening dat portretten van oudvaders, reformatoren en andere theologen niet zouden moeten worden toegestaan als avatar.
Voorts ben ik van mening dat portretten van oudvaders, reformatoren en andere theologen niet zouden moeten worden toegestaan als avatar.
Re: Waar is mijn kind? Nav boek ds MA Kempeneers
Of jouw antwoord daarmee identiek is aan alle oude gereformeerde theologen lijkt me persoonlijk een stelling die niet juist is. Ds. Kempeneers geeft aan dat er in de gereformeerde theologie wat dit punt betreft verschillende stromingen te vinden zijn. En ook ds. Schot haalde dat nog aan in zijn recensie. Maar dat is een zijspoor.Erasmiaan schreef:Tja Geka, je weet nu toch zo onderhand wel wat ik daar op zal gaan antwoorden (met alle oude gereformeerde theologen): dat ze uitwendig in het genadeverbond zijn. Net zoals Ismaël wel het teken van het verbond kreeg (de besnijdenis) maar God met Izaäk Zijn verbond oprichtte.Geka schreef:Dank dat je op mijn vraag in wilt gaan. Je antwoord is algemeen. De doop betekent en verzegelt dat er een genadeverbond is. Is daarmee alles gezegd?Erasmiaan schreef:Dat de er een verbond van God is met Zijn eniggeboren Zoon waardoor er weer een verse en levende toegang tot God is (dat was door het werkverbond niet meer mogelijk).Geka schreef:Wat betekent en verzegelt de doop dan, als het Gods belofte niet is?
Ik zou opnieuw een vraag willen stellen in reactie op jouw reactie: wat betekent het dan dat dit verbond in de Naam van de Drie-enige God betekend en verzegeld wordt in het sacrament van de kinderdoop, aan het hoofd van een kind.
Wat zegt dat over de relatie van dat kind t.o.v. het genadeverbond?
Ze zijn uitwendig in het genadeverbond zeg je. Voordat ik daar op reageer wil ik eerst nadrukkelijk aangeven - in de lijn van Calvijn - nadrukkelijk te willen spreken over twee rijen van kinderen in het verbond.
Maar dat gezegd hebbende, wil ik ook graag ingaan op wat jij noemt het uitwendig in het genadeverbond zijn. Wat houdt dat dan precies in? Welke betekenis heeft de verbondsbelofte voor hen die 'uitwendig' in het genadeverbond zijn? Wat is 'uitwendig'?
Hoe kan de belofte de grond van het geloof zijn, wanneer deze niet algemeen aan allen aangeboden wordt?
Volgens mij zijn dat hele indringende vragen die om een antwoord vragen, voor pastoraat en prediking.
Je noemt het voorbeeld van Ismael en Izak. Betekenen de woorden 'Maar met Izak zal Ik mijn verbond oprichten' werkelijk dat Ismael buiten het verbond stond? Zou die tekst dan in strijd zijn met de woorden van de Heere aan Abraham dat Hij Zijn verbond zal oprichten tussen Abraham en zijn nakomelingen?
Of hebben de woorden over Izak vooral de betekenis dat via het geslacht van Izak de verbondslijn verder zal gaan? Naar mijn indruk is dat laatste het geval. Ook Ismael was een verbondskind. Hij was immers een besnedene! En omdat hij een verbondskind was, werd hij besneden. Niet andersom.
En wat te denken van Jacob en Ezau? Was Ezau een verbondskind of niet? Hij had de eerstgeboortezegen. Hij had die! Maar hij verachtte de inhoud ervan, en ging daarom om eigen schuld verloren. En zeker, dat staat niet los van Gods Raad: Jacob heb Ik liefgehad, en Ezau heb Ik gehaat. Maar dat doet niets af van het feit dat Ezau een verbondskind is, die de belofte van het verbond in zijn ongeloof verworpen heeft.
Kortom, het spreken over uitwendig en inwendig is, evenals zoveel andere bewoordingen, een poging om deze Bijbelse spanning recht te doen en onder woorden te brengen. De spanning dat je een verbondskind kunt zijn, dat toch verloren gaat.
Het is een moeilijke kwestie om hier in ons spreken aan alle facetten van de Schrift recht te doen. Toch, als we het erover eens zijn dat het verbond in de NT gemeente niet wezenlijk verschilt van het verbond in de OT bedeling onder Israel; dan zien we toch hoe de beloften van de Heere aan het OT Israel in het geheel worden verkondigd! Zie bijv. Psalm 81.
Maar dat de vervulling van de beloften alleen de gelovigen geldt!. Naar mijn vaste overtuiging is diezelfde lijn ook nu te trekken in de NT verbondsgemeente.
Misschien moet ik de vraag trouwens anders aan je stellen. Je geeft aan dat de doop een pleitgrond is. Maar wat geeft een gedoopte de rechtsgrond om te pleiten? En waarop kan en mag de gedoopte dan pleiten, als er aan hem of haar in het bijzonder geen toezegging gedaan is? Is pleiten zonder dat daar een persoonlijk gegeven rechtsgrond voor is, geen brutaliteit?
Laatst gewijzigd door Geka op 10 dec 2008, 10:24, 1 keer totaal gewijzigd.
