Ik vond zijn antwoord anders duidelijk genoeg....Miscanthus schreef:Die toevoeging maakt het er niet beter op...Pim schreef:Het eigene van de GG is niet alleen te bevatten onder '1931'.
(Ook) dit is het eigene van de GG
Het 'eigene van de GG'
Miscanthus,
Ik zou een hoop tegen je kunnen inbrengen, maar dan ga ik dezelfde dingen zeggen als op de topic over de doop. Ik verwijs je dus naar mijn postings aldaar.
By the way, ook ik onderschrijf niet 1931. Ik betreur het dat deze leerstellingen in het leven geroepen zijn. Dat het verbond van eeuwigheid met Christus is opgericht, als representerend de uitverkorenen, vind ik een speculatieve insteek.
Ik vind het verheugend dat ds. Golverdingen in zijn boek Om het behoud van een kerk verwijst naar Calvijns verklaring van Gen. 17:7. Dát had de insteek moeten zijn van 1931! Dan had je enerzijds verdisconteerd dat het verbond is opgericht met Abraham en zijn natuurlijke zaad en anderzijds dat het ook in het verbond gaat om de uitverkorenen en dat zij de echte bondelingen zijn.
Ik zou een hoop tegen je kunnen inbrengen, maar dan ga ik dezelfde dingen zeggen als op de topic over de doop. Ik verwijs je dus naar mijn postings aldaar.
By the way, ook ik onderschrijf niet 1931. Ik betreur het dat deze leerstellingen in het leven geroepen zijn. Dat het verbond van eeuwigheid met Christus is opgericht, als representerend de uitverkorenen, vind ik een speculatieve insteek.
Ik vind het verheugend dat ds. Golverdingen in zijn boek Om het behoud van een kerk verwijst naar Calvijns verklaring van Gen. 17:7. Dát had de insteek moeten zijn van 1931! Dan had je enerzijds verdisconteerd dat het verbond is opgericht met Abraham en zijn natuurlijke zaad en anderzijds dat het ook in het verbond gaat om de uitverkorenen en dat zij de echte bondelingen zijn.
Deze vraag behandelt ook Brakel in zijn Redelijke Godsdienst:MBE schreef:Als nu iedere gedoopte in het wezen van verbond der genade is begrepen, ook degenen die niet uitverkoren zijn. Wat is de functie dan van het genade verbond?
[hr]
XLV. Tegenw. 2. In ‘t N.T. bestaat de Kerk uit ware gelovigen en uit onbekeerden, die doorgaans verre de meesten zijn. De onbekeerden zijn niet in het Genade-verbond, en zijn evenwel bondgenoten, dies zijn ze in een uitwendig verbond, te welke opzichte daar ook is een uitwendige Kerk, en te die opzichte worden de kinderen van de gelovigen ook, die in hun opwassen tonen dat ze goddelozen zijn, heilig genoemd, ‘t welk niet anders kan zijn dan een heiligheid van het uitwendige verbond. Zo is er dan een zodanig verbond.
Antw.
Antw. (a) De onbekeerden zijn in, en niet van de Kerk, zij zijn geen ware leden de Kerk uitmakende, maar bijlopers. Allen, die in iemands huis zijn, zijn daarom niet van het huis en de huisgenoten. Zij zijn in de Kerk door een uitwendige inlating; en uitwendige inlating in het Verbond der Genade maakt geen uitwendig verbond. (b) Daar is geen uitwendige Kerk anders dan in opzichte van de uitwendige samenkomst, en niet ten opzichte van de lidmaten, kwade vermengd zijnde onder de goede. (c) De kinderen van de gelovigen worden heilig genoemd, niet ten opzichte van een uitwendig, maar ten opzichte van het Genade-verbond, in ‘t welk zich de ouders, ‘t zij waarlijk, ‘t zij alleen uitwendig, hebben ingelaten, en in hetwelk zij ook hun kinderen mogen ingeven, gelijk ze doen als zij ze laten dopen; want ook zij beogen geen ander Verbond, dan door ‘t welk zij en hun kinderen zouden zalig worden. Dus hebben wij het Verbond der Genade in alle omstandigheden voorgesteld, wensende dat een ieder er op verliefde, en waarlijk in hetzelfde inging. Amen.
Noem mij dan eens een GG predikant die het daar niet mee eens is.Leonius schreef:Deze vraag behandelt ook Brakel in zijn Redelijke Godsdienst:MBE schreef:Als nu iedere gedoopte in het wezen van verbond der genade is begrepen, ook degenen die niet uitverkoren zijn. Wat is de functie dan van het genade verbond?
