Woorden ter overdenking

jacob

Bericht door jacob »

MV schreef:
Kaw schreef:
MV schreef:Het was ook angst wel voor de dood (maar geen bangheid), maar met dien verstande, dat hij God niet kon ontmoeten. Dit werd hem in een ogenblik duidelijk!
Maar dan zou hij toch geen zelfmoord willen plegen?
Dit heeft God verhoedt
Hij wilde of hij wilde het niet.
Matthijs
Berichten: 2050
Lid geworden op: 07 okt 2002, 21:03

Bericht door Matthijs »

Kaw schreef:
MV schreef:Het was ook angst wel voor de dood (maar geen bangheid), maar met dien verstande, dat hij God niet kon ontmoeten. Dit werd hem in een ogenblik duidelijk!
Maar dan zou hij toch geen zelfmoord willen plegen?
Jawel, lees de biografie van John Warburton maar eens.
Hij wist dat Hij God niet kon ontmoeten, maar toch heeft God moeten verhoeden dat Warburton zelfmoord pleegde. De duivel fluisterde hem in "Maak er maar een eind aan, voor jou kan het toch niet meer".
Gebruikersavatar
Kaw
Berichten: 5448
Lid geworden op: 07 jun 2003, 08:42
Contacteer:

Bericht door Kaw »

Een hoop ellendekennis van iemand die nog nooit de wet heeft gehoord?

(De vergelijking tussen John en de stokbewaarder gaat niet op. De stokbewaarder had geen enkele kennis van God en Zijn veroordelende wet.)
Matthijs
Berichten: 2050
Lid geworden op: 07 okt 2002, 21:03

Bericht door Matthijs »

Overigens: men leze de verklaring van Matthew Henry maar eens over de bekering van de stokbewaarder.
Die staat op een lijn met MacCheyne en alle andere gereformeerde oudvaders, puriteinen en kerkvaders.

Zeker zijn er Evangelische bekeringen, maar dat is Gods gewone weg niet zoals Brakel dat schrijft in de redelijke godsdienst, en zoals Arnoldus Rotterdam dat schrijft in zijn verklaring (artikel 24) van Nederlandse Geloofsbelijdenis, en ook zoals ds. C. Harinck dat schrijft in zijn boek `De Bekering`.

Ds. Harinck schrijft (ik citeer letterlijk) in dat boek o.a. het volgende: Dit is Gods gewone weg. Hij ontdekt de zondaar aan zijn zonde en ellende om in die nood het Evangelie in het hart te brengen, opdat de mens verootmoedigd worde en de zaligheid aan Gods voeten zou zoeken.
De kennis der ellende staat dus voorop. Het gevoelen der ellende doet naar de verlossing zoeken en de gesmaakte verlossing noopt tot de dankbaarheid.


Verder schrijft hij bij de Evangelische bekering (dus niet Gods gewone weg) het volgende: Vele oppervlakkigen zullen hier grond vinden voor hun oppervlakkigheid en kunnen zeggen: Al heb ik niet de zondesmart gevoeld, die u gevoeld hebt, en de noodzakelijkeheid van Christus beleefd zoals u dat beleefd hebt, zo kan ik evenwel bekeerd zijn.
Let wel, dat Guthry spreekt over: `door enkele woorden der liefde als verzwelgende het werk der Wet`. Dit moeten dan toch krachtige woorden geweest zijn, die de macht hadden om het werk der Wet te verzwelgen. Zo was het ook bij Zacheus. De woorden van Christus waren zo vol kracht der liefde, dat Zacheus geen tijd en gedachten meer had om aan de zonde of vloek der Wet te denken.
Leg ook hier uw hart dan maar eens naast. Weet u van zulke woorden tot uw ziel door Christus gesproken? En wat u ook niet moet vergeten: zulke mensen weten wel dat het toen en daar en aldus geschiedde.
Matthijs
Berichten: 2050
Lid geworden op: 07 okt 2002, 21:03

Bericht door Matthijs »

Kaw schreef:Een hoop ellendekennis van iemand die nog nooit de wet heeft gehoord?

(De vergelijking tussen John en de stokbewaarder gaat niet op. De stokbewaarder had geen enkele kennis van God en Zijn veroordelende wet.)
Hoo, daar weet jij niks vanaf.
En overigens overtuigd de Heilige Geest van zonde doormiddel van de Wet die ook de heidenen in hun binnenste weten.
rekcor
Berichten: 1981
Lid geworden op: 15 aug 2005, 11:25

Bericht door rekcor »

Oei, krijgen we toch weer discussie!

Overigens ben ik het wel met Kaw eens: het is logischer om te veronderstellen dat genoemde stokbewaarder bang was voor de arena o.i.d. (die Romeinen waren niet mals met hun straffen). Dit staat overigens ook in de kanttekeningen, zie vs 27.

Daarnaast is hij ook zeer bevreesd als hij voor Paulus en Silas ter aarde stort (vs 29). Calvijn zegt dat de stokbewaarder zich hier vernederde uit ontzag voor God en uit angst voor God's oordeel.

Zelf denk ik echter dat hij nog niet wist Wie deze God was (hoe zou hij dat - menselijkerwijs gesproken - kunnen weten?). Ik kan me zomaar voorstellen dat Paulus dit tijdens het naar buiten lopen verteld heeft. Paulus had immers heel wat uit te leggen (waarom die deuren opengingen, waarom ze bleven zitten etc.)
Gebruikersavatar
Tiberius
Administrator
Berichten: 34606
Lid geworden op: 12 jan 2006, 09:49
Locatie: Breda

Bericht door Tiberius »

Deze stokbewaarders waren gepensioneerde, romeinse soldaten. Geharde kerels, die vaak de dood in ogen hadden gezien en echt niet benauwd zijn om zichzelf om te brengen.