Re: Waar is mijn kind? Nav boek ds MA Kempeneers
Inderdaad. Laten we nou eens mensen van Gods Woord worden. Romeinen 6 laat heel duidelijk zien dat de doop een beeld is begrafenis van het oude leven en opstanding van het nieuwe leven in Christus is. Waar lees ik in de Bijbel dat de doop een pleitgrond zou zijn? Noem eens wat schriftbewijzen.freek schreef:Waarom hebben jullie het allemaal over het verbond? Doop wordt in de bijbel nauwelijks aan het verbond gekoppeld. Wel aan de dood en opstanding van Christus; het heeft te maken met 'Christus aandoen'. Dat lijkt me wel wat verder te gaan dan een kansje dat de dopeling heeft in de toekomst. Of als een pleitgrond om het wonder van wedergeboorte te ontvangen. Net alsof een ongedoopte minder recht heeft op Gods beloften. Het is zo bizar. Er wordt hier gediscussieer over wat Calvijn zegt; niet over wat God zelf zegt
Re: Waar is mijn kind? Nav boek ds MA Kempeneers
Het gaat hier om de kinderen van gelovigen, ze zijn geheiligd in Christus. Jij gaat het vervolgens hebben over onbekeerden, waarbij je dus Gods beloften wegwuift met een: Tja, laten ze eerst maar eens gaan geloven, anders zijn de beloften niet voor hen. Zoals al ik opgemerkt staat deze visie haaks op die van Calvijn en de reformatie.Erasmiaan schreef:Memento, waarom wil je mij in het hokje dat ik Calvijn niet naspreek? Ik zeg de doop is een pleitgrond. Ik zeg ook: ten diepste zijn er voor de onbekeerden geen beloften, behalve als ze zich bekeren. Ik ben vuurbang voor een zondaar die omhangen met beloftes tot Christus komt.
Freek, het gaat niet zozeer om de doop maar om het verbond dat ook met de kinderen van gelovigen wordt gesloten. Of de doop wat dat betreft in plaats van de besnijdenis is gekomen is een ander verhaal... mijn insteek hier is even dat dit zo is aangezien dat de gereformeerde visie is... maar laten we het hebben over het verbond, over of kinderen erbij horen of niet, wat het verbond met kinderen zegt over onze kinderen.
Do not waste time bothering whether you ‘love’ your neighbor; act as if you did. As soon as we do this we find one of the great secrets. When you are behaving as if you loved someone, you will presently come to love him."
Re: Waar is mijn kind? Nav boek ds MA Kempeneers
Met de toevoeging dat de kinderen van gelovige ouders, waar het hier over gaat, niet dat oude leven achter de rug hebben waar de doop een 'aflegging' of begrafenis van is.Grace schreef:Inderdaad. Laten we nou eens mensen van Gods Woord worden. Romeinen 6 laat heel duidelijk zien dat de doop een beeld is begrafenis van het oude leven en opstanding van het nieuwe leven in Christus is. Waar lees ik in de Bijbel dat de doop een pleitgrond zou zijn? Noem eens wat schriftbewijzen.freek schreef:Waarom hebben jullie het allemaal over het verbond? Doop wordt in de bijbel nauwelijks aan het verbond gekoppeld. Wel aan de dood en opstanding van Christus; het heeft te maken met 'Christus aandoen'. Dat lijkt me wel wat verder te gaan dan een kansje dat de dopeling heeft in de toekomst. Of als een pleitgrond om het wonder van wedergeboorte te ontvangen. Net alsof een ongedoopte minder recht heeft op Gods beloften. Het is zo bizar. Er wordt hier gediscussieer over wat Calvijn zegt; niet over wat God zelf zegt
W.b. de pleitgrond. De doop is uiteindelijk een beeld van de kern waar het in het Evangelie om gaat, het heilswerk van Christus dat in de belofte aan iedereen wordt toegezegd (opdat een ieder die in Hem gelooft niet verloren gaat). Daarom mag je de doop ook een bevestiging van Gods beloften noemen, denk ik. Maar ongedoopten mogen daar net zo hard op pleiten als gedoopten.
- Bert Mulder
- Berichten: 9099
- Lid geworden op: 28 aug 2006, 22:07
- Locatie: Grace URC Leduc Alberta Canada
- Contacteer:
Re: Waar is mijn kind? Nav boek ds MA Kempeneers
freek schreef:Waarom hebben jullie het allemaal over het verbond? Doop wordt in de bijbel nauwelijks aan het verbond gekoppeld. Wel aan de dood en opstanding van Christus; het heeft te maken met 'Christus aandoen'. Dat lijkt me wel wat verder te gaan dan een kansje dat de dopeling heeft in de toekomst. Of als een pleitgrond om het wonder van wedergeboorte te ontvangen. Net alsof een ongedoopte minder recht heeft op Gods beloften. Het is zo bizar. Er wordt hier gediscussieer over wat Calvijn zegt; niet over wat God zelf zegt
Denk omdat de doop HET sacrament van het verbond is. Kijk even terug naar de besnijdenis, hetwelk het sacrament was van het verbond in het Oude Testament:
Gen 17:
9 Voorts zeide God tot Abraham: Gij nu zult Mijn verbond houden, gij en uw zaad na u, in hun geslachten.
10 Dit is Mijn verbond, dat gijlieden houden zult tussen Mij en tussen u en tussen uw zaad na u: dat al wat 18mannelijk is u besneden worde.
11 En gij zult het vlees uwer voorhuid besnijden; en dat zal tot een teken zijn des verbonds tussen Mij en tussen u.
En denk dat we het eens zijn, dat de doop de plaats van de besnijdenis neemt in het Nieuwe Testament.
Mijn enige troost is, dat ik niet mijn, maar Jezus Christus eigen ben, Die voor mijn zonden betaald heeft, en zo bewaart, dat alles tot mijn zaligheid dienen moet; waarom Hij mij ook door Zijn Heilige Geest van eeuwig leven verzekert, en Hem voortaan te leven van harte willig en bereid maakt.
Re: Waar is mijn kind? Nav boek ds MA Kempeneers
Speciaal voor 't archief van Tiberius.
ds. A. Schot in de Saambinder schreef:Waar is ons kind? (1)
Vorig jaar verscheen er van de hand van ds. M.A. Kempeneers, christelijk, gereformeerd predikant te Elburg, een boekje met als titel Waar is ons kind? De schrijver had een persoonlijke aanleiding lot het schrijnen van dit boekje. Het verdriet dat erin beschreven wordt, is door hem doorleefd.
