Gods verborgen wil is ten dele geopenbaard. Namelijk dat Hij sommigen verkoren en sommigen verworpen heeft.
Wat zegt Calvijn over een tekst als 1 Tim. 2:4 (iemand die toch absoluut geen hypercalvinist was

).
"Want Paulus verbindt deze twee dingen , dat Hij wil, dat ze zalig worden en dat ze tot de kennis der waarheid komen. Indien zij willen, dat dit door Gods eeuwige raad vastbesloten is, dat ze de leer der zaligheid ontvangen, wat betekent dan dit woord van Mozes: "Welk volk is zo aanzienlijk, tot hetwelk God zo nadert als tot u" (Deut. 4:7)? Hoe is het gekomen, dat God veel volkeren beroofd heeft van het licht van het evangelie, dat anderen genoten? Hoe is het gekomen, dat de zuivere kennis van de leer der zaligheid nooit tot sommige volkeren gekomen is, en dat andere nauwelijks enige duistere beginselen daarvan gesmaakt hebben?
Hieruit nu zal men gemakkelijk kunnen opmaken, waar Paulus heen wil. Hij had Timotheus bevolen in de gemeente openbaar te bidden voor koningen en overheden; daar het echter een weinig ongerijmd scheen, dat men voor God gebeden uitstortte voor een soort van mensen, waarvoor bijna geen hoop meer bestond (want ze waren niet alleen allen vreemd aan het lichaam van Christus, maar spanden ook al hun krachten in om Zijn Rijk te onderdrukken), voegt hij terstond toe, dat dit God aangenaam is, daar Hij wil dat alle mensen zalig worden.
Waarmee hij waarlijk niets anders te kennen geeft, dan dat Hij voor
geen enkele soort van mensen de weg ter zaligheid heeft afgesloten, maar veeleer Zijn barmhartigheid zo heeft uitgegoten, dat Hij niet wil, dat enig soort er geen deel aan zou hebben. De andere woorden verklaren niet, wat de Heere in Zijn verborgen oordeel over allen besloten heeft, maar zij verkondigen, dat de vergeving bereid is voor alle zondaren, die zich slechts bekeren om haar te zoeken."
De clou
"Want wanneer ze met meer vasthoudendheid de nadruk daarop leggen, dat er gezegd wordt, dat Hij zich over allen wil ontfermen, dan zal ik daarop antwoorden, dat elders geschreven staat, dat onze God in de hemel is, en daar doet al wat Hij wil (Ps. 115:3). Dit woord zal
dus zo uitgelegd moeten worden, dat het overeenkomt met het andere woord: "Ik zal genadig zijn, wie Ik zal genadig zijn, en Ik zal Mij ontfermen, over wie Ik Mij ontfermen zal" (Ex. 33:19).
Maar daar duidelijk blijkt, dat Paulus daar niet spreekt over de mensen ieder afzonderlijk, maar over soorten van mensen, behoeven we geen langere uiteenzetting te houden."
2 Petrus 3:9
"Zij schijnen ons meer in het nauw te brengen door ons deze plaats van Petrus voor de voeten te werpen, waar staat, dat God niet wil, dat iemand verloren gaat, maar dat Hij allen wil ontvangen tot bekering. Maar de oplossing van de moeilijkheid biedt zich reeds terstond in het tweede lid aan: want onder de wil om te ontvangen tot bekering kan geen andere verstaan worden, dan die, die overal in de Schrift geleerd wortd. Ongetwijfeld is de bekering in Gods hand; of Hij allen bekeren wil, vrage men Hem: daar Hij belooft, dat Hij aan enige weinigen een vlezen hart zal geven, terwijl Hij aan anderen hun stenen hart laat (Ez. 36:26).
"Hoewel de beloften der zaligheid algemeen zijn, strijden ze toch niet tegen de praedestinatie der verworpenen, mits wij slechts onze geest richten op hun uitwerking."
Lees in dit alles Institutie boek III, XXIV, 16 en 17.