[hr]
XLV. Tegenw. 2. In ‘t N.T. bestaat de Kerk uit ware gelovigen en uit onbekeerden, die doorgaans verre de meesten zijn. De onbekeerden zijn niet in het Genade-verbond, en zijn evenwel bondgenoten, dies zijn ze in een uitwendig verbond, te welke opzichte daar ook is een uitwendige Kerk, en te die opzichte worden de kinderen van de gelovigen ook, die in hun opwassen tonen dat ze goddelozen zijn, heilig genoemd, ‘t welk niet anders kan zijn dan een heiligheid van het uitwendige verbond. Zo is er dan een zodanig verbond.
Antw.
Antw. (a) De onbekeerden zijn in, en niet van de Kerk, zij zijn geen ware leden de Kerk uitmakende, maar bijlopers. Allen, die in iemands huis zijn, zijn daarom niet van het huis en de huisgenoten. Zij zijn in de Kerk door een uitwendige inlating; en uitwendige inlating in het Verbond der Genade maakt geen uitwendig verbond. (b) Daar is geen uitwendige Kerk anders dan in opzichte van de uitwendige samenkomst, en niet ten opzichte van de lidmaten, kwade vermengd zijnde onder de goede. (c) De kinderen van de gelovigen worden heilig genoemd, niet ten opzichte van een uitwendig, maar ten opzichte van het Genade-verbond, in ‘t welk zich de ouders, ‘t zij waarlijk, ‘t zij alleen uitwendig, hebben ingelaten, en in hetwelk zij ook hun kinderen mogen ingeven, gelijk ze doen als zij ze laten dopen; want ook zij beogen geen ander Verbond, dan door ‘t welk zij en hun kinderen zouden zalig worden. Dus hebben wij het Verbond der Genade in alle omstandigheden voorgesteld, wensende dat een ieder er op verliefde, en waarlijk in hetzelfde inging. Amen.
Maar dan wel met een verwijzing erbij waar hij dat schrijft of zegt. (Saambinder, preek, weblog

- ndonselaar
- Berichten: 3105
- Lid geworden op: 29 dec 2001, 12:34
- Contacteer:
Onderstaande stukjes zijn wat explicieter, dan het zojuist geciteerde. Brakel betoogt namelijk: 1) dat er geen uiterlijk verbond bestaat, wél dat je uiterlijk ín het verbond begrepen kan zijn (dat is nog min of meer conform de GG) 2) dat het Genadeverbond derhalve aan een ieder aangeboden dient te worden en dat alle doopleden recht hebben op het Genadeverbond (dat ligt al een stuk gevoeliger).MBE schreef:Noem mij dan eens een GG predikant die het daar niet mee eens is.
Maar dan wel met een verwijzing erbij waar hij dat schrijft of zegt. (Saambinder, preek, weblog)
XXIV. 6. De doop is een teken en zegel, en werkt derhalve niet anders dan betekenende en verzegelende. Hij werkt door een ingezette kracht de genade niet, noch het is geen uitwendig teken, waardoor, waarop, of waarbij God de wedergeboorte werkt, gelijk Christus bij het doen van zijn wonderen iets uitwendigs gebruikte om dezelve klaarblijkelijk te maken, en gelijk door de oplegging van de handen de buitengewone gaven des Geestes meegedeeld werden, zodat de genadewerkingen Gods niet gebonden zijn aan de tijd en handeling van de doop. Ook brengt de doop het kind niet in een andere inwendige staat, dan het te voren was, en God bemint dat kind niet meer met een liefde van de welbehagelijkheid dan te voren; maar de gehele kracht van de doop is, dat kind te verzegelen het verbond der genade en alle deszelfs beloften, niet dat het die heeft, maar dat het recht aan die heeft, en dat het God aan hetzelve zal volbrengen, gelijk aan de volwassenen ook toekomende goederen verzegeld worden.
XXV. 7. Alle kinderen van de bondgenoten, ‘t zij bekeerden of onbekeerden, ‘t zij voor of na het ontvangen van de doop, in hun jonkheid stervende, moeten gehouden worden zalig te zijn, uit kracht van het verbond Gods in ‘t welk zij geboren zijn, en alzo te zijn kinderen van het verbond; zijn de ouders onbekeerd en trouweloos in het verbond, dat is op hun eigen rekening, de zoon zal niet dragen de misdaad van de vader; zo heeft men ze ook voor ware bondgenoten en kinderen te houden als ze opwassen, totdat, ze met ter daad vertonen, dat ze trouweloos in het verbond zijn, en aan de belofte geen deel hebben. Zij vallen niet uit de genade, en de verzegeling wordt niet vernietigd; maar ‘t is een bewijs dat de doop hun geen zegel was en dat ze nooit waarlijk in het verbond zijn geweest; maar als sommigen na een zondig leven bekeerd worden, zo was de doop hun een zegel, dat ze waarlijk in het verbond waren opgenomen, en dat ze deel aan alle deszelfs goederen zouden hebben met der daad, gelijk zij daaraan in hun jeugd recht hadden, schoon zij tussen de doop en hun bekering niet minder dan naar bondgenoten geleken, én ten opzichte van hun staat in zich zelf, én in het waar oordeel van anderen zodanig waren. De doop verzegelt alleen uitverkorenen.