Mij werd gevraagd een bespreking van dit boek te schrijven voor De Saambinder. Omdat wij uit eigen ondervinding weten dat het hier gaat om een bijzonder tere zaak heb ik de opdracht herhaaldelijk voor mij uit geschoven. Aan de ene kant heb ik met het verzoek ingestemd, omdat ik de behoefte gevoelde om een voorzichtige reactie te geven. Graag zou ik bedroefde ouders dit boekje in handen geven, maar er zijn mijns inziens toch wel enkele vragen bij ie stellen.
Aan de andere kant zag ik ik er tegenop om aan een bespreking te beginnen omdat het niet mijn bedoeling is iemands verdriet op welke wijze dan ook te verzwaren.
We vinden in dit boekje geen uitvoerige handreiking over het proces van rouwverwerking. In de inleiding lezen we dat het belangrijkste doel van dit boekje is om in gaan op de vraag naar de eeuwige beslemming van jonggestorven kinderen. De nadruk ligt dus op geestelijke vragen. Ds. Kempeneers heeft daarin als predikant mijns inziens een juiste keuzegemaakt. Ook in het pastoraat moeten we onze grenzen in acht nemen en bepaalde dingen overlaten aan de hulpverlening. In de eerste plaats ben ik ds. Kempeneers erkentelijk voor het feit dat hij vanuit de praktijk een pastoraal theologische handreiking geeft ouders en pastores die met dit grote verdriet in aanraking komen. Daar is moed voor nodig, zeker in zijn omstandigheden. Een kind verliezen behoort tot een van de meest ingrijpende dingen die een ouder kan meemaken. Ook voor ambtsdragers is het niet eenvoudig daarin pastoraal te begeleiden. Een handreiking op dit gebied is dan ook zeer gewenst.
De schrijver geeft in het voorwoord aan dat het hem meerdere keren in het schrijven gehinderd heeft dat woorden als 'verbond' en 'belofte' allerlei associaties oproepen met de strijd tussen tweeverbonders en drieverbonders. Hij hoopt dat de inhoud niet verbonden wordt aan een bepaalde theologie of theorie, maar dat we samen proberen te verslaan wat de Schriften, de Dordtse Leerregels en de oudvaders in deze tere zaak bedoelen te zeggen. Hoewel ik met dat laatste volledig instem, denk ik toch dat de conclusies in dit boekje niet losgemaakt kunnen worden van het zicht dat men heeft op het genadeverbond Wie de mening van de schrijver ten aanzien van het genadeverbond niet deelt, kan hem op den duur toch niet volgen. In het eerste hoofdstuk gaat de schrijver in op de vraag: Hoe spreekt de Bijbel over jonggestorven kinderen? Eerst staat hij stil bij de plaats van het kind in de Bijbel. Enkele Schriftplaatsen worden genoemd die betrekking hebben op het leven vóór de geboorte: Psalm 139, Job 10, Lukas 1 vers 44, Exodus 21 en Prediker 6. In de conclusie wordt nog verwezen naar Psalm 22 en 51. Omdat het hier gaat over het prenatale leven en de vraag naar de eeuwige bestemming had ik graag nog wat meer aandacht gezien voor Psalm 51 vers 7: 'Zie, ik ben in ongerechtigheid geboren, en in zonde heeft mij mijn moeder ontvangen.' De realiteit van de erfzonde staat immers in direct verband met het antwoord op de vraag naar de eeuwige bestemming. Verder wordt bijvoorbeeld ook in Romeinen 9 gesproken over het prenatale leven. Was het ook niet goed geweest om te verwijzen naar de predestinatie, die zich ook uitstrekt over het ongeboren leven? 'Want als de kinderen nog niet geboren waren, noch iets goeds of kwaads gedaan hadden, opdat het voornemen Gods, dat naar de verkiezing is, vast bleve, niet uit de werken, maar uit den Roepende, zo werd tot haar gezegd: De meerdere zal den mindere dienen. Gelijk geschreven is: Jakob heb Ik liefgehad, en Ezau heb Ik gehaat.' Het gaat in Romeinen 9 over twee kinderen uit gelovige ouders van wie de eeuwige bestemming in Gods vrijmacht reeds was bepaald toen zij nog in de moederschoot verkeerden. Natuurlijk zeg ik daarmee niet dat de schrijver dit ontkent, maar het moet mijns inziens zeker meegenomen worden in de eindconclusie.
In de paragraaf over het jonge kind worden de Schriftplaatsen Job 14, Psalm 143, Psalm 51 en Jesaja 48 genoemd in verband met het zondig-zijn; l Korinthe 13:11 en Deuteronomium 1:39 in verband met het klein-zijn. Bij het groot-worden geeft ds. Kempeneers aan dat de Heere het oudere kind, vanaf 13-14 jaar begint aan te spreken op zijn of haar verantwoordelijkheid. Dan begint de periode waarin een mens verantwoordelijk is voor er ook geoordeeld wordt naar zijn werken. Ook op bladzijde 52 worden deze uitspraken herhaald: 'Kleine kinderen hebben geen werken, ze worden er althans niet verantwoordelijk voor gehouden. En hoewel ze wel strafwaardig zijn vanwege hun zondige aard. vinden wij nergens in de Schrift expliciete gegevens over de veroordeling van kinderen.' Persoonlijk heb ik moeite met deze krasse uitspraak en vind ik de conclusie op z'n minst onvoorzichtig. Het jongere kind dient door de ouders op de verantwoordelijkheid te worden aangesproken. De Schrift spreekt het kind door de opvoeder en gezagsdrager aan. Als onderwijzer heb ik de jongere kinderen ook altijd gewezen op hun persoonlijke verantwoordelijkheid. In het vijfde gebod worden onze kleine kinderen toch reeds aangesproken? Zij worden toch niet pas na hun 13e jaar hiervoor verantwoordelijk gehouden? Ook zij worden geoordeeld naar hun werken, al ben ik het ermee eens dat de verantwoordelijkheid wel toeneemt naarmate een mens ouder wordt. Ik vraag me ook af hoe zich bovenstaande uitspraken verhouden met de uitspraak op blz. 124: 'Maar een mens heeft ook in de vroegste levensfasen, Christus nodig tot rechtvaardigmaking.'
