Wanneer een mens graag zalig zou worden, en hij begint overtuigd te worden dat hij geleefd heeft zonder God in de wereld, en dat hij is een vreemdeling van de verbonden der beloften, geen hoop hebbende: hoe verschrikkelijk is dat! Dan begint hij wel te brommen als de beren! En als God Zijn volk een honger geeft naar Zijn Woord, dan versmachten zij ook bijna op de straten. En als zij een honger en dorst hebben naar Gods gemeenschap, dan zijn zij als David in Psalm 42. Hoe was David daar? Gelijk een hert schreeuwt naar de waterstromen, alzo schreeuwt mijn ziel tot U, o God! Mijn ziel dorst naar God, naar den levenden God; wanneer zal ik ingaan en voor Uw aangezicht verschijnen? vers 2, 3; en in Psalm 84:3: Mijn ziel is begerig en bezwijkt ook van verlangen naar de voorhoven des HEEREN, mijn hart en mijn vlees roepen uit tot den levenden God.
Zo'n verschrikkelijk oordeel nu als het is honger te hebben, als er geen spijze te krijgen is, zulk een zegen is het honger te hebben als er spijze is. Dan is de honger en de eetlust zowel een zegen als de spijze. En is dat zulk een zegen in het lichamelijke, denk dan eens wat het in het geestelijke is te hongeren naar de genade, terwijl dat er overvloed van genade is! De hongerigen heeft God met goederen vervuld, naar het zeggen van Maria, maar de rijken heeft Hij ledig weggezonden, Lukas 1:53. Die zalige honger en dorst toont de Heere Jezus in die woorden die wij u hebben voorgelezen, en waarin wij Hem horen uitroepen: Zalig zijn die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid; want zij zullen verzadigd worden.
Wat is gerechtigheid? Het is iets waarop men voor God kan bestaan en van God gelukkig geacht en gerekend wordt. De engelen hebben een gerechtigheid waarop zij volmaakt zijn gebleven. Adam had een gerechtigheid toen hij het volmaakte hoofd van het ganse menselijke geslacht was; een inklevende gerechtigheid en een door daden, een gehoorzaamheid aan God door daden. Die van de engelen kan ons niet helpen. Die van Adam kon ons helpen zolang hij volmaakt gebleven was; maar nu zondig geworden zijnde, kan zij ons niet meer helpen. Als de eerste ontbreekt, zo moet er een andere gezocht worden, en wij zouden ze nooit vinden kunnen, zo God ze niet geopenbaard had. Hij heeft ons Zijn heilig Kind Jezus geschonken tot wijsheid en rechtvaardigheid en heiligmaking en een volkomen verlossing, 1 Kor. 1:30. Hij wordt genoemd: DE HEERE ONZE GERECHTIGHEID, Jer. 23:6. Die Heere wordt voor de arme treurige zondaars tot gerechtigheid aan de zijde Gods en aan de zijde des zondaars.
Hoe aan de zijde Gods?
Door toerekening. Zowel als de ongerechtigheid van Adam aan al zijn nakomelingen wordt toegerekend, zo wordt de gerechtigheid van de Heere Jezus toegerekend aan al de uitverkorenen.
Hoe wordt ze nu de zijne aan zijn zijde?
Door aanneming door het waarachtig geloof. Zij grijpen Zijn sterkte aan en maken vrede, Jesaja 27:5. Wij dan gerechtvaardigd zijnde uit het geloof, hebben vrede bij God door onzen Heere Jezus Christus, Rom. 5:1. Wij besluiten dan, dat de mens door het geloof gerechtvaardigd wordt, niet uit maar zonder de werken der wet, Rom. 3:28; waarom ook Paulus zei: En in Hem gevonden worde, niet hebbende mijn rechtvaardigheid, die uit de wet is, maar die door het geloof van Christus is, de rechtvaardigheid Gods door het geloof, Filipp. 3:9. Dat gaat hiermee gepaard, dat ze dat alles gaan tonen in een heilige en godvruchtige wandel. Dan beginnen ze uit hun werken hun geloof te tonen, en te zeggen: ik zie het wel, dat Abraham niet door het geloof voor God gerechtvaardigd is, maar ook uit de werken voor de mensen, Jak. 2:18, 21.