We lezen pas van beven als Paulus met grote kracht hem toespreekt. De Heilige Geest werkt hierdoor krachtig in zijn hart en hij herinnert zich (zie Kaws posting) de woorden van de bezeten dienstmaagd.

Verder denk ik dat vrees inderdaad vaak voorkomt. Want hoe kunnen wij bestaan voor die hoge en verheven God? Zie ook bijvoorbeeld bij Jesaja Toen zeide ik: Wee mij, want ik verga; dewijl ik een man van onreine lippen ben, en ik woon in het midden eens volks, dat onrein van lippen is; want mijn ogen hebben den Koning, den HEERE der heirscharen gezien en ook bij Johannes (Openbaring 1 : 17): En toen ik Hem zag, viel ik als dood aan Zijn voeten

Toch worden er ook mensen liefelijk, dus zonder vrees, getrokken. Lees bijvoorbeeld Jeremia 31: Ja, Ik heb u liefgehad [met] een eeuwige liefde; daarom heb Ik u getrokken [met] goedertierenheid.
Gebruikersavatar
Miscanthus
Berichten: 5306
Lid geworden op: 30 okt 2004, 14:38
Locatie: Heuvelrug

Bericht door Miscanthus »

waren dit woorden ter overdenking......?
Gebruikersavatar
Kaw
Berichten: 5448
Lid geworden op: 07 jun 2003, 08:42
Contacteer:

Bericht door Kaw »

Matthijs schreef:
Kaw schreef:Een hoop ellendekennis van iemand die nog nooit de wet heeft gehoord?

(De vergelijking tussen John en de stokbewaarder gaat niet op. De stokbewaarder had geen enkele kennis van God en Zijn veroordelende wet.)
Hoo, daar weet jij niks vanaf.
En overigens overtuigd de Heilige Geest van zonde doormiddel van de Wet die ook de heidenen in hun binnenste weten.
Ik weet wat de bijbel mij verteld en die verteld helemaal niets over een veronderstelde ellende- en Godskennis uit de natuur bij deze stokbewaarder. Ook de beschreven situatie geeft daar geen aanleiding toe. Zijn zelfmoordpoging geeft juist een tegengestelde uitleg. De bijbel laten buikspreken noem je dat. En al zou een engel des lichts dat nog doen, dan zou ik nog wijzen op het feit dat de bijbel ons daar niets over verteld. Ik vind het jammer dat ik hier M. Henry niet heb, want ik geloof er niets van dat dit ook zijn uitleg is.
jacob

Bericht door jacob »

Handelingen 16:25-34 <#Ac 16.25-34>

Hier zien wij hoe de plannen en voornemens van de vervolgers van Paulus en Silas verijdeld werden.

I. De vervolgers bedoelden de predikers van het Evangelie te ontmoedigen, hen ter neer te slaan, hen hun werk moede te doen worden en hen aan hun zaak te doen wanhopen, maar hier zien wij hen nog even ijverig en kloekmoedig als te voren.

1. Zij waren goedsmoeds, ja blijmoedig. Nooit waren gevangenen zo wezenlijk vrolijk, noch er zo ver van daan om zich hun harde behandeling aan te trekken. Laat ons hun toe stand eens nagaan. Voor de Romeinse prætoren werden roeden heengedragen waaraan bijlen bevestigd waren, de fasces -bijlbundels -en secures -bijlen. Nu hadden zij de pijn gevoeld van de roeden; ploegers hebben op hun’ rug geploegd, zij hebben hun voren lang getogen. De vele slagen, die zij hun gegeven hadden, deden hen lijden, en nu zou men verwacht hebben hen er over te horen klagen, en over het rauwe, en daardoor gevoelige van hun rug en schouders. Doch dit was niet alles; zij hadden nu reden te vrezen, dat de bijl voor hen volgen zou. Hun Meester was eerst gegeseld, en toen gekruisigd, en zij konden hetzelfde verwachten. En intussen waren zij in den binnensten kerker met hun voeten in den stok, die, naar sommigen denken, ze niet alleen vasthielden maar ook pijn deden. En toch, te middernacht, toen zij hadden moeten beproeven, om, zo mogelijk, enige rust te genieten, baden zij, en zongen Gode lofzangen.

A. Zij baden met elkaar, baden God hen te ondersteunen en te vertroosten onder hun beproevingen, hen te bezoeken, zoals Hij Jozef bezocht heeft in de gevangenis, en met hen te zijn, baden, dat gelijk het lijden van Christus overvloedig in hen was, door Christus ook hun vertroosting overvloedig mocht zijn; baden, dat zelfs hun banden en striemen bevorderlijk zouden zijn aan het Evangelie; baden voor hun vervolgers, dat God hun vergeving zou schenken, en hun hart zou omwenden, hen zou bekeren. Dit was niet in ene ure des gebeds, maar te middernacht; het was niet in een huis des gebeds, maar in een kerker; toch was het tijdig om te bidden, en het gebed was Gode welbehaaglijk. Evenals uit de duisternis kunnen wij ook uit de diepten tot God roepen. Gene plaats, geen tijd is te onpas voor het gebed, als wij het hart tot God opheffen. Zij, die te zamen lijden, moeten ook te zamen bidden. Is iemand onder u in lijden? dat hij bidde. Gene benauwdheid, hoe zwaar ook, moet ons ongeschikt maken voor het gebed.