(wordt vervolgd)
Nunspeet,
ds. A. Schot
Re: Waar is mijn kind? Nav boek ds MA Kempeneers
ds. A. Schot in de Saambinder schreef:Waar is ons kind? (2)
In de bespreking van het boekje Waar is ons kind zijn we nog bezig met hoofdstuk I. Na dit gedeelte dat handelt over 'het prenatale leven' en 'het jonge kind' zijn we aangekomen bij 'het verbondskind'.
Ds. Kempeneers schrijft op blz. 27 dat God eenzijdig Zijn verbond opricht met Abraham en zijn nakomelingen: 'De HEERE schenkt Zich hier in de belofte weg aan Abraham en zijn natuurlijke nakomelingen. En in Zichzelf schenkt de Heere hen ook Zijn Woord en in dat Woord Zijn beloften. Dus uiteindelijk is God Zelf de inhoud van de beloften.' In dit paragraafje (blz. 30, 31) concludeert de schrijver: 'Kinderen die geboren worden uil gelovige ouders behoren uitwendig tot het verbond der genade. In de belofte zijn zij een kind des verbonds en wordt hen vergeving der zonden en het eeuwige leven toegezegd. De Heere heeft hen apart gezet van de wereld en legt beslag op hen met Zijn eisen en beloften.' Wat wordt bedoeld met de woorden: 'en wordt hen vergeving der zonden en het eeuwige leven toegezegd'? Op bladzijde 132 blijkt in dit boekje dat zij in de belofte reeds vergeving der zonden in Christus hebben. In zijn Woord vooraf heeft de schrijver opgemerkt dat hij hoopte dat de inhoud niet verbonden zou worden aan een bepaalde theologie of theorie, maar dat we samen proberen te verstaan wat de Schriften, de Dordtse Leerregels en de oudvaders in deze tere zaak bedoelen te zeggen. Achter deze uitspraak ligt mijns inziens echter toch wel degelijk een bepaalde kijk op het genadeverbond. Wie niet verbonden wil worden aan een theologie of theorie moet ook geen uitspraken doen die tot een bepaalde theologie behoren. In het paragraafje over het jonggestorven verbondskind schrijft ds. Kempeneers dat we in de Schrift niet veel gegevens vinden omtrent de eeuwige bestemming van jonggestorven verbondskinderen. Op blz. 33 merkt hij op: 'Worden alle jonggestorven kinderen zalig of gaan er ook voor eeuwig verloren?' De Schrift geeft op deze vraag geen direct en expliciet antwoord. Nergens kunnen we lezen dat alle kinderen zalig worden. Evenmin staat er zwart op wit beschreven dat er kinderen in de hel zijn.' In zijn conclusie schrijft de Elburgse predikant: 'Al zijn ze strafwaardig vanwege de erfzonde, het verbond mag voor de jonggestorven verbondskinderen als genoegzaam voor hun zaligheid geacht worden.' Natuurlijk ben ik het van harte met de schrijver eens dat het verbond genoegzaam is voor de zaligheid. Het was Davids troost aan het einde van zijn leven: 'Hoewel mijn huis alzo niet is bij God, nochtans heeft Hij mij een eeuwig verbond gesteld, dat in alles wel geordineerd en bewaard is; voorzeker is daarin al mijn heil en alle lust, hoewel Hij het nog niet doet uitspruiten.' Wat voor David genoegzaam is, is ook voor een klein kind genoegzaam. Ik zou echter geen enkele Schriftplaats weten die leert dat de jonggestorven kinderen van gelovigen ook daadwerkelijk in het verbond zijn opgenomen en dat zij allen in de weldaden van het verbond delen. Van oudere kinderen weten we dat het niet zo is. Zou het van de jongere kinderen dan wél altijd gelden? Hier past ons voorzichtigheid. De Schrift leert wél dat ook de verkiezing en verwerping zelfs over ongeboren kinderen gaan. Romeinen 9 is daarin duidelijk. Ook over kinderen van gelovige ouders. De Schrift moge dan niet expliciet schrijven over het verloren gaan van jonggestorven kinderen, maar geeft dat ons het recht om de concluderen dat zij dus zalig zijn? Mijns inziens kan deze conclusie niet Schriftuurlijk onderbouwd worden.
Hoofdstuk 1 eindigt met een paragraaf over 'de Heere Jezus en de kinderen'. Ds. Kempeneers komt tot de conclusie dat kinderen een bijzondere plaats innemen in het hart van de Heere Jezus. Het kind vormt een centraal beeld in Zijn prediking. Kinderen worden als een voorbeeld gebruikt om aan te lonen hoe een mens het Koninkrijk Gods kan binnengaan. Ze worden echter ook als een waarschuwend voorbeeld
gebruikt in Mattheüs 11-6: 'Doch waarbij zal Ik dit geslacht vergelijken? Het is gelijk de kinderkens die op de markten zitten en hun gezellen toeroepen en zeggen: Wij hebben u op de fluit gespeeld, en gij hebt niet gedanst; wij hebben u klaagliederen gezongen en gij hebt niet geweend.' Het is inderdaad waar dat de Heere Jezus de kinderen niet afwijst als ze tot Hem gebracht worden. In dat opzicht mogen we zeker stellen dat Hij een bijzonder oog heeft gehad voor het kind. Maar kinderen zijn niet alleen afhankelijk, hulpbehoevend en nederig. Zij kunnen ook dreinen en lusteloos zijn. Bovendien zullen ook de kinderen voor Gods rechterstoel moeten verschijnen. (NGB Art 37): En alsdan zullen persoonlijk voor deze grote Rechter verschijnen alle mensen zowel mannen als vrouwen en kinderen, die van het begin
der wereld af tot het einde toe geweest zullen zijn, gedagvaard zijnde door de stem des archangels en door het geklank der bazuin Gods.' Samenvattend zou ik van het eerste hoofdstuk willen zeggen dat conclusies mijn inziens te gemakkelijk worden getrokken. Ik heb geprobeerd daar wat vragen bij te stellen. Niet om de schrijver daarmee in een kwaad daglicht te plaatsen. Geenszins. Ik begrijp zijn worsteling en de pastorale bedoeling die ds. Kempeneers heeft. Er worden zeker zeer waardevolle dingen in dit hoofdstuk aangereikt. Maar graag zie ik - ook in gevoelige zaken het evenwicht bewaard. Ook al maakt dat de pastorale begeleiding in dergelijk verdriet soms niet eenvoudiger.
