Afgewezen schreef:Geka schreef:Afgewezen schreef:Luther schreef: en wijs Hem dan maar op het water van de doop en waarheen dat verwijst.
Dus wíj moeten Gód wijzen op het water van de doop. Ik dacht eigenlijk dat het water van de doop óns iets te zeggen had (zie bijv. Rom. 6:4).
Waar, o waar vind ik deze manier van redeneren toch in de Bijbel of in de belijdenis?
Graag wil ik hier op reageren. Ik denk dat de oproep om te pleiten op Gods beloften (die betekend en verzegeld worden in de doop) wel in het Woord zelf terug te vinden is. Denk aan Ez. 36, waar de HEERE met Zijn heerlijke beloften van levendmakende genade komt tot Zijn ontrouw verbondsvolk Israel, en waar Hij oproept om daarop te pleiten.
Alzo zegt de Heere HEERE: Daarenboven zal Ik hierom van het huis Israels verzocht worden, dat Ik het hun doe;
Zeker, maar is de doop daarvoor bedoeld? Als dat zo was, waarom lezen we hiervan niets terug in de belijdenis of het doopsformulier? Kennelijk hebben onze 'vaderen' daar toch anders naar gekeken. Die zagen in de doop niet een extra krachtige aanbeveling om te bidden om bekering, maar een teken en zegel van Gods genade in Christus, waar ook de kinderen in deelden (blijkens het doopsformulier)!
Het is belangrijk dat we beseffen dat pleiten nooit een pleiten is op eigen rechten, maar op de door de HEERE Zelf geschonken voorrechten. Dat pleiten is inderdaad een daad van het geloof. In de erkenning van eigen onwaardigheid en verlorenheid neemt een zondaar de toevlucht tot Gods belovend spreken in Christus. Waar dat zo praktijk in ons leven mag zijn, is dat de vrucht van hart vernieuwende genade.
Niemand suggereert dat pleiten op de doop pleiten is op eigen rechten. Maar pleit door een ongelovige op zijn doop, in de zin zoals dat onder ons voorgestaan wordt, is een heel merkwaardige zaak: een verbondsbreker gaat naar God toe en zegt: U hebt het toch beloofd?
Maar dat betekent niet dat daartoe niet allen mogen worden opgeroepen. Waarom zou dat niet mogen?
Er is immers toch in het Woord heel duidelijk een oproep en nodiging tot geloof te vinden?
In die zin mogen ook onze gedoopte kinderen en jongeren, die nog buiten Christus leven, zeker worden opgeroepen om te pleiten op Gods beloften, die aan hen betekend en verzegeld zijn. Denk aan Hand. 2:39. U komt de belofte toe, en uw kinderen...
De doop is niet bedoeld om de oproep tot bekering en geloof te verzegelen! Dat wordt wel keer op keer gesuggereerd, maar dat is niet het geval. Daar is de doop gewoon niet voor bedoeld, ook de kinderdoop niet.
Werden degenen die in Hand. 2:39 worden toegesproken, gedoopt omdat de belofte hun toekwam? Nee, ze werden pas gedoopt toen ze geloofden (en in hoeverre ze daar hun kinderen in meenamen, wordt ons niet vermeld, maar dat is nu juist de onderliggende vraag in heel deze doopsdiscussie: hoe neem je als ouders je kinderen mee in je geloof?).
Ja, omdat de doop van de kinderen van de gelovigen rust op Gods genadeverbond, en omdat Gods beloften van het verbond door de doop betekend en verzegeld worden (en dat is geen synoniem voor de oproep tot geloof en bekering); is de doop (of beter gezegd de inhoud van de doop: de verzegeling van Gods beloften) wel degelijk een aansporing tot pleiten.
In Ez. 36 gaat het heel nadrukkelijk om de Verbondsgod van Israel. En Ps. 81 maakt dat eveneens duidelijk. De oproep om te pleiten komt tot geheel Israel, ook tot degenen waarvan de HEERE moet klagen: Och, had naar Mijn raad, zich Mijn (! Waarom dat mijn? Verbond!) volk gedragen…
De HEERE blijft trouw aan Zijn verbond, bij al de ontrouw van onze kant. Toen en nu.
Overigens heeft dat ook een keerzijde: wie levend onder Gods verbond volhardt in onbekeerlijkheid, zal ook de wraak van Gods verbond eenmaal ervaren. Dan zullen de kinderen des Koninkrijks worden uitgeworpen.
Dat het doopformulier zou leren dat de gedoopte kinderen de betekende zaak onderwerpelijk deelachtig geacht worden, zeg ik je overigens niet na. Ik zou je graag willen verwijzen naar het boekje van ds. P.J.M. de Bruin, dat recent door dr. P. de Vries en ds. A.A. Egas opnieuw is uitgegeven. De doop betekent en verzegelt geen onderwerpelijke genade in het kind, maar Gods beloften van het verbond. De doop zegt niet iets over de staat van het te dopen kind, maar alles over de God van het verbond die Zijn beloften betekent en verzegelt.
Dat is de oude gereformeerde lijn, die ook bij Calvijn en in onze confessie te vinden is.
‘Maar pleit door een ongelovige op zijn doop, in de zin zoals dat onder ons voorgestaan wordt, is een heel merkwaardige zaak: een verbondsbreker gaat naar God toe en zegt: U hebt het toch beloofd?’
Dat is inderdaad een heel merkwaardige zaak. Als het werkelijk om Bijbels pleiten gaat, zal dat pleiten daarom altijd vergezeld gaan van de ootmoedige belijdenis: Ik ben Uw gramschap dubbel waard, en niet meer waard Uw kind genoemd te worden.
En tegelijkertijd zal het waarachtig geloof het dan niet kunnen laten om toch de toevlucht te nemen tot Gods barmhartigheid in Christus, die heerlijk doorklinkt in Zijn beloften.
Omdat het geloof ziet dat Gods beloften ja en amen zijn in Christus Jezus, en daarom als een boetvaardige tot Hem vlucht. Omdat Hij getrouw is aan Zijn verbond, bij al onze ontrouw…
Overigens ben ik er niet voor om in de prediking de hoorders terug te werpen op zichzelf, door telkens te vragen: ja maar, is dat pleiten van je wel een Bijbels geloofspleiten?
Nee, de hele gemeente mag worden aangespoord te pleiten op Gods beloften, en moet er ook op worden gewezen dat we alleen rust zullen vinden wanneer we persoonlijk, doorleefd, bevindelijk weten het eigendom van Christus te zijn.
Tot slot; hoe de doop in Hand. 2 functioneert is een (exegetische) discussie apart.