B. Zij zongen Gode lofzangen, zij loofden God, want in alles moeten wij God danken. Als wij een hart hebben, hebben wij altijd stof tot lof en danzegging. En wat zou het hart van een kind van God kunnen ontstemmen voor dien plicht, indien een kerkerhol en de stok het niet kunnen? Zij prezen God, dat zij waardig geacht werden om Zijns naam wil smaadheid te lijden, en dat zij zo wonderbaarlijk ondersteund werden in hun lijden, en de Goddelijke vertroosting zo liefelijk en zo krachtig in hun ziel mochten ervaren. Ja zij hebben God niet slechts geloofd en geprezen, zij hebben Hem ook lofzangen gezongen, in een psalm, een lofzang of een geestelijk lied, hetzij een van David, of van een lateren dichter, of in een lied van hen zelven, zoals de Geest hun gaf uit te spreken. Gelijk de regel is, dat zij, die in lijden zijn, moeten bidden, en zij, in lijden zijnde, dus hebben gebeden, zo is de regel ook, dat zij, die goedsmoeds zijn, moeten psalmzingen, Jac. 5:13, en <#Jas 5.13> daarom hebben zij, goedsmoeds zijnde onder hun beproeving, vrolijk zijnde in den Heere, psalmen gezongen. Hieruit blijkt, dat het zingen van psalmen ene Evangelische inzetting is, en door alle goede Christenen beoefend moet worden; en dat het ingesteld is, niet alleen om hun vreugde te uiten in tijden van overwinning, maar ook om hun smart te lenigen in den dag der benauwdheid. Het was te middernacht, dat zijpsalmen zongen, naar het voorbeeld van den liefelijken zanger Israels, Psalm 119:62, <#Ps 119.62> Te middernacht sta ik op, om U te loven. Er wordt hier nota genomen van ene omstandigheid, nl. dat de gevangenen naar hen hoorden. Indien zij hen niet hoorden bidden, hoorden zij hen toch lofzangen zingen.

a. Het geeft te kennen, hoe van harte zij Gode lofzangen hebben gezongen. Zij zongen zó luid, dat zij, hoewel zij zich in den binnensten kerker bevonden, overal, in de gehele gevangenis gehoord werden, ja zó luid, dat de gevangenen er wakker door werden, want wij kunnen onderstellen, dat dezen te middernacht sliepen. Wij behoren psalmen te zingen van ganser harte. De heiligen worden opgeroepen om te juichen op hun legers, Ps. 149:5. <#Ps 149.5>. Maar de Evangelie-genade gaat nog verder, en geeft ons een voorbeeld van hen, die luidkeels zongen in den kerker met hun voeten in den stok.

b. Hoewel zij wisten, dat de gevangenen hen zouden horen, hebben zij toch luid gezongen, als degenen, die zich noch hun Meester, noch hun dienst schaamden. Zullen zij. die met hun gezin behoren psalmen te zingen, als verontschuldiging aanvoeren voor hun nalaten er van, dat zij bevreesd zijn, dat de buren hen zullen horen, wanneer zij, die onheilige liederen zingen, ze uitgalmen, zonder er zich om te bekreunen, dat iemand hen hoort?

c. Aan de gevangenen werden gevangenis-zangen van Paulus en Silas te horen gegeven, ten einde hen te bereiden voor de wonderbare gunst, die hun allen om den wille van Paulus en Silas betoond zou worden, als de gevangenisdeuren opengeworpen zullen worden. Door deze buitengewone vertroosting, waarmee zij vervuld waren, werd het bekend gemaakt, dat Hij dien zij predikten, de Vertroosting Israels was. Laten de gevangenen, die Hem willen tegenstaan, horen, en beven voor Zijn aangezicht; laten zij, die Hem getrouw zijn, horen en juichen, en de vertroosting ontvangen, die gesproken is tot de gebondenen, die hopen, Zach. 9:12; 2 <#Zec 9.12,2>. God heeft hen wonderbaarlijk bemoedigd door Zijne zo merkbare tegenwoordigheid, vers 26 <#Ac 16.26>. Daar geschiedde snellijk ene grote aardbeving. Hoe ver zij zich uitstrekte, wordt ons niet gezegd, maar te dier plaatse was de schok zo hevig, dat de fundamenten des kerkers bewogen werden. Terwijl de gevangenen luisterden naar de lofzangen van Paulus en Silas, en er wellicht om lachten en er mede spotten, kwam deze aardbeving den schrik om hun hart slaan, en hen overtuigen, dat deze mannen de gunstgenoten waren des hemels, en door God als zodanig werden erkend. Wij hebben gezien hoe, als blijk van Gods verhoring van het gebed, het huis des gebeds bewogen werd, Hoofdst. 4:31 <#Ac 4.31>. Hier zien wij de gevangenis bewogen. De Heere was in deze aardbevingen. om Zijn toorn te kennen te geven wegens den smaad Zijnen dienstknechten aangedaan, om aan hen, wier vertrouwen in de aarde is, de zwakheid en het wankelbare te betuigen van hetgeen, waarop zij hun vertrouwen stellen, en aan Zijn volk te leren, dat zij niet behoeven te vrezen al veranderde de aarde hare plaats, en al werden de bergen verzet in het hart van de zeeën. De gevangenisdeuren werden geopend, en de banden der gevangenen werden los. Misschien hebben de gevangenen, toen zij Paulus en Silas hoorden bidden en psalmenzingen, hen bewonderd, en op eervolle wijze van hen gesproken, gezegd, wat de dienstmaagd van hen gezegd heeft: Voorzeker! deze mensen zijn de dienstknechten Gods. Om hen te belonen voor, en hen te bevestigen in, hun goede mening van hen, delen zij in het wonder, en zijn hun banden losgemaakt, gelijk God later aan Paulus allen gegeven heeft, die met hem in het schip waren, Hand. 27:24, <#Ac 27.24> zo gaf Hij hem nu allen, die met hem in de gevangenis waren. Hiermede heeft God aan deze gevangenen te kennen gegeven, zegt Grotius, dat de apostelen door hun prediking van het Evangelie een zegen waren voor het mensdom, daar zij den gevangenen vrijheid uitroepen, en den gebondenen opening der gevangenis, Jes. 61:1 <#Isa 61.1>. Et per eos solvi animorum vincula -en daar door hen de banden der zielen werden losgemaakt.