(wordt vervolgd)
Nunspeet,
ds. A. Schot
Re: Waar is mijn kind? Nav boek ds MA Kempeneers
ds. A. Schot in de Saambinder schreef:Waar is ons kind? (3)
We zijn in de bespreking van het boekje 'Waar is ons kind' van ds. M.A. Kempeneers toegekomen aan hoofdstuk 2. Daarin gaat de predikant m op de vraag: 'Wat zeggen de Dordtse Leerregels over jonggestorven kinderen?'
Vanzelfsprekend komen we dan bij Hoofdstuk l paragraaf 17, in dit verband een heel bekend artikel. De schrijver geeft een korte uitleg van dit artikel. HIJ wijst erop dat het opvalt dat de vaderen niet direct over de zaligheid van de kinderen spreken. Ze zeggen niet: 'alle verbondskinderen zijn zalig' of alle kinderen van godzalige ouders zijn zalig. Maar ze zeggen: 'Zo moeten de godzalige ouders niet twijfelen aan de verkiezing en zaligheid van hun kinderen, die God in hun kindsheid uit dit leven wegneemt'. Op blz. 49 schrijft de Elburgse predikant: 'De vaderen spreken zich hier niet uit over het objectieve feit of alle verbondskinderen zalig zijn of niet, maar over het subjectieve geloof van hun ouders.' Op bladzijde 48 merkt hij op dat volgens de Acta van de Dordtse Synode er een is-gelijk-teken geplaatst kan worden tussen gelovige ouders en kerkelijke ouders. Kempeneers voegt daar aan toe: Godzalige ouders zijn wedergeboren ouders.' Deze godzalige ouders moeten niet twijfelen. En waarom niet? Omdat kinderen der gelovigen heilig zijn, uit kracht van het genadeverbond. Wat ik niet begrijp is dat op bladzijde 47 wordt geschreven dat het in Christus geheiligd zijn, niet betekent dat ze inwendig heilig zijn, dat ze bekeerd zijn. Heilig betekent in dit verband: 'apart gezet van de wereld'. Hoe kan die uitwendige heiliging dan de grond zijn voor het geloof van de ouders dat zij niet moeten twijfelen aan de zaligheid van hun kinderen?
Ik lees onderaan bladzijde 49 'De belofte alléén moet voor godzalige ouders genoeg zijn om te geloven dat hun jonggestorven kinderen behouden zijn. Niet wat de mensen ervan zeggen. En ze hoeven ook niet te zoeken naar bijzondere tekenen. Maar de toezegging alléén: Gods genadeverbond alléén.' Hier rijst bij mij de vraag: wélke belofte moet voor ouders genoeg zijn? Blijkbaar deze: Hij zegt hen vergeving van zonden en de zaligheid toe.' Ik zou de vraag willen stellen: Is er een Schriftplaats waarin toegezegd wordt dat de weldaden van het genadeverbond zich uitstrekken tot al onze kinderen?
Zeker heeft God tot Abraham gesproken: 'Ik ben u tot een God en uw zaad na u.' Deze woorden worden in dit verband ook aangehaald. Maar verkregen ál Abrahams nakomelingen daarvan de toepassing? Er is een natuurlijk zaad en een geestelijk zaad. Het strekt mijns inziens dan ook te ver om te zeggen bij dit artikel: 'De belofte van zaligheid komt toch ook jullie kindje toe?' De Heere zegt immers tot Abraham: 'Mijn verbond zal ik met Izak oprichten', terwijl Ismaël toch ook een besnedene was. Voor die besnijdenis van Ismaël kreeg Abraham zelfs een uitdrukkelijk bevel.
In de afronding van dit hoofdstuk schrijft Kempeneers in zijn conclusie: 'Als we het artikel en de meningen in de Acta van de Dordtse Synode goed lezen, dan zouden we kunnen concluderen dat voor de meeste oudvaders verbond en verkiezing - voor wat betreft de jonggestorven verbondskinderen - samenvallen. Dat wil dus zeggen dat al die kinderen verkoren en behouden zijn. Strikt logisch geredeneerd moeten we tot die conclusie komen. Hier voegt de schrijver wel aan toe; 'Echter, de vaderen hebben het zó in DL 1-17 niet gezegd. Ze hebben niet logisch willen redeneren over zaken die alleen door het geloof verstaan worden.' Mijn vraag blijft echter: Hoe kunnen we dit onderbouwen uit de Schrift? Waar staat dan dat voor jonggestorven verbondskinderen verbond en verkiezing samenvallen? O, ik misgun het niemand, maar wat geeft ons het recht om deze conclusie te trekken?
