Re: Chiliasme
Geplaatst: 29 mei 2008, 10:49
Beste Toeschouwer, ook van mij staan nog een aantal onbeantwoorde argumenten open. Misschien kun je daar ook nog eens op ingaan. Niet in de vorm van een 'herhaling van standpunten', maar door concreet aan te tonen waarom dit of dat argument niet valide is.
Deze lijkt mij niet zo heel moeilijk te beantwoorden. Het gaat hier over degenen die God vrezen. Dat waren in het OT de Godvrezende Israëlieten, niet alle Israëlieten dus. In dit verband wil ik je wijzen op Jes. 65:1-16 (dat ik niet helemaal ga weergeven), waarin heel duidelijk de tegenstelling getekend wordt tussen hen die God vrezen ("Mijn knechten", noemt de Heere hen), en de goddelozen ("gij verlaters des HEEREN") binnen datzelfde Israël. Voor hen die God vrezen, is het heil, de zegen.
In het NT mogen de gelovigen mét de gelovigen uit Israël delen in dit heil!
Welk heil? Een aards Israël? Inderdaad, het land Israël was wel beeld, symbool van de zegen voor Gods volk, maar de Hebreeënbrief leert ons duidelijk dat de gelovige in Israël verder zag (de stad verwachtte die fundamenten heeft), dat Jozua het volk uiteindelijk ook niet in de rust heeft kunnen brengen.
Welk heil dus? Het heil in Christus, Die Zijn volk verlossen zou van de zonden!
Het heil, dat zijn eindvervulling vindt op de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. Ik verwijs weer naar Jes. 65, en nu naar de tweede helft van dit hoofdstuk. Daar vinden wij een beschrijving van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. In het licht van de eerste helft van dit hoofdstuk kan dit nooit op een aards heil voor heel Israël slaan!
Wordt heel Israël dan niet behouden? Ja toch, maar op een andere wijze dan wíj het zouden bedacht hebben. God behoudt de rest van Zijn volk en bouwt deze rest, dit overblijfsel, uit met de gelovigen uit de heidenen tot het nieuwe Israël.
Nu je vraag.Toeschouwer schreef:Afgewezen,
Zou jij mij nog willen antwoorden op de vraag die ik je gesteld heb? Onderstaande teksten zijn voor jou, ik citeer "schaduwen van een geestelijke werkelijkheid".
Mijn vraag aan jou: Dit moeten wij dus niet letterlijk verstaan, dit is en wordt geen letterlijke werkelijkheid op aarde?
Als je bij deze mening blijft, wat is dan de geestelijke werkelijkheid?
En Ik zal zegenen, die u zegenen, en vervloeken, die u vloekt; en in u zullen alle geslachten des aardrijks gezegend worden. (Gen. 12:3)
Want de boosdoeners zullen uitgeroeid worden, maar die den HEERE verwachten, die zullen de aarde erfelijk bezitten. (Psalm 37:9)
De zachtmoedigen daarentegen zullen de aarde erfelijk bezitten, en zich verlustigen over groten vrede. (Psalm 37:11)
Want zijn gezegenden zullen de aarde erfelijk bezitten; maar zijn vervloekten zullen uitgeroeid worden. (Psalm 37:22)
De volken zullen U, o God! loven; de volken, altemaal, zullen U loven.
De aarde geeft haar gewas; God, onze God, zal ons zegenen.
God zal ons zegenen; en alle einden der aarde zullen Hem vrezen. (Psalm 67:6-8)
Deze lijkt mij niet zo heel moeilijk te beantwoorden. Het gaat hier over degenen die God vrezen. Dat waren in het OT de Godvrezende Israëlieten, niet alle Israëlieten dus. In dit verband wil ik je wijzen op Jes. 65:1-16 (dat ik niet helemaal ga weergeven), waarin heel duidelijk de tegenstelling getekend wordt tussen hen die God vrezen ("Mijn knechten", noemt de Heere hen), en de goddelozen ("gij verlaters des HEEREN") binnen datzelfde Israël. Voor hen die God vrezen, is het heil, de zegen.
In het NT mogen de gelovigen mét de gelovigen uit Israël delen in dit heil!
Welk heil? Een aards Israël? Inderdaad, het land Israël was wel beeld, symbool van de zegen voor Gods volk, maar de Hebreeënbrief leert ons duidelijk dat de gelovige in Israël verder zag (de stad verwachtte die fundamenten heeft), dat Jozua het volk uiteindelijk ook niet in de rust heeft kunnen brengen.
Welk heil dus? Het heil in Christus, Die Zijn volk verlossen zou van de zonden!
Het heil, dat zijn eindvervulling vindt op de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. Ik verwijs weer naar Jes. 65, en nu naar de tweede helft van dit hoofdstuk. Daar vinden wij een beschrijving van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. In het licht van de eerste helft van dit hoofdstuk kan dit nooit op een aards heil voor heel Israël slaan!
Wordt heel Israël dan niet behouden? Ja toch, maar op een andere wijze dan wíj het zouden bedacht hebben. God behoudt de rest van Zijn volk en bouwt deze rest, dit overblijfsel, uit met de gelovigen uit de heidenen tot het nieuwe Israël.