Dus wel tornen aan God's souvereiniteit.
Wat, volgens jou, is dan de bestemming van dengenen die God, in Zijn wijze raad, niet verkoren heeft tot het eeuwige leven? Ik houd het op de Bijbelse leer, zoals ook is verwoord in de Dordtse Leerregels.
HET GEVOELEN DER REMONSTRANTEN.
VAN HET TWEEDE LID DES EERSTEN ARTIKELS, NAMELIJK, VAN DE VERWERPING.
DE EERSTE STELLING DER REMONSTRANTEN.
Het besluit of de wil, door hetwelk God besloten heeft de ongeloovigen, die in hunne ongehoorzaamheid hardnekkiglijk zijn volhardende, onder den toorn te laten en te verdoemen, is het geheele besluit der verwerping.
DE EERSTE RECHTZINNIGE TEGENSTELLING.
De verwerping is een allervrijst en allerrechtvaardigst besluit Gods, door hetwelk Hij besloten heeft sommige menschen uit het menschelijke geslacht, zijnde in de zonde vervallen, niet te verkiezen in Christus, noch met dezelfde kracht zijns Geestes, met dewelke Hij zijne uitverkorenen roept, uit den stand hunner verderfenis te roepen, om hen te rechtvaardigen en te verheerlijken, maar hen in hunne eigene wegen laat wandelen, zoodat Hij diensvolgens besloten heeft henlieden, die de waarheid op verscheidene wijzen en trappen zijn verwerpende, en die in hunne zonden rechtvaardiglijk verhard zijn, na zijne vele lankmoedigheid, eindelijk en ten laatste tot hun verdiend verderf te veroordeelen.
BEWIJS VAN DE EERSTE TEGENSTELLING.
I. Dat God sommige menschen besloten heeft niet te verkiezen, noch uit den stand des verderfs krachtiglijk uit te roepen enz. Zulks wordt bewezen:
Rom. 9:6. Want zij zijn niet allen Israël, die uit Israël zijn; noch ook allen Abrahams kinderen, omdat zij Abrahams zaad zijn. enz., en vs. 13. Ik heb Jakob lief gehad en Ezau gehaat; vs. 18. Hij verhardt, wien Hij wil. Vs. 21. Of heeft de pottebakker niet macht over het leem, om uit denzelfden klomp te maken het eene vat ter eere en het ander ter oneere.
Matth. 11:25. Ik dank U, Vader! enz., dat Gij deze dingen voor de wijzen en verstandigen verborgen hebt, en hebt dezelve den kleinen geopenbaard, enz. Ja, Vader, want het heeft U alzoo behaagd.
En vs. 27. Niemand kent den Vader, dan de Zoon, en dien het de Zoon zal willen openbaren.
Rom. 11:7. De verkorenen hebben het verkregen, en de anderen zijn verhard geworden.
Joh. 6:43. Niemand kan tot Mij komen, tenzij dat hem trekke de Vader, die Hij gezonden heeft.
En vs. 65. Daarom heb Ik u gezegd, dat niemand tot Mij komen kan, tenzij dat het hem gegeven zij van mijnen Vader.
[605]
Hand. 16:6, 7. En als zij het land van Frygië en Galatië doorreisd hadden, zijn zij van den Heiligen Geest verhinderd geweest het woord te spreken in Azië. En als zij in Mysië gekomen waren, verzochten zij door Bithynie te reizen, maar de Geest liet hen niet toe daar te gaan, namelijk, om te prediken het Evangelie.
II. Dat God de verworpenen, alhoewel zij niet geheel verstoken zijn van alle kennisse Gods, in hunne wegen laat wandelen, zulks wordt uitdrukkelijk hetuigd.
Rom. 1:24. God heeft hen overgegeven tot de lusten hunner harten.
En vs. 28. En gelijk zij het niet bedacht hebben om God te bekennen, alzoo heeft ze God overgegeven tot eenen onbedachtzamen zin, opdat zij deden, wat niet hetaamt.
Hand. 14:16. God heeft in de vorige tijden al de Heidenen laten wandelen in hunne wegen, alhoewel Hij zichzelven niet onhetuigd gelaten heeft, enz.
Hand. 17:30. En deze tijden der onwetendheid heeft God overgezien, en verkondigt nu alle menschen alom, dat zij zich bekeeren, enz.
Cap. 47:19. Hij doet Jakob kond zijn Woord, enz. Zoo heeft Hij niet gedaan eenige Heidenen, en daarom hebben zij zijne rechten niet geweten.
Met hetwelk deze plaatsen overeenstemmende zijn Ef. 2:1, 2, 3, en vs. 12; en Cap. 4:17, 18; en 1 Cor. 1:8.
III. Dat de verworpenen het Evangelie, aan hen gepredikt zijnde, op verscheidene wijzen en trappen zijn verwerpende, zulks wordt bewezen uit de gelijkenis van den zaaier.
Matth. 13:19, en vervolgens; Hand 28:24, en 25. En sommigen geloofden niet, enz. Daarom heeft wel de Heilige Geest gezegd: Gaat tot dit volk, en zegt: gij zult met ooren hooren en niet verstaan.