In de conclusie op blz. 52, 53 waarschuwt ds. Kempeneers tegen verbondsautomatisme. Blijkbaar ziet hij hier ook een gevaar. 'Van de in leven blijvende verbondskinderen hebben zij (de Dordtse vaderen) gezegd dat die het Koninkrijk Gods alleen konden binnengaan door wedergeboorte, geloof en bekering (...) Maar voor de jonggestorven verbondskinderen was de belofte genoeg om te geloven in hun verkiezing en zaligheid.' Is er voor jonggestorven verbondskinderen dan geen wedergeboorte nodig? Ds. Kempeneers zegt: 'De vaderen hebben in de belijdenisgeschriften niet meer willen zeggen dan het Woord.' Ik vraag me echter af of de conclusies die uit het artikel getrokken worden wel uit het Woord onderbouwd kunnen worden. Waar staat in de Bijbel dat de belofte genoeg is om te geloven in de verkiezing en zaligheid van deze kinderen? Waar staat de belofte dat de jonggestorvenen zalig zijn? Al wordt in de Schrift niet expliciet gesproken over het verloren gaan van jong gestorven kinderen, geeft dat dan het recht om het tegengestelde te concluderen? In dit hoofdstuk zou toch ook plaats geweest zijn voor een bespreking van de andere belijdenisgeschriften? Heel aangrijpend is bijvoorbeeld artikel 15 uit de NGB over de erfzonde: 'Wij geloven dat door de ongehoorzaamheid van Adam de erfzonde uitgebreid is geworden over het ganse menselijk geslacht; welke is een verdorvenheid der gehele natuur en een erfelijk gebrek, waarmede de kleine kinderen zelfs besmet zijn in hunner moeders lichaam, en die in den mens allerlei zonden voortbrengt, zijnde in hem als een wortel daarvan; en zij is daarom zo lelijk en gruwelijk voor God dat zij genoegzaam is om het menselijk geslacht te verdoemen.' Onze vaderen hebben ook geleerd dat die erfzonde door de doop niet ganselijk tenietgedaan, noch geheel uitgeroeid' is. Er is meer nodig dan de uitwendige heiliging alleen om van de erfzonde verlost te worden. En zeker, de Heilige Geest kan het bloed van Christus sprengen aan het hart van kleine kinderen. Er zullen er zeker zijn onder de schare die voor de troon is. Maar of dat alle jonggestorven kinderen zijn? Het wordt in de Schrift niet gezegd.
(wordt vervolgd)
Nunspeet,
ds. A. Schot
Re: Waar is mijn kind? Nav boek ds MA Kempeneers
ds. A. Schot in de Saambinder schreef:Waar is ons kind? (4)
We zijn in de bespreking van het boekje Waar is ons kind van ds. M.A. Kempeneers toegekomen aan het derde hoofdstuk: 'Wat zeggen de oudvaders over jonggestorven kinderen?'
De schrijver geeft aan dat er in het verleden drie antwoorden zijn gegeven op de vraag 'Waar is ons kind'.
1. Alle kinderen zijn in de hemel;
2. Alleen de verbondskinderen zijn inde hemel;
3. Alleen de uitverkoren kinderen zijn in de hemel.
De opvatting dat alle kinderen in de hemel komen is de opvatting van Pelagius, die de erfzonde ontkende. Ook Arminius leerde dat alle jonggestorven kinderen zalig worden. Verder noemt de schrijver de reformator Zwingli, de Engelse predikant August Montague Toplady en de voormalige slavenhaler en predikant John Newton. De tweede opvatting, dat alleen verbondskinderen in de hemel zijn, vinden we bij Augustinus, de Rooms-Katholieke Kerk, Luther en Calvijn. De gedachten van Calvijn zijn bepalend geweest voor Ursinus, Gomaris, Polyander, Revius en Wilhelmus à Brakel. Verder worden genoemd Rutherford, Owen en Matthew Henry.
De derde opvatting, dat alleen uitverkoren kinderen in de hemel zijn, geeft niet aan dlat in de tweede opvatting de verkiezing geloochend wordt. Bij de tweede opvatting vallen volgens de schrijver verbond en verkiezing voor jonggestorven kinderen samen. In de derde opvatting is dat niet zo. Wel kan de Heere aan Zijn volk bekend maken door middel van een bijzondere belofte dat er troost is voor de bedroefde ouders. Hier wordt de naam van Smytegelt genoemd. Kempeneers schrijft: 'De achterliggende gedachte van Smytegelts woorden is, dat de beloften van het genadeverbond niet aan ieder verbondskind worden toegezegd. Die zijn alleen voor de uitverkorenen. Verbond en verkiezing vallen samen, maar op zo'n wijze dat dit in het geval van de jonggestorven kinderen niet tot troost leidt, maar tot onzekerheid. Want wanneer weet een bedroefde ouder nu of de beloften ook voor zijn jonggestorven kind golden? Dat kan alleen als de Heere dat persoonlijk en op een bijzondere wijze bekend maakt.
Dit laatste standpunt werkt de auteur uit in een apart hoofdstuk. De titel van hoofdstuk 4 luidt: 'Een bijzonder antwoord?' Ds Kempeneers vindt het moeilijk dit punt aan te snijden omdat het voor velen inde rechter flank van de gereformeerde gezindte welhaast de enige manier lijkt te zijn om tot zekerheid te komen aangaande de zaligheid van jonggestorven kinderen. Ten tweede omdat het om zeer tere ervaringen gaat, die diepe indrukken hebben achtergelaten. HIJ geeft aan dat de betrouwbaarheid van de waarheid afhankelijk is van degene die het zegt. Het krijgen van 'waarheden' is zijns inziens niet gevrijwaard van vergissingen. De schrijver geeft daarom een aantal criteria hoe de Heere door Zijn Woord werkt:
1. De Heere zal Zijn eigen Woord geen geweld aandoen;
2. Aan het krijgen van een waarheid gaat in het algemeen een weg vooraf;
3. Het ontbreken van waarheden mag niet negatief uitgelegd worden. Als er geen licht over is, wordt dit niet zelden geïnterpreteerd als een slecht teken; 4. Het ware geloof heeft geen extra-ordinair karaker. Buitengewone ervaringen zijn niet maatgevend. Het krijgen van waarheden is daarom niet per definitie betrouwbaarder dan het stille geloof in Gods beloften.
