Oké, dat zou kunnen. Maar niets in de tekst dwingt tot deze aanname.Zonderling schreef:Deze 'enigen' zijn als het ware een voorspel voor de 'aanneming' (vers 15) en 'hun volheid' (vers 12).
Paulus ziet en beschrijft het in elkaars verlengde, vandaar dit 'Want'.
Het is een belangrijk Bijbels gegeven, juist ook in het OT, dat de ‘gelovige enkelingen’, laat ik het zo maar eens mogen zeggen, de ‘volheid’ uitmaken van Israël (en dat geldt ook voor de gemeente).Zonderling schreef:Maar de bewoordingen zijn zodanig dat vers 12 en vers 15 niet hetzelfde kan zijn als de bekering van 'enigen' in vers 14. Hoe verklaar je anders dit 'leven uit de doden' (vers 15) en 'hun volheid' (vers 12). Paulus spreekt in vers 12 en vers 15 over het volk Israël als volk en niet slechts over enkele individuen.
Twee voorbeelden mogen volstaan:
Jer. 31: 7 Want zo zegt de HEERE: Roept luide over Jakob met vreugde, en juicht vanwege het hoofd der heidenen; doet het horen, lofzingt en zegt: O HEERE, behoud Uw volk, het overblijfsel Israëls.
Jer. 50: 20 In die dagen en te dien tijde, spreekt de HEERE, zal Israëls ongerechtigheid gezocht worden, maar zij zal er niet zijn, en de zonden van Juda, maar zullen niet gevonden worden; want Ik zal ze degenen vergeven, die Ik zal doen overblijven.
En hier volgt nog een opmerkelijke tekst, waarin het ‘overblijfsel van Israël’ wordt gelijkgesteld met ‘gans’ Israël:
Micha 2:12 Voorzeker zal Ik u, o Jakob, gans verzamelen; voorzeker zal Ik Israëls overblijfsel vergaderen; Ik zal het te zamen zetten als schapen van Bozra; als een kudde in het midden harer kooi zullen zij van mensen deunen.
(Laten we dus maar niet te snel een tegenstelling zien tussen Rom. 11:5, waarin gesproken wordt over ‘het overblijfsel naar de verkiezing der genade’ en vs. 26, ‘alzo zal geheel Israël zalig worden’.)
Volgens mij begrijp je me niet helemaal. Er is wel een opeenvolging in tijd, ja, in het leven van de Jood die tot bekering komt! Maar níét een opeenvolging in tijd, alsof er nog een speciale periode aanbreekt, waarin dan de volheid van de Joden wordt toegebracht. Nee, die toebrenging heeft zijn aanvang genomen in de tijd van Paulus en de apostelen en zal duren tot het einde van de wereld.Zonderling schreef: De tegenstellingen:
'verwerping' - 'aanneming' (vers 15)
'hun val' - 'hun volheid' (vers 12)
leren mij dat er wel degelijk een opeenvolging is in tijd. Ik vind het een gedrocht van een uitlegging om beide zaken TEGELIJKERTIJD te positioneren zoals jij doet.
O, nou snap ik je pas. Jij leest Rom. 11:25 dus zo: er is een gedeeltelijke verharding van Israël tot op het moment dat de volheid (in jouw visie: een grote toevloed) van de heidenen ingaat, en in die bloeiperiode van de kerk zal ook de volheid (een grote toevloed) van Israël zalig worden. Vandaar dat volgens jou met ‘binnengaan’ vertaald moet worden.Zonderling schreef:Lees ook het slot van Romeinen 10 waarin Paulus heel duidelijk het eerste aspect belicht (verwerping). Nu in hoofdstuk 11 leert hij dat er ook nog verwachting is, namelijk een 'aanneming', 'volheid' en een 'verharding TOTDAT'. Wel degelijk temporeel dus.
Dit zou dan de enige plek zijn waar je inderdaad een soort ‘markering’ aantreft tussen de tijd van Paulus en een bepaalde bloeitijd voor de kerk.
De vraag is dan ook maar weer hoe het zit met die aorist-conjunctief.
Ik vond hierover een heel excurs van drs. H. de Jong, die ervoor pleit toch maar met het futurum exactum te vertalen, zoals de SV doet: ‘totdat… zal zijn binnengegaan’. Hij verwijst voor een vergelijkbare constructie onder meer naar de teksten Luc. 17:8 en 1 Kor. 15:25.
Luc. 17:8 Bereid wat ik te avond zal eten, en omgord u en dien mij, totdat ik zal gegeten en gedronken hebben...
1 Kor. 15:25 Want Hij moet als Koning heersen, totdat Hij al de vijanden onder Zijn voeten zal gelegd hebben.
En dan moeten we het dus zo lezen: zolang als de volheid der heidenen binnengaat, etc. Het gaat er hier over wat er gebeurt tot aan het einde van de wereld, en dat lijkt mij ook de meest aannemelijke lezing.
Laat ik dan toch een poging doen om het begrip verborgenheid hier te verklaren (jij hebt me er in feite al een handje bij geholpen): mocht men denken dat Gods beloften niet tot hun vervulling komen wanneer slechts een gedeelte van Israël zalig wordt, dan leert Paulus ons hier dat zó juist ‘geheel’ Israël zalig wordt (en dat is dan weer in lijn met wat het OT ons leert over de restgedachte).Zonderling schreef:Jij zegt dat in feite er sinds Paulus tijd niets veranderd is en ook niet meer veranderen zal behalve dat ooit alle Joden en heidenen zullen zijn ingebracht. Ik kan niet aannemen dat dit de 'verborgenheid' is waarover Paulus spreekt. Zoals in het OT verborgen was dat de heidenen zouden worden geroepen en de Joden (ten dele) verworpen, zo was nu het moment daar dat iedereen menen mocht dat de verharding over Israël nimmer eindigen zou. Zo moest ook de verborgenheid geopenbaard worden, dat dit niet het geval zou zijn en dat deze verharding weer eindigen zou. Deze lezing ligt zo ontzettend voor de hand dat ik niet begrijpen kan hoe dit anders gelezen kan worden.
Het kan goed zijn verschillende visies tegenover elkaar te zetten. Ik heb er in elk geval weer van geleerd! (Je laat me af en toe wel zweten, Zonderling!Zonderling schreef:Wanneer we niet tot nieuwe gezichtspunten komen, kunnen we wellicht hier beter de discussie over Romeinen 11 afsluiten!?