II. De vervolgers bedoelden den voortgang van het Evangelie te stuiten, opdat niemand het meer zou aannemen. Aldus hoopten zij de bijeenkomsten bij de rivier te doen eindigen, opdat daar geen hart meer zou worden geopend; maar hier zien wij nu bekeerlingen gemaakt in de gevangenis, dat huis in ene vergaderzaal verkeerd, de trofeeën van het Evangelie er opgericht, en de stokbewaarder, hun eigen dienaar, een dienstknecht van Christus geworden. Het is waarschijnlijk, dat som migen van de gevangenen, zo niet allen, bekeerd werden. Gewis! het wonder aan hun lichaam door de losmaking van hun banden, heeft ook werking geoefend op hun ziel, zie Job 36:8 -10 <#Job 36.8> ; Psalm 107:14, 15. <#Ps 107.14,15> Maar het is alleen de bekering van den stokbewaarder, die vermeld wordt.

1. Hij is bevreesd, dat hij zijn leven zal verliezen, en Paulus stelt hem hieromtrent gerust, vers 27, 28 <#Ac 16.27,28>. Hij ontwaakte uit zijn slaap: De schok der aardbeving heeft hem waarschijnlijk wakker geschud, en het openen der gevangenisdeuren, en de uitdrukkingen van vreugde en verbazing van de gevangenen, toen zij in de duisternis hun banden losgemaakt bevonden, en elkaar toeriepen wat zij gevoelden, waren genoeg om den stokbewaarder, wiens betrekking vereiste, dat hij niet moeilijk te wekken was, volkomen wakker te maken. Deze opwekking uit zijn slaap duidde op het ontwaken van zijn geweten uit zijne geestelijke sluimering. De roepstem van het Evangelie is: Ontwaakt, gij die slaapt, Efeze 5:14 <#Eph 5.14>. Zoals in Jona 1:6 <#Jon 1.6>.

b. Hij zag de gevangenisdeuren open, en veronderstelde dat de gevangenen gevlucht waren; wat zou er dan van hem worden? Hij kende de Romeinse wet voor zulk een geval, en zij was niet lang geleden ten uitvoer gelegd op de gevangenbewaarders, uit wier handen Petrus was ontkomen, Hoofdst. 12:19 <#Ac 12.19>. Het was in overeenstemming met het woord tot den profeet, 1 Kon. 20:39, 42: <#1Ki 20.39> Bewaar dezen man, indien hij enigszins gemist wordt, zo zal uwe ziel in de plaats zijner ziel zijn. Later hebben de Romeinse juristen in hun lezingen over de wet De custodiâ reorum -de bewaking van misdadigers, (die bepaalt, dat de bewaarder dezelfde straf moet ondergaan als die aan den gevangene opgelegd zou zijn, zo hij hem laat ontkomen,) zorg gedragen om ene ontkoming door een wonder hiervan uit te zonderen.

c. In zijne ontsteltenis trok hij een zwaard en zou zich zelven omgebracht hebben, ten einde aan een nog vreselijker dood te ontkomen, nl. een smadelijken dood, waaraan hij wist blootgesteld te zijn, als hij zijne gevangenen heeft laten ontkomen. En het buitengemene strenge bevel, dat de hoofdmannen hem gaven ten opzichte van Paulus en Silas, deed hem tot de gevolgtrekking komen, dat zij zeer streng met hem zouden handelen, indien zij weg waren. De wijsgeren hebben over het algemeen zelfmoord goedgekeurd. Seneca schrijft hem voor als het laatste redmiddel voor hen, die in moeilijkheden zijn. In weerwil van hun voorgewende overwinning der hartstochten, hebben de Stoïcijnen er in zover aan toegegeven. En de Epicuriërs, die zich toegaven in zingenot, verkozen liever een einde te maken aan hun leven, dan er de smarten van te gevoelen. Deze gevangenbewaarder vond er geen kwaad in zijn eigen dood te bespoedigen, maar het Christendom bewijst zich hiermede van God te zijn, dat het ons aan de wet onzer schepping houdt, haar versterkt en bevestigt, ons verplicht om rechtvaardig te zijn tegenover ons eigen leven, ons leert om het blijmoedig te kunnen overgeven voor God en Zijne genade, maar het kloekmoedíg te verdedigen tegen ons bederf.