Met het laatste punt heb ik moeite. Het ware gelooft heeft geen extra-ordinair karakter, maar het is wel een werk van God's Geest. Het kan slechts omhelzen wat de Heere schenkt. Welke troost heeft de schrijver voor hen die de beloften van het genadeverbond zonder dat getuigenis des Geestes niet op hun kinderen durven toepassen? Wat moet precies worden verstaan onder het stille geloof in Gods beloften? Wat kan gezegd worden tot hen die de belofte van het genadeverbond niet als een algemene belofte voor de hele uitwendige gemeente durven lezen? Mogen zulke ouders dan niet uitzien naar een bevestiging door Woord en Geest? Voor zulke mensen is de 'waarheid' echt niet slechts een extra zoals het bij het vierde criterium wordt beschreven. Ik zeg niet dat het ontbreken van een getuigenis erop wijst dat het niet goed zou zijn met het gestorven kind. De Heere kan ook jaren later nog getuigenis geven van Zijn werk. De Heere kan in Zijn wijsheid ook dingen verborgen houden. Hierna gaat de auteur in op het sterfbedgetuigenis van kinderen. Hij roept op het volgende te bedenken:
1. In de Schrift zijn er behalve in het geval van Johannes de Doper geen voorbeelden te vinden waarin expliciet ervaringen van zonde en genade door jonge kinderen worden weergegeven;
2. We moeten oog blijven houden voor het eigene van het kind;
3. De kerk der Reformatie heeft daarom bepaald dat kinderen niet aan het Heilig Avondmaal kunnen deelnemen. Zij kunnen zich nog niet recht beproeven; 4. Hij wijst op het verschil tussen kinderdoop en volwassendoop. Jonge kinderen worden niet gedoopt vanwege hun getuigenis over God. Bij oudere kinderen is dat anders. De schrijver ontkent niet dat de Heilige Geest zaligmakende kennis in de kinderharten kan werken, maar moet constateren dat dit niet veel voorkomt. De uitzonderingen mogen niet dermate normatief worden, dat het ontbreken van een getuigenis negatief gaat functioneren. Ook hier blijven voor mij vragen liggen Zou het werk Gods dan niet blijken in de vrucht? Natuurlijk behoeft dat niet altijd in veel woorden te bestaan, maar aan de vruchten kent men toch de boom? Ook de kleine boom wordt toch aan zijn vruchten gekend? De geschiedenis van de kleine Samuël is daarvan zo'n ontroerend voorbeeld. O, laten we de Heere smeken of ook uit de mond van onze kinderen Zijn werk mag blijken.
(slot volgt)
Nunspeet,
ds. A. Schot
Re: Waar is mijn kind? Nav boek ds MA Kempeneers
ds. A. Schot in de Saambinder schreef:Waar is ons kind? (5)
In hoofdstuk 5 wordt een ingrijpende vraag an de orde gesteld: 'Wat moeten we tegen ons kind zeggen?' In dit hoofdstuk lig! het accent op de begeleiding van het kind door de ouders. Bij de ouders ligt de eerste verantwoordelijkheid. De auteur van het boek Waar is ons kind? gaat in op de vragen: moeten we een kind de waarheid zeggen? Wanneer moeten we het vertellen? Wat moeten we vertellen?
Dit zijn geen eenvoudige vragen. Ds. Kempeneers wijst erop dat we stervende kinderen kunnen verhinderen om het Koninkrijk Gods binnen te gaan, als we ze niet op Bijbelse wijze kunnen voorbereiden op hun dood. Ouders en pastor mogen geen karikatuur van God schetsen. Als voorbeelden geeft hij 'de lieve God, de straffende God en de willekeurig verkiezende God'. Daarna gaat de schrijver in op de reactie van kinderen. Enkele mogelijke reacties zijn hulpeloosheid, angst, zwijgen, zondebesef, waarom-vragen, afscheid nemen'. Hij bespreekt kort de vraag: Waar moet een kind sterven? Iets uitvoeriger wordt ingegaan op de vraag: Hoe moet het stervende kind pastoraal worden begeleid? Enkele aspecten van de pastorale begeleiding aan stervende kinderen zijn 'eenvoudigheid, nabijheid, zwijgen, aanraking, eerlijkheid, schuldbelijdenis en genade'.
Praktische punten
De daaropvolgende hoofdstukken hebben niet direct betrekking op de vraag: Waar is ons kind? Daarom wil ik er in de bespreking kort over zijn. Bovengenoemde zaken liggen op een ander vlak en zijn veelal ook van een andere orde. Toch is het goed dat de schrijver er niet geheel aan voorbijgaat. Ook praktische zaken kunnen diep ingrijpend zijn. De schrijver gaat in op praktische punten rondom de begrafenis van het kind. We zullen hierin ook rekening moeten houden met de plaatselijke gewoonten en gebruiken. In hoofdstuk 7 gaat ds. Kempeneers in op de vraag: 'Hoe moeten we verder zonder ons kind?'
Hij schrijft over het verdriet van ouders, broertjes en zusjes, grootouders. Verder vraag hij aandacht voor vergeten rouwsituaties, zoals miskraam. Het is waar dat dit verdriet veelal wordt onderschat. De schrijver laat er geen twijfel over bestaan of een embryo een ziel heeft. 'Al vanaf het moment van de conceptie is het een mensenkind, bezield en geschapen naar het beeld Gods.' Daarna beschrijft hij reacties van de omgeving zoals hulpverlening, familie, bekenden en de kerk. Inderdaad doen zich hier soms schrijnende situaties voor.
Waarom?
