Lees hier Philpot heel treffend : over het sterven aan de Wet.
U dus de aard en de omstandigheden van Christus' sterven aangetoond hebbende, ga ik voort om u de gelijkmaking van dien dood aan te tonen. Want Gij zult u herinneren, dat de voornaamste kracht van onze tekst hierin vervat is: dat ‘wij met Hem een plant geworden zijn in de gelijkmaking van dien dood’.
Wij kunnen niet werkelijk sterven gelijk Christus stierf, al werden wij zelfs letterlijk gelijk Hij gekruist; want zelfs in dat geval zouden wij alleen voor onszelf sterven, maar Hij stierf voor de Gemeente. Zo wij dus met Christus zullen gekruist worden, worden wij niet werkelijk en letterlijk in onze lichamen gekruist, maar in de gelijkmaking van dien dood in onze zielen. Laat mij dit een weinig duidelijker en vollediger verklaren, en dan zult gij zien hoe wij, als wij één plant moeten worden in de gelijkmaking van Christus' sterven, onder dezelfde zaken moeten sterven onder welke Christus stierf, of anders zal er geen gelijkmaking zijn.
a. Ten eerste dan, moeten wij onder de wet sterven, of anders is er in dat opzicht geen gelijkmaking aan Christus' sterven. Maar wanneer sterft gij onder de wet? Wanneer gij harenplechtige vloek op uw geweten gevoelt; wanneer gij er door veroordeeld bent en schuldig voor God ingebracht bent; wanneer gij door haar moordend vonnis in uw hart van alle hoop afgesneden bent en bijna in wanhoop verzonken bent onder een kennis van hetgeen de wet eist en uw onbekwaamheid om die te volbrengen. Indien gij nu nooit onder de vloek en de veroordeling der wet gestorven bent, bent gij ook nimmer in de gelijkmaking van Christus' dood een plant geworden, daar Hij, gelijk wij gezien hebben, onder haren vloek lag.
b. Wederom, Christus stierf onder de zonde, die op Zijn heilig hoofd geladen werd, toen Hij zonde voor ons gemaakt werd. Nu moet gij op dezelfde wijze sterven of anders bent gij geen plant geworden in de gelijkmaking Zijns doods. Sommigen van Uw kunnen wellicht dit sterven onder het gewicht van uw zonden duidelijker zien, dan het punt dat ik zo even behandeld heb in het sterven onder de wet. Ik geloof volkomen dat velen van de kinderen Gods in hun bevinding duidelijker kunnen nagaan wat zij gevoeld hebben van het gewicht der zonde, dat hen verpletterde en doodde aan alle wettische hoop, dan de strengen vloek en de veroordeling der wet gelijk ik aangetoond heb. Wij weten dat de kruisiging een langzame dood was. Zo sterven velen een langzame dood onder de last der zonden, die, althans in hun eigen gevoel, geen plotselinge dood sterven, onder de vloek der wet. Heeft de zonde nu immer als een zeer zware last op uw geweten gelegen? Bent gij ooit schuldig voor Gods vierschaar gedaagd? Waren uw zonden nooit bergen hoog en zeeën diep in uw schatting? Was gij ooit afgesneden,. door een kennis van uw ontzettende zonden, van alle hoop om in uzelf behouden te worden? Dan bent gij gestorven onder derzelver beschuldiging op u en door het sterven bent gij één plant geworden in de gelijkmaking van Christus' dood.
c. Wederom, gij moet sterven onder een bewustzijn van Gods wraak, die uw zonden heeft veroorzaakt, het misnoegen des Almachtigen op uw geweten gevoelen en onder hetzelve sterven, zodat gij geen hoop van zaligheid hebt door dien toorn weg te nemen door iets, dat gij kunt verrichten; of anders is er geen gelijkmaking van Christus' dood. Wij moeten één plant worden in die gelijkmaking. Maar als er zulk een sterven niet is als ik beschreven heb onder de wet, noch onder het gewicht der zonden, noch onder de toorn Gods, waar is die gelijkmaking dan? Iemand brengt mij een foto van een vriend om te bezien. ‘Wie is dat?’ zo vraag ik: ‘Ik weet niet dat ik hem ooit gezien heb’. ‘0 ja, voorzeker, het is die en die.’ ‘Wel neen, dat kan niet zijn, het moet een vergissing zijn; het gelijkt niet.’ Hij brengt mij een ander om te zien. ‘0 ja,’ roep ik uit, ‘Ik zie in een ogenblik wie het is. Welk een wonderlijke, welk een treffende gelijkenis’. Past nu dit beeld toe. Zo gij nooit één plant geworden bent in de gelijkmaking van Christus' dood, door te sterven onder de wet, onder de last der zonde en onder de toorn des Almachtigen: gij brengt mij uw bevinding, ik bezie dezelve; maar waar is de gelijkmaking? Ik kan er Christus niet in zien; er is niet één trek in van het beeld Zijns lijdens. Maar als gij een sterven onder de wet, onder het gewicht der zonde en onder de toorn des Almachtigen hebt ondervonden, dan is er gelijkmaking: Christus in het beeld Zijns lijdens wordt dan in uw ziel teruggekaatst.