d. Paulus weerhield hem om zijn voornemen te volvoeren, vers 28. <#Ac 16.28> Hij riep metgroote stem, niet alleen om hem te doen horen, maar ook om hem acht te doen geven, zeggende: Doe u zelven geen kwaad. Al de waarschuwingen van het woord Gods tegen de zonde, en tegen allen schijn er van, en nadering er toe, hebben deze strekking: "Doe u zelven geen kwaad. Man, vrouw, bega gene misdaad tegen u zelven, richt u zelf niet te gronde, doe u zelf geen leed, en dan kan niemand u schade of leed doen; zondig niet, want niets dan dat kan u schaden". Zelfs ten opzichte van het lichaam worden wij gewaarschuwd tegen de zonden, die het schaden, en wordt ons geleerd ons eigen vlees niet te haten, maar het te voeden en te onderhouden. De stokbewaarder behoeft niet te vrezen ter verantwoording geroepen te zullen worden wegens het ontkomen van zijne gevangenen, want zij zijn allen hier. Het was vreemd, dat sommigen van hen, toen de deuren der gevangenis geopend werden, en hun banden los werden, niet zijn weggeslopen, maar hun verbazing hield hen vast, en er zich van bewust zijnde, dat het door de gebeden van Paulus en Silas was, dat zij ontboeid waren, wilden zij niet heengaan, of zij, nl. Paulus en Silas, moesten ook heengaan, en God toonde Zijne macht door hun geest te binden, evenzeer als door hun voeten los te maken.

2. Hij vreest zijne ziel te verliezen, en Paulus stelt hem ook hieromtrent gerust. De ene zorge leidt hem tot de andere en veel grotere, en daar hij er in verhinderd werd om zich uit deze wereld weg te spoeden, begint hij nu te denken, en zich af te vragen, waar- indien hij zijn voornemen volvoerd had-de dood hem heengevoerd zou hebben, en wat er na den dood van hem zou geworden zijn-ene zeer gepaste overdenking voor hen, die als een vuurbrand uit het vuur gerukt zijn, en er slechts ééne schrede was tussen hen en den dood. Wellicht heeft het gruwelijke van de zonde, waarin hij zich ging storten, er toe bijgedragen om hem te verschrikken.

A. Wat er nu ook de oorzaak van was, hij was in grote ontsteltenis. De Geest Gods, die gezonden was om van zonde te overtuigen, ten einde de Trooster te zijn, heeft hem verschrikt. Of hij er zorg voor droeg om de deuren der gevangenis weer te sluiten, wordt ons niet gezegd; misschien vergat hij het, zoals de Samaritaanse vrouw, toen Christus haar geweten heeft getroffen, zodat zij van zonde overtuigd werd, haar watervat verliet en vergat waarvoor zij tot de fontein was gekomen; want hij eiste licht, en sprong in den binnensten kerker en kwam bevende aan de voeten van Paulus en Silas. Zij, aan wie de zonde ordelijk voor ogen gesteld is, en aan wie hun gruwelen vertoond zijn, moeten wel sidderen als zij besef beginnen te krijgen van hun ellende en gevaar. Toen deze stokbewaarder aldus tot vreze en beven gebracht was, heeft hij zich tot geen geschikter persoon kunnen wenden dan tot Paulus, want eenmaal heeft deze zich in denzelfden toestand bevonden; evenals deze stokbewaarder is hij ook eens een vervolger geweest van Godvruchtige mensen; hij had hen in de gevangenis geworpen, zoals hij hen nu in de gevangenis bewaarde, en toen hij, evenals de stokbewaarder er zich bewust van geworden was, was hij bevende en verbaasd, en daarom kon hij met des te meer medegevoel tot den stokbewaarder spreken.

B. In zijne ontsteltenis wendde hij zich tot Paulus en Silas om hulp en verlichting. Merk op:

a. Hoe eerbiedig hij hen aanspreekt. Hij eiste licht, omdat zij in duisternis waren, en opdat zij zouden zien hoe verschrikt en ontdaan hij was. Hij viel neer aan hun voeten, als iemand, die ontzet is over den ongelukkigen toestand, waarin hij zich bevindt, en weg zal zinken onder den last van zijne verschrikking. Hij viel voor hen neer, als iemand wiens geest door ontzag voor hen is aangegrepen, voor het beeld Gods in hen, en voor de boodschap Gods, waarvan zij de brengers zijn. Hij heeft waarschijnlijk gehoord wat de dienstmaagd van hen gezegd had, namelijk, dat zij de dienstknechten Gods, des Allerhoogsten zijn, die hun den weg der zaligheid verkondigen, en als aan de zodanigen geeft hij thans uitdrukking aan zijn’ eerbied voor hen. Hij viel voor hen neer om, als een berouwhebbende hun om vergeving te vragen, voor de slechte, smadelijke behandeling, die hij hun had aangedaan, en om, als een smekeling, hun om raad te vragen, voor hetgeen hij doen moest. Hij sprak hen aan met een titel, die eerbied aanduidt: kurioi heren, meesters. Zooeven was het nog: Schelmen en schurken, en was hij hun meester; maar nu: Heeren, en zij zijn zijne meesters. Bekerende genade verandert der mensen taal in hun spreken van en tot Godvruchtige mensen en Godvruchtige leraren, en voor hen, die door en door overtuigd zijn van zonde, zijn zelfs de voeten liefelijk van degenen, die ene boodschap brengen van Christus, ja, al zijn die voeten dan ook smadelijk in den stok gesloten.

verv. 04365 verv.