Het achtste hoofdstuk gaat in op de waarom-vraag: 'Waarom moest dit gebeuren?' Deze vragen dringen zich op om verschillende redenen. Er worden er enkelen genoemd op bladzijde 120. Sommige mensen menen de waarom-vragen te moeten beantwoorden, maar uit hun reactie blijkt dat ze de pijn daarachter niet kennen. Ds. Kempeneers roept pastors op te luisteren naar wat er ligt achter de vraag. Hij wijst erop dat God in Christus een antwoord heeft gegeven op de waarom-vragen. Wat ik hier toch mis, is het directe verband met de zonde. Hoe duidelijk was die relatie bij het sterven van het kindje van David. En ook al ligt er geen directe zonde aan ten grondslag: 'Op de bodem aller vragen, ligt der wereld zondeschuld.' 'Waren er geen zonden, er waren ook geen wonden.' Kan dat niet als antwoord op de waarom-vragen worden gegeven? Gelukkige ouder die daar iets van gaat doorleven. Het is verder inderdaad waar wat de schrijver opmerkt: 'Christus nodigt mensen tot Zich. die door de zonde en de gevolgen van de zonden vermoeid en belast zijn. Niet om hen antwoord te geven, maar om hen rust te geven voor hun ziel'.
Op bladzijde 126 t/m 128 worden de volgende vragen gesteld: Wanneer eindigt het kind-zijn? Gaan ongedoopte kinderen verloren? Is er herkenning in de hemel? Hoe kunnen ongeboren kinderen herkend worden? Blijft een kind in de hemel ook een kind? Heeft het kind in de hemel nog herinneringen? Persoonlijk zou ik deze vragen niet direct behandelen in dit hoofdstuk. Ik zie het verband niet met de titel: 'Waarom moest dit gebeuren?'
Samenvatting
Het laatste hoofdstuk heeft als titel: 'Waar is ons kind?' Hierin wordt een samenvatting gegeven van het voorgaande. Nogmaals worden de drie antwoorden besproken: Alle kinderen worden zalig; alle verbondskinderen worden zalig; alleen uitverkoren kinderen worden zalig. De schrijver spreekt uit dar hij zich het meest voelt aangesproken door het antwoord: 'Alle verbondskinderen worden zalig.' 'Maar...', voegt hij eraan toe: 'niet zonder kanttekeningen. Het gaat in dit antwoord vooral om de grond voor de troost die aan ouders en andere nabestaande geboden kan worden.' Een andere recessent heeft er reeds vragen bij gesteld waarom deze tegenstelling wordt gemaakt. De auteur schrijft verder: 'De eeuwige bestemming van jonggestorven kinderen is een zaak van Gods Raad. En van die Raad wordt in de Bijbel gezegd, dat alleen de geopenbaarde dingen voor ons zijn, maar dat de verborgen dingen voor God zijn. Wij zijn gehouden aan wat Hij heeft geopenbaard in Zijn Woord. En dat Woord vraagt om geloof. Niet om conclusies', blz. 131. In dit laatste citaat kan ik me voor de volle 100 procent vinden, juist daarom bekruipt mij bij het lezen van dit boekje toch het gevoel dat de grens der verborgen dingen soms wordt overschreden. De Schrift zwijgt over de zaligheid of rampzaligheid van jonggestorven kinderen. Dat alle kinderen in Christus vergeving der zonden hebben (blz. 133) is niet los te maken van een bepaalde verbondsopvatting. Wie deze verbondsopvatting niet deelt, kan de troost waarover de schrijver spreekt niet vinden in dit grote verdriet. Het wijzen op de belofte kan deze mensen niet troosten als de Heere de toepassing niet maakt. En daar wil de Heere soms inderdaad een persoonlijk getuigenis voor gebruiken. Is er geen troost voor ouders van jonggestorven kinderen te verkrijgen? Zeker wel. De Heere kan in deze diepe droefheid hand en mond vervullen met Zijn vreugd. Dat gun ik alle bedroefde ouders van harte. Maar die troost is alleen te verkrijgen door de toepassende bediening van de Heilige Geest. Die toepassing alléén geeft grond voor een onuitsprekelijke troost. Ons past grote voorzichtigheid. Daarom blijven er bij mij persoonlijke en pastorale vragen na het lezen van dit boekje.
Nunspeet,
ds. A. Schot
Re: Waar is mijn kind? Nav boek ds MA Kempeneers
Nee, want het gaat hier over het geestelijke zaad van Abraham.Geka schreef:Zou die tekst dan in strijd zijn met de woorden van de Heere aan Abraham dat Hij Zijn verbond zal oprichten tussen Abraham en zijn nakomelingen?
Re: Waar is mijn kind? Nav boek ds MA Kempeneers
Fantastisch, Jager. Bedankt!Jager schreef:Speciaal voor 't archief van Tiberius.

Re: Waar is mijn kind? Nav boek ds MA Kempeneers
Dat wordt dan moeilijk Erasmiaan, want jij bent omhangen met beloftes. De beloftes van een drie-enig God zijn gehecht aan je voorhoofd. God heeft bij de doop zijn belofte verzegeld. Met die omhange belofte mag, nee moet je tot Christus vluchten. Ontkennen dat deze belofte gedaan is heeft geen zin. Het heeft geklonken in het midden van Zijn gemeente.Erasmiaan schreef:Memento, waarom wil je mij in het hokje dat ik Calvijn niet naspreek? Ik zeg de doop is een pleitgrond. Ik zeg ook: ten diepste zijn er voor de onbekeerden geen beloften, behalve als ze zich bekeren. Ik ben vuurbang voor een zondaar die omhangen met beloftes tot Christus komt.
Re: Waar is mijn kind? Nav boek ds MA Kempeneers
Wat vind je (en anderen) van het stuk van Faukelius?Tiberius schreef:Fantastisch, Jager. Bedankt!Jager schreef:Speciaal voor 't archief van Tiberius.
Het was voor mij verhelderend.
Gewetensbezwaarde trouwambtenaar - 'De totalitaire staat werpt het geweten van haar burgers weg als een waardeloos vod'
Dr. J.H. Bavinck
Dr. J.H. Bavinck