Ja daaaaaaaaaaaaaaaaaaaaag, zo lust ik er nog een paar!!!ndonselaar schreef:MBE,
Hier zal de GG het niet mee eens zijn. Brakel spreekt over 'onbekeerden en bekeerden', de GG maken het onderscheid in het verbond tussen 'uitverkorenen en verworpenen'. Is toch wel iets anders.
Met het onderscheid van Brakel kan ik beter leven.
Een mooie karikatuur maak jij van de GG. Ze spreken in de GG ook over de bekeerden en onbekeerden.
En jij zegt dat de GG het er niet mee eens zal zijn. Maar kom dan eens met het bewijs! Dat wil ik horen of lezen. Geen slag in de lucht van ze zeggen of ze zullen... NEE concreet. Dan ben je eerlijk.
Brakel maakt dus ook het onderscheid tussen het in wezen van het verbond en nog iets (zoals Miscanthus zegt). Dus onbijbels?Leonius schreef:Onderstaande stukjes zijn wat explicieter, dan het zojuist geciteerde. Brakel betoogt namelijk: 1) dat er geen uiterlijk verbond bestaat, wél dat je uiterlijk ín het verbond begrepen kan zijn (dat is nog min of meer conform de GG) 2) dat het Genadeverbond derhalve aan een ieder aangeboden dient te worden en dat alle doopleden recht hebben op het Genadeverbond (dat ligt al een stuk gevoeliger).MBE schreef:Noem mij dan eens een GG predikant die het daar niet mee eens is.
Maar dan wel met een verwijzing erbij waar hij dat schrijft of zegt. (Saambinder, preek, weblog)
XXIV. 6. De doop is een teken en zegel, en werkt derhalve niet anders dan betekenende en verzegelende. Hij werkt door een ingezette kracht de genade niet, noch het is geen uitwendig teken, waardoor, waarop, of waarbij God de wedergeboorte werkt, gelijk Christus bij het doen van zijn wonderen iets uitwendigs gebruikte om dezelve klaarblijkelijk te maken, en gelijk door de oplegging van de handen de buitengewone gaven des Geestes meegedeeld werden, zodat de genadewerkingen Gods niet gebonden zijn aan de tijd en handeling van de doop. Ook brengt de doop het kind niet in een andere inwendige staat, dan het te voren was, en God bemint dat kind niet meer met een liefde van de welbehagelijkheid dan te voren; maar de gehele kracht van de doop is, dat kind te verzegelen het verbond der genade en alle deszelfs beloften, niet dat het die heeft, maar dat het recht aan die heeft, en dat het God aan hetzelve zal volbrengen, gelijk aan de volwassenen ook toekomende goederen verzegeld worden.
XXV. 7. Alle kinderen van de bondgenoten, ‘t zij bekeerden of onbekeerden, ‘t zij voor of na het ontvangen van de doop, in hun jonkheid stervende, moeten gehouden worden zalig te zijn, uit kracht van het verbond Gods in ‘t welk zij geboren zijn, en alzo te zijn kinderen van het verbond; zijn de ouders onbekeerd en trouweloos in het verbond, dat is op hun eigen rekening, de zoon zal niet dragen de misdaad van de vader; zo heeft men ze ook voor ware bondgenoten en kinderen te houden als ze opwassen, totdat, ze met ter daad vertonen, dat ze trouweloos in het verbond zijn, en aan de belofte geen deel hebben. Zij vallen niet uit de genade, en de verzegeling wordt niet vernietigd; maar ‘t is een bewijs dat de doop hun geen zegel was en dat ze nooit waarlijk in het verbond zijn geweest; maar als sommigen na een zondig leven bekeerd worden, zo was de doop hun een zegel, dat ze waarlijk in het verbond waren opgenomen, en dat ze deel aan alle deszelfs goederen zouden hebben met der daad, gelijk zij daaraan in hun jeugd recht hadden, schoon zij tussen de doop en hun bekering niet minder dan naar bondgenoten geleken, én ten opzichte van hun staat in zich zelf, én in het waar oordeel van anderen zodanig waren. De doop verzegelt alleen uitverkorenen.
Of was Brakel ook GG?
Dat lost een hoop op. Geen twee verbonden, geen drie verbonden maar 1 verbond. Goed dat we het weten.Miscanthus schreef:Het verbond der werken is voorbij en we hebben nu alleen het verbond der genade. verder maakt men onderscheid tussen het verbond en het erf van het verbond. Dat zouden dan weer 3 verbonden zijn....