b. Hoe ernstig zijne vraag is: Wat moet ik doen, opdat ik zalig worde? Ten eerste. Zijne zaligheid maakt nu zijne grote zorge uit, ligt hem het naast aan het hart, terwijl zij te voren het verst van zijne gedachten was. Het is niet: Wat zal ik doen, opdat ik bevorderd worde, om rijk en groot te zijn in de wereld? maar: Wat moet ik doen, opdat ik zalig worde? Ten tweede. Hij vraagt niet voor anderen, wat zij moeten doen; maar voor zich zelven: "Wat moet ik doen?" Het is zijne eigene, kostelijke ziel, waarover hij in zorge is. "Laat anderen doen wat hun goeddunkt, zegt mij, wat ik moet doen." Ten derde. Hij is er van overtuigd, dat iets gedaan moet worden, gedaan moet worden door hem, opdat hij zalig zal worden; dat die zaligheid zo maar niet van zelf spreekt, iets is dat van zelf gaat, maar iets, waarnaar wij moeten streven, waarvoor wij moeten worstelen, ons moeite hebben te geven. Hij vraagt niet: "Wat kan er voor mij gedaan worden?" maar: "Wat moet ik doen, opdat ik, die nu vrees en sidder, mijne zaligheid moge werken?" Gelijk Paulus spreekt in zijn brief aan de gemeente te Filippi, waartoe deze stokbewaarder behoorde, misschien wel met het oog op zijne sidderende vraag, te kennen gevende, dat hij niet slechts moet vragen naar de zaligheid (zoals hij gevraagd heeft) maar zijn zelfs zaligheid moet werken met vreze en beven, Filip. 2:12 <#Php 2.12>. Ten vierde. Hij is bereid alles te doen. "Zegt mij, wat ik doen moet, en ik ben hier, bereid om het te doen. Heeren, stelt mij op elken weg, zo het slechts de rechte weg is, en een zekere weg is, al moge hij dan eng zijn, en doornig, en steil, toch zal ik er op wandelen," Zij, die volkomen overtuigd zijn van zonde, en waarlijk in zorge zijn over hun zaligheid, zullen zich onvoorwaardelijk aan Jezus Christus onderwerpen, door Hem zich laten voorschrijven wat Hem behaagt, en blijde zijn om Christus te hebben op Zijne voorwaarden, Christus op elke voorwaarde. Ten vijfde. Hij is begerig te weten wat hij doen moet, en vraagt het aan hen, die het hem waarschijnlijk kunnen zeggen. "Wilt gijlieden vragen, vraagt, Jes. 21:12 <#Isa 21.12>. Zij, die hun aangezicht naar Sion richten, moeten naar den weg vragen, die er heen voert, Jer. 50:5. <#Jer 50.5> Uit ons zelven kunnen wij hem niet vinden, maar God heeft hem bekend gemaakt door Zijn woord, heeft Zijne dienstknechten aangesteld om ons bij te staan in ons onderzoeken der Schriften, Hij heeft beloofd den Heiligen Geest te geven aan hen, die er om bidden, om hun Gids te zijn op den weg der zaligheid. Ten zesde. Hij bracht hen buiten, om hun deze vraag te doen, opdat hun antwoord niet afgedwongen zal zijn, maar zij hem zouden voorschrijven wat hij doen moest, al was hij hun bewaarder, met dezelfde vrijheid, als zij het aan anderen deden. Hij bracht hen buiten, buiten den kerker, in de hoop, dat zij hem uit een veel erger kerker zouden bevrijden.

C. Zeer bereidwillig hebben zij hem den weg gewezen voor hetgeen hem te doen stond, vers 31 <#Ac 16.31>. Zij waren altijd gaarne bereid om op zulke vragen te antwoorden. Zij zijn koud, lijden van hun striemen, hebben slaap nodig, maar toch verschuiven zij zijne zaak niet tot een meer gelegen tijd, en zij in ene geschikter verblijfplaats zouden zijn. Zij zeggen hem niet, dat hij op den volgenden sabbatdag bij hen moest komen in de vergaderplaats bij de rivier, en dat zij het hem dan zullen zeggen. Neen, zij smeedden het ijzer terwijl het heet is, nemen hem nu, terwijl hij in ene goede gemoedsstemming is, opdat zijne overtuiging van zonde niet verflauwe; nu God begint te .werken, is het voor hen de tijd om te beginnen Gods medearbeiders te zijn. Zij verwijten hem de ruwe, harde behandeling niet, die zij van hem hebben ondervonden, en waarin hij zijne volmacht en bevoegdheid is te buiten gegaan; dit alles is vergeven en vergeten, en zij willen hem zo gaarne den weg der zaligheid wijzen, alsof hij hun beste vriend was. Zij hebben niet over hem getriomfeerd, hoewel hij sidderde; zij gaven hem dezelfde aanwijzing, die zij aan anderen gegeven hadden: Geloof in den Heere Jezus Christus. Men zou denken, dat zij gezegd hadden: "Heb berouw over de mishandeling, die gij ons hebt aangedaan, dat is het eerste wat gij te doen hebt." Neen, daarvan spraken zij niet, dat wordt voorbijgezien, zo hij slechts in Christus wil geloven. Dit is een voorbeeld voor Evangeliedienaars om boetvaardigen te bemoedigen, hun, die tot Christus willen komen, te gemoet te gaan, en hen bij de hand te nemen, niet hard te wezen voor hen, die hun onvriendelijkheid betoond hebben, maar meer de eer van Christus te zoeken dan hun eigene eer. Hier is de hoofdsom van geheel het Evangelie, het verbond der genade in weinige woorden: Geloof in den Heere Jezus Christus, en gij zult zalig worden, gij en uw huis. Hier is:

a. Het geluk, de zaligheid beloofd; "Gij zult zalig worden; niet slechts gered van het eeuwige verderf, maar tot het eeuwige leven gebracht, en tot de gelukzaligheid. Gij, hoewel gij slechts een arm man zijt, een cipier, van laag aanzien in de wereld, zal dit toch uwe zaligheid niet in den weg staan.

