OK. Ik ben ook benieuwd naar de uitleg van Adrianus.
Ondertussen vond ik een stukje van Brakel (Red.Godsdienst) over de wedergeboorte bij kinderen.
In de kindsheid worden sommigen wedergeboren. 't Onderscheid tussen de
noodzakelijkheid der voldoening en de wedergeboorte is daarin, dat de rechtvaardigheid Gods,'t eerste eist, en dat het laatste voorkomt uit de wil Gods. Een kind, vóór het gebruik van het verstand, uitverkoren en in Christus verzoend zijnde, kan door de almachtige kracht Gods, zonder middel van 't Woord, bekeerd en veranderd, en in de natuur geheiligd worden. Johannes de Dooper sprong op in 's moeders lijf, als zij de groetenis van Maria hoorde, Lukas 1:41, 42.
De ervaring leert, dat kinderen van drie, vier, vijf en zes jaren wedergeboren worden; deze kunnen uit de kleine onderwijzingen tot de kennis van Christus komen, en door de Heilige Geest tot het geloof en de bekering bewrocht worden. Zij vertonen, dat ze God in 't oog hebben, dat ze vrezen te zondigen, en gezondigd hebbende, bevreesd worden, en biddende verzoening zoeken, en het oog op Christus' lijden hebben, dat ze
kinderlijke strijd hebben, en ook wel verblijd worden in God; sommigen behouden daarvan herinnering, ja wel ál hun leven. Opgroeiende, gaat het met deze allen niet hetzelfde.
• Sommigen gaan zoetjes voort, en met de jaren wast ook het licht, het geloof, en de heiligmaking, 't zij met meer of minder strijd, verduisteringen, struikelingen.
• Anderen hebben grote tussenpozen, die wel zó hoog gaan en zó lang duren, alsof ze nooit genade gehad hadden, ten opzichte van het uiterlijk aanzien, maar niet ten opzichte van de genade van binnen, daar blijft het overtuigend licht, de bezwaarde consciëntie, de opwellende droefheid over het verval, daar komen tussenbeide verheffingen des harten, gevoelige gebeden, voornemens, tranen en dat gaat ook wel weer over. En met de jaren komen de herstellingen al korter en korter op elkaar; welke tussenpozen en herstellingen ook zij ervaren die in hun jongelingsjaren geroepen werden; méér dan die in de mannelijke ouderdom bekeerd worden, dewijl de verdorven natuur en de begeerlijkheden der jonkheid op het sterkste zijn, en zij geen meerdere belofte voor zware vallen hebben dan Lot, David, Petrus, enz.
Wat men oordelen zal van bewegingen in de kinderen, die genegenheid tot bidden, de lust in Gods Woord te lezen, het vragen naar geestelijke dingen, de deugdzaamheid en andere bijzondere bewegingen, en bijzonder, als ze bijblijven tot in de jongelingschap, doch zonder rechte kennis aan de Heere Jezus, en zonder oefening des geloofs?
Ik antwoord, dat die niet altijd te houden zijn voor beginselen van wedergeboorte, en dat iemand uit die niet besluiten kan, dat hij van jongsop is bekeerd geweest; want de ervaring leert, dat zulken wel de godlooste worden, en in hun zonden sterven. Die bewegingen kunnen voortkomen uit het licht der natuur, uit de uitwendige verlichting door het Woord, uit de opvoeding en goede voorbeelden van deugdzame ouders. Die tot het gebruik van hun verstand zijn, mogen hun bekering niet hoger rekenen, dan van
het geloof in Christus, en alle die bewegingen, voorheen gehad, moeten ze achten, zoals gezegd is, óf als voorbereidende werkingen des Geestes tot hun bekering. Want er is geen bekering, dan door het geloof in Christus, volgens het Woord Gods. Doch dat is ook te weten, dat kinderen eerder het geloof kunnen hebben en oefenen dan zij het zelf weten, en de kennis van de Heere Jezus kunnen uitdrukken; zodat het wel gebeurt, dat de deugdzaamheden van sommige kleine kinderkens uit het geloof en de wedergeboorte voortkomen; 't zijn dan geen vaste tekenen. Dewijl de onbekeerden dezelfde bewegingen door de algemene werkingen van de Heilige Geest kunnen hebben, die de uitverkorenen vóór hun wedergeboorte wel hebben. Zo blijkt daaruit, dat de Heilige Geest wel werkt in zodanige, die evenwel de Geest niet hebben.
Aangrijpend trouwens die vetgedrukte zinnetjes. Geen leven buiten Christus!