Dan zegt God: als u die gerechtigheid Mijns Zoons hebt aangenomen door het geloof, dan spreek Ik u vrij, en Ik geef u het recht ten leven; u zult niet verdoemd worden. Dan zegt God: Ik zie geen zonden in Jakob, noch ken Ik zonden in Israël; de zonden van Juda zullen gezocht, maar zullen niet gevonden worden, Jer. 50:20. Dan zegt God: Mijn volmaakte, in het Hooglied, hfdst. 6:9. En in Kol. 2:10: Gij zijt in Hem volmaakt.
Dat is nu de gerechtigheid aan de zijde van God de Vader en aan de zijde des zondaars, en die gaan ze dan vertonen in een heilige wandel, en ze gaan leven als rechtvaardigen in een onberispelijke wandel voor God en mensen, als Zacharias en Elisabeth, Lukas 1:6.
een hongerige en dorstige is zo: als u hem spijze aanbiedt, zijn hart gaat open en hij krijgt weer als een nieuw leven. Jakob zei tot zijn zonen: Wat ziet u zo op elkander? Ik heb gehoord dat er koren in Egypte is; ga, haal het. Zo is het ook gelegen met een hongerige en dorstige ziel. God zegt ertegen, gelijk eens tegen Jozua: "Wat legt u zo tegen de aarde? Er is genade te krijgen, Ik bied ze u aan, Ik stel ze u voor; moet Ik aan een hongerige nog beweegredenen gebruiken dat hij eten zou? Wat scheelt u? Laat u met God verzoenen, Ik nodig u," 2 Kor. 5:20.
Er staat spijze voor een hongerige en dorstige, hij steekt zijn hand uit en hij neemt de vrijmoedigheid om te eten en te drinken. Zo doet zo'n geestelijk hongerende en dorstende ook. En dat is de toepassende daad des geloofs: die bestaat in dat aannemen en dat mijnen van de Heere Jezus. Er is een toepassen of mijnen van een zwakke en van een sterke. De zwakke zegt: God kan mij helpen, als Hij wil; zou ik het geluk ook nog wel eens hebben, zou ik Hem nog wel eens genieten? De sterke zegt: God kan en Hij wil; ik voel dat Hij mij ook zal helpen. Ik ben mijns Liefsten, en Zijn genegenheid is tot mij, Hoogl. 7:10.
Zo'n hongerige en dorstige, gegeten en gedronken hebbende, zegt: "Ik ben zo voldaan; wat heeft het mij gesmaakt! Het was vet vol merg, Jesaja 25:6. Heere, U hebt mijn ziel als met smeer en vettigheid verzadigd, Psalm 63:6. U hebt mij verzadigd met het goed van Uw huis, het heilige van Uw paleis, Psalm 65:5. U hebt mij gevoerd in grazige weiden, Psalm 23:2. Ach, hoe heeft het mij gesmaakt! Ik heb gesmaakt en gezien, dat de HEERE goed is", Psalm 34:9.
Nu komt de man Gods en die zegt: daar zullen zulke mensen zijn, die hongeren en dorsten.
- Zijn het engelen? Nee; die waren wel zeer begerig om er in te zien, maar zij konden niet.
- Zijn het duivelen? Nee het: die geloven het wel dat er een God is, maar ze sidderen.
- Zijn het verdoemden? Nee het; die mensen daar liggen en schreeuwen en huilen om een druppeltje water, doch tevergeefs; het wordt hun niet gegeven, het is maar: Kind, gedenk dat gij uw goed ontvangen hebt in uw leven, Lukas 16:25.
• In wie kan ze dan vallen, die honger en dorst? In mensen. In wie onder de mensen? Alleen in uitverkorenen, en nooit in anderen. Als die honger en dorst dan in u valt, denk vrij dat u een uitverkorene zijt, een van die van de Vader aan de Zoon geschonken zijn.
• In overtuigden, éér ze nog tot de staat der genade overgebracht zijn, komt ze ook wel. Toen de verloren zoon overtuigd werd, zo zei hij: In het huis mijns vaders is overvloed van brood, en ik verga van honger. Ik zal opstaan en tot mijn vader gaan, Lukas 15:17,18.
• Zij valt in een die ver in de genade gekomen is, of in een die nog klein in de genade is. Of iemand ver in de genade is of nog klein, die honger zult u vinden. Honger is een teken van leven: of iemand dan een nieuwgeboren kind of een volwassen mens is, u zult die vinden.