Gij, hoewel gij een groot zondaar zijt, een vervolger, zal uwe gruwelijke misdaad u toch vergeven worden door de verdienste van Christus, en uw hard, verbitterd hart zal vertederd worden door de genade van Christus, en dus zult gij noch sterven om uwe misdaad, noch sterven aan uwe ziekte."

b. De voorwaarde, die hiervoor gesteld is: Geloof in den Heere Jezus Christus. Wij moeten het getuigenis aannemen, dat God in Zijn Evangelie betreffende Zijn Zoon heeft gegeven, er mede instemmen als waar, en alle aanneming waardig. Wij moeten de methode goedkeuren, die God gebruikt heeft om de wereld door een Middelaar met zich zelven te verzoenen, Christus aannemen, zoals Hij ons wordt aangeboden, ons overgeven om door Hem geregeerd te worden. Dit is de enige en de veilige weg der zaligheid. Geen andere weg der zaligheid dan door Christus, en geen andere weg om door Christus zalig gemaakt te worden dan door in Hem te geloven, en geen gevaar van achter te blijven als wij dezen weg kiezen, want het is de weg, dien God verordineerd heeft, en Hij, die het beloofd heeft, is getrouw; het is het Evangelie, dat aan alle schepselen gepredikt moet worden.

Die gelooft zal zalig worden.

c. Dit wordt uitgestrekt tot zijn gezin. Gij zult zalig worden, gij en uw huis; dat is: "God zal in Christus, u een God zijn, u en uw zaad, zoals Hij het Abraham geweest is. Geloof, en uwen huize is zaligheid geschied, Lukas 19:9 <#Lu 19.9>. Diegenen van uw huis, die kinderkens zijn, zullen met u in de zichtbare kerk worden toegelaten, en daardoor op den goeden weg der zaligheid gebracht worden, zij, die volwassen zijn, zullen de middelen der genade ontvangen, en hoevelen zij ook zijn, laten zij geloven in Jezus Christus, en zij zullen zalig worden; op dezelfde voorwaarden; zij zijn allen welkom aan Christus.

d. Zij gaan er nu toe over, om hem en zijn gezin in de leer van Christus te onderwijzen; vers 32 <#Ac 16.32>. Zij spraken tot hem het woord des Heeren. Voor zoveel blijkt, was hij volkomen vreemd aan Christus, daarom is het nodig, dat hem gezegd wordt, wie deze Jezus is, opdat hij in Hem moge geloven, Joh. 9:36. En <#Joh 9.36> daar het wezen der zaak in een klein bestek ligt, hebben zij het hem spoedig genoeg gezegd, om nu tot zijn doop over te kunnen gaan. Christus’ dienstknechten moeten het woord des Heeren zó gereed hebben, en het moet zó rijkelijk in hen wonen, dat zij in staat zijn, aan ieder die het begeert, voor de vuist onderricht te kunnen geven, om hen op den weg der zaligheid te leiden. Zij spraken het woord, niet alleen tot hem, maar tot allen, die in zijn huis waren. Hoofden van gezinnen moeten er zorg voor dragen, dat allen, die onder hun hoede zijn, delen in de middelen der kennis en genade, en dat het woord des Heeren tot hen gesproken wordt; want de zielen der armste en geringste dienstknechten of dienstmaagden zijn even kostelijk als die van hun meesters, en zijn verlost en vrijgekocht tot denzelfden prijs.

e. De stokbewaarder en zijn gezin werden terstond gedoopt, en daarmee hebben zij de belijdenis van het Christendom aangenomen en zich onderworpen aan de wetten er van, en op hun plechtige verklaring, zoals die van den kamerling, dat zij geloofden, dat Jezus Christus de Zoon van God is, zijn zij toegelaten om te delen in deszelfs voorrechten. Hij en al de zijnen werden terstond gedoopt. Noch hij, noch iemand van zijn gezin, wensten tijd te hebben om te overwegen, of zij al of niet de verplichtingen des doops op zich wilden nemen, en evenmin hebben Paulus en Silas tijd verlangd om hun oprechtheid op de proef te stellen, en te overwegen of zij hen al of niet zouden dopen. Maar de Geest der genade heeft plotseling zulk een krachtig geloof in hen gewerkt, dat alle verdere redenering er door werd afgesneden; en Paulus en Silas hebben door den Geest geweten, dat het een werk Gods was, dat in hen was gewrocht, zodat er gene reden was om te aarzelen, of moeilijkheden te maken. Dit kan dus in gewone gevallen gene overhaasting rechtvaardigen. Hierop is de stokbewaarder zeer eerbiedig geworden jegens Paulus en Silas, als iemand, die niet wist wat te doen om het leed, dat hij hun had aangedaan, goed te maken, en nog veel minder hoe hen te belonen voor de vriendelijkheid, die zij hem hadden bewezen.

Hij nam hen tot zich in die ure des nachts’ wilde hen geen ogenblik langer in den binnensten kerker laten, maar wies hen van de striemen, om er de pijn van te lenigen, hen te reinigen van het bloed, dat de gesel had doen vloeien. Waarschijnlijk heeft hij hen gebet met ene geneeskrachtige vloeistof, zoals de barmhartige Samaritaan den gewonden man hielp door olie en wijn in zijne wonden te gieten.