Past dit nu toe op de bewijsvoering van de apostel als der zonden gestorven zijnde. Op dezelfde wijze dan, als toen Christus onder die dingen stierf, stierf Hij ook aan dezelve, zodat noch wet, noch toegerekende zonde, noch de toorn Gods, noch de dood zelf enige macht over Hem had; er is ook een gelijkmaking in dit punt in des Christens bevinding. Wij sterven aan de wet nimmer voordat wij onder de wet sterven. ‘Ik ben door de wet,’ zegt de apostel, ‘der wet gestorven, opdat ik Gode leven zou’ (Gal. 2: 19). door de wet’ wil zeggen daardoor gedood te zijn. Dus als de wet u gedood heeft, dan heeft zij het ergste wat haar mogelijk was volbracht; en als gij onder de wet sterft, dan sterft de wet aan u. Zij gaat dan een ander achterna om die te doden. Als de soldaat in de strijd zijn tegenpartijder heeft gedood, laat hij het lijk op de grond liggen en jaagt een ander achterna. Evenzo als de wet een kind Gods gedood heeft, laat zij hem liggen en gaat een andere prooi achterna, om het zwaard in zijn hart te stoten. Wederom, als gij onder het gewicht der zonden sterft, zo sterft gij aan de zonde. Dit is van de apostel bewijsvoering: ‘Wij, die der zonde gestorven zijn, hoe zullen wij nog in dezelve leven?’ (Rom. 6: 2). Als gij het verpletterend gewicht der zonde op uw ziel hebt gevoeld, kunt gij dan het volgende ogenblik heen gaan en diezelfde zaken doen waaronder uw geweten bloedt, en van welke gij verlossing hebt ontvangen door het bloed des Lams? die geleden heeft in het vlees,’ zegt de apostel, heeft opgehouden van de zonde; opdat hij niet langer de overige dagen zijns levens in het vlees zou leven naar de lusten der mensen, maar naar de wil van god’. Waar de zondelast gevoeld wordt en waar een vereniging met Jezus bestaat, als onze zonden in Zijn eigen lichaam op het hout dragende, daar is een sterven aan de zonde, beide door een gevoel van ellende en een bewustzijn van genade.
Zo is het met het sterven onder de toorn Gods. Door daar onder te sterven, sterft gij er aan. Als gij de toorn Gods in uw boezem gevoelt en er onder sterft, wegkwijnende in uw ongerechtigheden en gij verlossing krijgt door vereniging met de gekruiste Christus, zult gij aan de toorn Gods sterven en in staat zijn te zeggen: ofschoon Gij toornig op mij geweest bent, Uw toorn is afgekeerd en Gij troost mij’ (Jes. 12: l). Dit is dus de ‘gelijkmaking van Christus' dood’.
Maar er staat een plant te worden in die gelijkmaking. Welke is die inplanting en hoe wordt zij teweeg gebracht? Zij is uit kracht van de doop, gelijk de apostel verklaart: weet gij niet, dat zo velen als wij in Christus gedoopt zijn, wij in Zijn dood gedoopt zijn?’ Maar welke doop? Waterdoop of Geestesdoop? Hierover is een grote tweestrijd geweest. Sommigen hebben gezegd: ‘hier heeft de waterdoop geen plaats’. Anderen hebben bijna gezegd: hier heeft de Geestesdoop geen plaats’. En zo hebben zij gelijk verwoede kampvechters de tekst in stukken gescheurd. Ik geloof, naar mijn oordeel, dat de Geestesdoop de voornaamste zaak is welke bedoeld wordt, maar dat de waterdoop gebezigd wordt als een voorstelling daarvan. Dus neem ik beide uitleggingen en zal ik trachten, zo ver ik kan, elkeen ervan op de rechte plaats te stellen. Niets is mij meer duidelijk dan dit, dat de waterdoop die door indompeling, of door besprenging geschiedt, ons geen plant kan doen worden in de gelijkmaking van Christus' dood. Zij kan er een afbeelding van zijn; maar zij is zo weinig de zaak zelf, als een portret een mens is, of de gelijkenis van een zaak de zaak zelf. Het voorbeeld van Simon Magus (de tovenaar) is op zichzelf genoegzaam om dit te bewijzen; en ongetwijfeld zijn er duizenden met water gedoopt geworden, die nimmer werden gedoopt met de Heilige Geest. Een blote indompeling van het lichaam in water, kan, ofschoon het een evangelisch sacrament is, geen geestelijke wedergeboorte teweeg brengen. Maar de geestelijke doop, die het werk Gods op de ziel is, doet ons één plant worden in de gelijkmaking van Christus' dood. Ook de taal zelfs van de apostel schijnt aan te duiden dat hij een onderscheid maakte tussen de tweeërlei doop. ‘Weet gij niet,’ zegt hij, ‘dat zo velen als wij in Christus Jezus gedoopt zijn’. Merk de uitdrukking op ‘zo velen als wij,’ alsof hij wil te kennen geven, dat er onder hen de zodanigen konden zijn, die met water gedoopt waren, maar die niet in Christus Jezus waren