Als ik dit voorzie van een iets groter theologisch kader, dan kan het iets duidelijker worden. Ik heb even gebruik gemaakt van de Beknopte Ger.Dogm:Tevens wordt bezwaar nr. 1 niet behandeld in Zeews reactie, zou iemand dat nader kunnen verwoorden? Moet ik ellendekennis volgens jullie visie zien als algemene genade (Pelagius), bijzondere algemene genade (Kuyper, Arminius), of als voorbereidende genade. Indien het laatste, is deze vrijblijvend of leidt deze dan noodzakelijk tot wedergeboorte?
Het gaat in de heilsorde om de vruchten van het werk van Christus. Bij die vruchten horen ook het werk van de Geest in ons. De theologische orde -ze spreken nadrukkelijk niet van chronologie- is dan roeping, wedergeboorte, geloof, bekering enz. Berouw, innerlijke verbrokenheid en besef van schuld worden opgenomen in het paragraafje over het geloof. En het geloof maakt God weer tot God, en ontneemt de mens zijn hoogmoed.
Het is moeilijk zo niet ondoenlijk óm hieruit een conclusie te trekken of het nu gaat over welke genade deze ellendekennis nu bewerkstelligt. De term 'voorbereidende' genade lijkt mij dan ook enigzins verzonnen, of beter; slaat niet op het theologische aspect van hoe de ellendekennis in de levendmaking functioneert, maar op het belevingsaspect. We kunnen dus gerust Zeeuw's gedachten overnemen, dat de Heilge Geest de ellendekennis werkt, en dat niet alles wat zich als ellendekennis voordoet, dat ook is. Bovendien slaat dit terug op het eerste uitgangspunt, namelijk dat de heilsorde door de Geest gewerkt wordt.
Ik kan hier nog wijzen op het onderscheid tussen inwendige en uitwendige roeping. De roeping werkt altijd wat uit: geloof of verharding. Beide kunnen met dezelfde kentekenen van berouw vergezeld gaan, maar 'zij zijn niet allen Israel dat Israel genoemd word'. En heeft Stefanus verwijt aan de farizeeers 'Gij wederstaat altijd de Heilige Geest' betrekking op hen die onder de wet zonder bekering en berouw over hun zonden blijven voortleven.