Hebr. 6:5, 6. Want het is onmogelijk, dat diegenen, die eens verlicht zijn geweest, en gesmaakt hebben het goede woord, enz. indien zij afvallig worden, dat zij wederom vernieuwd worden tot bekeering. Waarmede overeenkomt de plaats Hebr. 20:26.
IV. Dat God eindelijk de verworpenen, zijnde in hunne zonden rechtvaardiglijk verhard, tot hun verdiend verderf is veroordeelende, kan bewezen worden uit:
Rom. 9:18. Hij verhardt, dien Hij wil, en hetgeen verder volgt.
Cap. 11:7,8. De anderen zijn verhard geworden; want God heeft hun gegeven eenen geest der slaperigheid, en oogen, opdat zij niet zien, enz.
2 Thess. 2:11, 12. En daarom zal hun God zenden de kracht der bedrieging, opdat zij de leugen gelooven, opdat zij allen geoordeeld worden, die de waarheid niet geloofd hebben, maar hebben een welbehagen gehad in de ongerechtigheid.
1 Petr, 2:8. Christus is eene steenrots der aanstooting, namelijk dengenen, die zich aan het Woord stooten, ongehoorzaam zijnde, waartoe zij ook gezet waren.
Judas vs. 4. Die in voortijden tot ditzelve oordeel voorschreven zijn.
2 Thess. 1:8. De Heere zal wrake doen over diegenen, die God niet kennen, en die het Evangelie onzes Heeren Jezus Christus niet gehoorzaam zijn.
TWEEDE STELLING DER REMONSTRANTEN.
De verdienende oorzaak van de verwerping is de onboetvaardigheid en ongeloovigheid tegen het Evangelie, en de volharding daarin.
TWEEDE RECHTZINNIGE TEGENSTELLING.
Alhoewel God niemand, dan die zoodanig lot waardig is, en ook niet anders dan om rechtvaardige oorzaken voorbij gaat, nochtans, nademaal ook de uitverkorenen voor hunne verkiezing, in denzelfden stand der ellendigheid voor Hem geweest zijn, zoo kan daar geene andere oorzaak, waarom Hij deze meer dan die verworpen heeft, van ons gegeven worden, dan Gods vrije wil, zijnde niemand verbonden, en zijne macht om met het zijne te doen hetgeen Hij wil. Doch de oorzaak, waarom God de verworpenen veroordeelt tot zekere trappen van straffen, dezelve wordt met recht gesteld hunlieder onboetvaardigheid en ongeloovigheid te zijn.
Deze Tegenstelling is overvloedig genoeg bewezen in de voor verhaalde plaatsen.
[606]
DERDE STELLING DER REMONSTRANTEN.
VAN DE JONGE KINDEREN IS NOCH VERKIEZING NOCH VERWERPING.
DERDE RECHTZINNIGE TEGENSTELLING.
Verre verscheiden is de conditie van die jonge kinderen, die geboren worden van ouders, zijnde in het verbond, en van andere jonge kinderen, die geboren worden van ouders, niet zijnde in het verbond; dewijl de Schriftuur deze laatsten verklaart onrein te zijn, en vervreemd van Christus en het verbond der genade.
1 Cor. 7:14. Anders waren uwe kinderen onrein, maar nu zijn ze heilig.
Gal. 2:15. Wij, die van nature Joden zijn, en niet zondaars uit de Heidenen.
Ef. 2:12. Gij, Heidenen! waart zonder Christus, vervreemd van 't burgerschap Israëls, en vreemd van de verbonden der beloften, enz.
Daarentegen, dat tot de anderen de belofte en het eeuwige leven behooren, zulks getuigt de Schriftuur.
Gen. 17:7. Ik maak mijn verbond tusschen Mij en u, en uwen zade na u, opdat het een eeuwig verbond zij, dat ik uw God zij, en uws zaads na u.
Matth. 19:14. Laat de kinderkens, en verbiedt hen niet tot Mij te komen; want het Koningrijk der hemelen behoort denzulken toe.
Hand. 2:39. Ulieden is de belofte gedaan, en uwen kinderen. Uit welke plaatsen wij besluiten, dat de kinderen der geloovigen, stervende in hunne kindsheid, onder de uitverkorenen moeten gerekend worden, dewijl zij genadiglijk van God uit dit leven verlost worden, eer zij de voorwaarden zijns verbonds verbroken hebben. Doch aangaande de kinderen der ongeloovigen, zijnde buiten de Gemeente Gods gesteld, dezelve achten wij, dat men behoore Gods oordeel bevolen te laten. Want diegenen, die buiten zijn, zal God oordeelen, 1 Cor. 5:13.
EN DIT IS ONS OORDEEL OVER HET EERSTE ARTIKEL.
JOHANNES POLYANDER. ANTONIUS THYSIUS. ANTONIUS WALLEUS.
Hetwelk ook toegestemd, en met zijne hand ondergeteekend heeft
SIBRANDUS LUBBERTUS.