Johann Gottfried Walther schreef:Hendrikus schreef:ejvl schreef:
Welke behoudende psalmvertaling je ook zult maken, vernieuwing of verandering is vaak niet bespreekbaar of zal onenigheid tot resultaat hebben.
In dit artikel
http://www.dewaarheidsvriend.nl/blog/zu ... n-357.html wordt de berijming 1773 niet zonder reden een remonstrantse berijming genoemd.

http://www.refdag.nl/opinie/psalmberijm ... t_1_424073
Een misverstand is als onkruid. Je kunt denken het uit de weg geruimd te hebben, maar opeens is het er weer. Zo’n misverstand is de mening dat de psalmberijming van 1773 een product is van de Verlichting en remonstrantse invloeden heeft ondergaan.
Ik ben het absoluut niet eens met De Waard.
Een product uit een bepaalde tijd ademt namelijk altijd de geest van de tijd in.
Maar zelfs met de uitleg van De Waard over het woord 'deugd' klopt 1773 nog steeds niet. Het gaat daar om diegenen die rechtvaardig verklaard worden, omdat ze oprecht en rein van zeden, het pad der deugd betreden.
De passage waar ik nog meer moeite mee heb, is deze:
Maar een woord als ”Opperwezen” dan, en gelijksoortige woorden als ”Oppermajesteit” en ”Almacht” ter aanduiding van God? Als zodanig komen ze in de Bijbel niet voor. Maar dat wil niet zeggen dat ze ermee in strijd zijn. Het is een tamelijk frequent verschijnsel in de achttiende eeuw dat een persoon wordt aangeduid met een van zijn eigenschappen. De bedoelde woorden en uitdrukkingen kunnen dus alleen negatief beoordeeld worden als is vastgesteld dat de onberijmde psalmtekst geweld is aangedaan. Het woordgebruik in kwestie in religieuze teksten uit de achttiende eeuw kan niet aan verlichtingsdenken toegeschreven worden; het komt ook voor en na die tijd voor. We treffen het juist bij piëtistische auteurs veelvuldig aan! Een paar voorbeelden. Van Lodenstein spreekt God c.q. Jezus aan als ”heerlijk, heilig Wezen”, ”on-wraakelijke Wijsheid” en ”aanbiddelijke Ontzagg’lijkheid”. De gebroeders Groenewegen bedienen zich van aanspreekvormen als ”oneindig Oppermajesteit”, ”oneindig Opperwezen” en ”Wezen aller wezen”.
Het woord 'wezen' heeft een onpersoonlijk karakter. Wij hebben echter geen onpersoonlijke God Die Zich niet meer bemoeit met Zijn schepping, dat is puur verlichtingsdenken. En als al die eerbiedwaardige dichters het ook zo deden, is dat uiteraard nog argument. Ooit hoorde ik ds. Van Aalst er heel helder over spreken: Spreek de Heere nooit aan met 'eeuwig Wezen in de hemel" (of soortgelijke teksten). De Heere is immers een persoon en geen onpersoonlijk wezen.
De kracht van het Evangelie zit in de bezittelijke voornaamwoorden. (Maarten Luther, WA 101, 2, 25)