gedoopt. Het is waar, dat van deze geestelijken doop, de waterdoop door Hem uitgekozen is als een type en voorstelling, want deze beeldt zichtbaar en blijkbaar het begraven met Christus en de opstanding met Christus af; want gelijk de dopeling in het water begraven wordt, zo worden wij met Hem begraven, uit kracht van een geestelijken doop in Zijn dood. Maar de enige waardij van het sacrament des doops bestaat daarin, dat het een zinnebeeld is; en het zou een droevige vergissing zijn, om datgene dat slechts een afbeelding is, te verheffen in de plaats van het bijzonder werk van de Heilige Geest in de ziel. Maar laat ons nu wat nauwkeuriger het een plant worden beschouwen. Het denkbeeld is dat van een boom, die in de aarde geplant wordt, of anders van een tak of stek, die op een stam wordt ingeënt. Neemt welke gij wilt, of neemt beide denkbeelden, want zij zijn beide even gelijk schriftuurlijke beelden; en neemt eerst het denkbeeld van een jongen boom, die in de aarde geplant wordt, als meest overeenkomende met de uitdrukking. Door wederbarende genade wordt de ziel Gode levend gemaakt; en door Gode levend gemaakt te zijn wordt zij uit de ruwen grond der natuur uitgenomen, en overgeplant in de vetten, vruchtbaren grond der genade. Daar vindt zij een geschikte grond, waarin zij kan opschieten en groeien. Zij wordt alzo een plant in de gelijkmaking van Christus' dood, uit kracht van een geestelijken doop; want het is de Heilige Geest die haar deze levende vereniging geeft met de Zoon van God, want ‘die de Heere aanhangt is één Geest met Hem’. De Heilige Geest neemt daarom de ziel en plant die in het geestelijke lichaam van Christus, gelijk bij de doop het lichaam wordt gedompeld in het water. Zo is het allereerste werk der genade op het hart, om het hart en de genegenheden van de wereld af te scheiden, de ziel uit te rukken en te ontwortelen uit dien grond der zonde en des doods, waarin zij van nature geplant was, als groeiende op de ouden wortel van Adam. Maar door deze overplanting in Christus, wordt zij één planting in de gelijkmaking van Christus' dood. Wat deze gelijkmaking is, heb ik u bereids aangetoond. Ik heb u nu aan te tonen, hoe de Heilige Geest de ziel in die gelijkmaking inplant en doet wortelen. Deze gelijkmaking bestond uit het sterven onder de wet, onder de zonde, onder de toorn Gods. Het is dan, door de kracht van de Heilige Geest, dat de vloek der wet, de veroordeling der zonde en een gevoelig bewustzijn van de wraak Gods geestelijk toegepast en aan het geweten bekend gemaakt worden. Door dit werk der genade dan aan het hart, is er een ontwortelen, een uitrukken der ziel uit de oude, verdorven, wereldse, eigengerechtige grond, waarin zij groeide en een overplanting daarvan in de hof der evangelische genade. Dit is een ruw en smartelijk werk; maar er is geen andere wijze, waardoor de ziel gelijkvormig kan worden gemaakt aan de gelijkmaking des doods van Christus. Stierf Hij gemakkelijk zonder pijn of foltering? Als gij dan sterft, dat is, geestelijk sterft, zonder smart of pijn, waar is dan de gelijkmaking Zijns doods? Ik wil daarmee niet anders zeggen, dan dat, wanneer het werk eerst aanvangt aan het geweten van een zondaar, de ziel zo zwak en wankelbaar kan zijn als een boompje, dat pas uit de broeikas genomen wordt. Maar er is leven in: het is geen dode boom; en daar er leven in is, schiet het neerwaarts wortelen en groeit opwaarts, in verhouding tot de geschiktheid van de grond en de kracht van de plant. Of neemt het beeld der inenting. Wanneer God de Heilige Geest u neemt en inent in de gelijkmaking van Christus' dood, door u de veroordeling der wet, het gewicht van uw zonde en de wraak des Almachtigen te doen gevoelen, is zulks om u een plant te doen worden in de gelijkmaking van Christus' dood. En gelijk in de natuur de stek, als zij sterker wordt, meer ingelijfd wordt zelfs in het lichaam van de stam, daar nauwer mee in verbinding komt en er meer sap en kracht uit trekt, zo geeft dit één plant worden, u door verdrukking en beproeving meer en meer een overeenkomst aan de gekruiste Jezus; om hoe langer hoe meer met Hem te worden gekruist en zo in het lichaam meer gedurig het sterven van de Heere Jezus Christus om te dragen.
Bron :
http://books.google.nl/books?id=7s7jE71 ... et&f=false
Deze J.C. Philpot kon, óók in zijn schrijven, weleens een geestelijke broer van DWW zijn.......
