dennis schreef:Ik zou de voorkeur geven aan: gelaat, gewaad, gepraat en vooral ook daad (zie de brief aan Diognetus).
Het een sluit het ander niet uit. Iedereen zal het er toch ook over eens zijn dat een Christen ook herkenbaar moet zijn aan wat hij of zei zegt..
Maar, al praten we 'mooi', als onze daden daarmee niet in overeenstemming zijn, heeft dat geen enkele waarde.
Eens!
Maar als de term 'praat, daad en gewaad (en gelaat!)' gebezigd wordt door de zgn. 'Sijmen Donkers' onder ons, dan heb ik daar heel weinig mee eerlijk gezegd.
En daar sta ik niet alleen in, lees bijv. het stuk in het RD van John Exalto over deze materie:
http://www.refdag.nl/bijbels_leven_in_p ... d_1_210704
Waarin o.a. het volgende (beeld) is geschetst:
Jacobus Borstius sprak zijn afkeuring uit over opgeklopte vroomheid zoals
„tranende oogen/ een verstelt aensicht/ en een gebogen hooft.”
De heilige hartstochten, zei hij, zijn voor de binnenkamer.
Ook Florentius Costerus had niet veel op met „het hedendaagse gemaakte gelaat.”
Het is een teken van hypocrisie om in gezelschap voortdurend te zuchten.
„De Heere is met geen zuur en stuurs gelaat gediend,
Hij wil met vrolijkheid des harten gediend worden.”
Volgens Jacobus Koelman was het, gelet op de tijd, beter te wenen dan te lachen.
Maar, erkende hij, „daar kan een trotsche gemaaktheid zijn in een somber gedrag
en in een droevig aangezicht, hetwelk ver is van de zuivere en onbevlekte godsdienst voor God.
Bizonder indien iemand daardoor beoogt, dat men nu kennis van hem neme, als zeldzaam geestelijk.”
Een uitvoerig portret van de fijne. Hij praat langzaam, klagend en zacht, met een prekerige ondertoon.
Hij heeft een betrokken gelaat, loopt traag en met het hoofd naar beneden.
Zijn kleding is stemmig en eenvoudig, maar niet slordig.
Hij slaat geen predicatie over en de tijd die hem rest,
besteedt hij aan het lezen van geestelijke boeken.
„In wat gezelschap hy zich bevind, in schuiten, op wagens,
zonder in te zien of de gelegentheid het toelaat of niet,
tragt hy zyn ligt te doen schynen, en mist hy niet zyn heiligheid te doen uitblinken.”
De dansvloer, het kaartspel en de schouwburg zijn hem een gruwel.
Het ontbreekt hem aan christelijke liefde. Immers, mensen die een modieus kleed dragen,
zwierig lopen en een vrolijk gezicht hebben, worden door hem veroordeeld als wereldlingen en hellewichten.
(...)
Zij oordelen veel te snel over anderen.