Hij bracht hen in zijn huis, onthaalde hen in zijne beste vertrekken, spreidde zijn beste bed voor hen. Nu was niets goed genoeg voor hen, zoals te voren niets slecht genoeg voor hen was. Hij zette hun de tafel voor, de spijzen, die hij in huis had; zij waren hem welkom aan die spijzen, waardoor hij te kennen gaf, hoe zijne ziel het Evangelie welkom heette. Zij hadden het woord des Heeren tot hem gesproken, hadden het brood des levens voor hem gebroken, voor hem en zijn gezin, en daar hij nu zo overvloedig het geestelijke, dat zij gezaaid hadden, heeft gemaaid, dacht hij, dat het niet meer dan billijk was, dat zij zijne lichamelijke dingen zouden maaien, 1 Cor. 9:11 <#1Co 9.11>. Waar hebben wij anders huizen en tafels voor, dan om er, naar wij er de gelegenheid toe hebben, God en Zijn volk mede te dienen? Nu werd in des stokbewaarders huis de stemme der verheuging met die des heils gehoord. Nooit is daar zulk een waarlijk blijden, vrolijken nacht doorgebracht, hij verheugde zich, dat hij met al zijn huis aan God gelovig geworden was. Er was niemand in zijn huis, die weigerde gedoopt te worden, en de harmonie verstoorde; zij waren eenstemmig in de aanneming van het Evangelie, hetgeen hun vreugde nog verhoogde. Het kan ook gelezen worden: Gelovende in God, verheugde hij zich door het gehele huis- panoiki -hij ging in ieder vertrek om zijne vreugde uit te drukken. Zijn geloven in Christus wordt geloven in God genoemd, hetgeen aanduidt, dat Christus God is, en dat het zo verre is van de bedoeling des Evangelies ons van God af te trekken (zeggende: laat ons andere Gode dienen, Deut. 13:2 <#De 13.2>) dat het de onmiddellijke strekking heeft ons tot God te brengen. Zijn geloof bracht blijdschap teweeg; zij, die door het geloof zich in Christus aan God hebben gegeven, hebben grote reden om zich te verblijden. Toen de kamerling bekeerd was, reisde hij zijn weg met blijdschap, en hier zien wij den stokbewaarder zich verheugen. Van de bekering der natiën wordt in het Oude Testament gesproken als van hun verblijden, Psalm 67:5; <#Ps 67.4> Psalm 96:11 <#Ps 96.11>. Want, gelovende, verheugen wij ons met ene onuitsprekelijke en heerlijke vreugde. In Christus geloven, is in Christus zich verblijden. Hij gaf zijne vreugde te kennen aan allen, die hem omringden, uit de volheid der blijdschap zijns harten, heeft zijn mond gesproken tot eer en heerlijkheid Gods, en tot bemoediging van hen, die ook in God geloofden. Zij, die zelven de vertroosting van den Godsdienst hebben gesmaakt, moeten doen wat zij kunnen, om ook anderen er toe te brengen, die vertroosting te smaken. Eén blijmoedig Christen moet er velen maken.
MV

Bericht door MV »

Miscanthus schreef:waren dit woorden ter overdenking......?
Inderdaad, on topic

Lees mijn eerste bericht a.u.b.
Gebruikersavatar
Kaw
Berichten: 5448
Lid geworden op: 07 jun 2003, 08:42
Contacteer:

Bericht door Kaw »

Jacob is anders best ontopic.
Gebruikersavatar
Tiberius
Administrator
Berichten: 34606
Lid geworden op: 12 jan 2006, 09:49
Locatie: Breda

Bericht door Tiberius »

Kaw schreef:Ik vind het jammer dat ik hier M. Henry niet heb, want ik geloof er niets van dat dit ook zijn uitleg is.
Jacob heeft het al gepost; in het vervolg kan je hier klikken.
Gebruikersavatar
Kaw
Berichten: 5448
Lid geworden op: 07 jun 2003, 08:42
Contacteer:

Bericht door Kaw »

Tiberius schreef:
Kaw schreef:Ik vind het jammer dat ik hier M. Henry niet heb, want ik geloof er niets van dat dit ook zijn uitleg is.
Jacob heeft het al gepost; in het vervolg kan je hier klikken.
Thanks...
Ik heb het stuk trouwens inmiddels gelezen. M. Henry plaats het tot bezef komen na de zelfmoordpoging en voor de vraag.
Matthijs
Berichten: 2050
Lid geworden op: 07 okt 2002, 21:03

Bericht door Matthijs »

We hadden het over het vrezen. Ik schreef dat Henry op dezelfde lijn staat als McCheyne. Ik citeer daarom Henry waar we het over hadden. Namelijk over de vrees die niet gemist kan worden.

A. Wat er nu ook de oorzaak van was, hij was in grote ontsteltenis. De Geest Gods, die gezonden was om van zonde te overtuigen, ten einde de Trooster te zijn, heeft hem verschrikt. Of hij er zorg voor droeg om de deuren der gevangenis weer te sluiten, wordt ons niet gezegd; misschien vergat hij het, zoals de Samaritaanse vrouw, toen Christus haar geweten heeft getroffen, zodat zij van zonde overtuigd werd, haar watervat verliet en vergat waarvoor zij tot de fontein was gekomen; want hij eiste licht, en sprong in den binnensten kerker en kwam bevende aan de voeten van Paulus en Silas. Zij, aan wie de zonde ordelijk voor ogen gesteld is, en aan wie hun gruwelen vertoond zijn, moeten wel sidderen als zij besef beginnen te krijgen van hun ellende en gevaar. Toen deze stokbewaarder aldus tot vreze en beven gebracht was, heeft hij zich tot geen geschikter persoon kunnen wenden dan tot Paulus, want eenmaal heeft deze zich in denzelfden toestand bevonden; evenals deze stokbewaarder is hij ook eens een vervolger geweest van Godvruchtige mensen; hij had hen in de gevangenis geworpen, zoals hij hen nu in de gevangenis bewaarde, en toen hij, evenals de stokbewaarder er zich bewust van geworden was, was hij bevende en verbaasd, en daarom kon hij met des te meer medegevoel tot den stokbewaarder spreken.
Plaats reactie