- ndonselaar
- Berichten: 3105
- Lid geworden op: 29 dec 2001, 12:34
- Contacteer:
MBE, ik beweer niet dat er in de prediking van de GG niet gesproken wordt over 'bekeerden en onbekeerden', maar Brakel kreeg de vraag of de onbekeerden óók in het genadeverbond waren inbegrepen. De benadering van de GG in de leeruitspraken 1931 is anders. Zij spreekt over de 'uitverkorenen'.MBE schreef:Ja daaaaaaaaaaaaaaaaaaaaag, zo lust ik er nog een paar!!!ndonselaar schreef:MBE,
Hier zal de GG het niet mee eens zijn. Brakel spreekt over 'onbekeerden en bekeerden', de GG maken het onderscheid in het verbond tussen 'uitverkorenen en verworpenen'. Is toch wel iets anders.
Met het onderscheid van Brakel kan ik beter leven.
Een mooie karikatuur maak jij van de GG. Ze spreken in de GG ook over de bekeerden en onbekeerden.
En jij zegt dat de GG het er niet mee eens zal zijn. Maar kom dan eens met het bewijs! Dat wil ik horen of lezen. Geen slag in de lucht van ze zeggen of ze zullen... NEE concreet. Dan ben je eerlijk.
- Miscanthus
- Berichten: 5306
- Lid geworden op: 30 okt 2004, 14:38
- Locatie: Heuvelrug
Brakel stond niet in de lijn der reformatie wat dit aangaat. Ik ben het niet met Brakel eens op dit punt. De doop is een zegel van Gods beloften aan ons, niet van Gods genade in ons.MBE schreef:Brakel maakt dus ook het onderscheid tussen het in wezen van het verbond en nog iets (zoals Miscanthus zegt). Dus onbijbels?Leonius schreef:Onderstaande stukjes zijn wat explicieter, dan het zojuist geciteerde. Brakel betoogt namelijk: 1) dat er geen uiterlijk verbond bestaat, wél dat je uiterlijk ín het verbond begrepen kan zijn (dat is nog min of meer conform de GG) 2) dat het Genadeverbond derhalve aan een ieder aangeboden dient te worden en dat alle doopleden recht hebben op het Genadeverbond (dat ligt al een stuk gevoeliger).MBE schreef:Noem mij dan eens een GG predikant die het daar niet mee eens is.
Maar dan wel met een verwijzing erbij waar hij dat schrijft of zegt. (Saambinder, preek, weblog)
XXIV. 6. De doop is een teken en zegel, en werkt derhalve niet anders dan betekenende en verzegelende. Hij werkt door een ingezette kracht de genade niet, noch het is geen uitwendig teken, waardoor, waarop, of waarbij God de wedergeboorte werkt, gelijk Christus bij het doen van zijn wonderen iets uitwendigs gebruikte om dezelve klaarblijkelijk te maken, en gelijk door de oplegging van de handen de buitengewone gaven des Geestes meegedeeld werden, zodat de genadewerkingen Gods niet gebonden zijn aan de tijd en handeling van de doop. Ook brengt de doop het kind niet in een andere inwendige staat, dan het te voren was, en God bemint dat kind niet meer met een liefde van de welbehagelijkheid dan te voren; maar de gehele kracht van de doop is, dat kind te verzegelen het verbond der genade en alle deszelfs beloften, niet dat het die heeft, maar dat het recht aan die heeft, en dat het God aan hetzelve zal volbrengen, gelijk aan de volwassenen ook toekomende goederen verzegeld worden.
XXV. 7. Alle kinderen van de bondgenoten, ‘t zij bekeerden of onbekeerden, ‘t zij voor of na het ontvangen van de doop, in hun jonkheid stervende, moeten gehouden worden zalig te zijn, uit kracht van het verbond Gods in ‘t welk zij geboren zijn, en alzo te zijn kinderen van het verbond; zijn de ouders onbekeerd en trouweloos in het verbond, dat is op hun eigen rekening, de zoon zal niet dragen de misdaad van de vader; zo heeft men ze ook voor ware bondgenoten en kinderen te houden als ze opwassen, totdat, ze met ter daad vertonen, dat ze trouweloos in het verbond zijn, en aan de belofte geen deel hebben. Zij vallen niet uit de genade, en de verzegeling wordt niet vernietigd; maar ‘t is een bewijs dat de doop hun geen zegel was en dat ze nooit waarlijk in het verbond zijn geweest; maar als sommigen na een zondig leven bekeerd worden, zo was de doop hun een zegel, dat ze waarlijk in het verbond waren opgenomen, en dat ze deel aan alle deszelfs goederen zouden hebben met der daad, gelijk zij daaraan in hun jeugd recht hadden, schoon zij tussen de doop en hun bekering niet minder dan naar bondgenoten geleken, én ten opzichte van hun staat in zich zelf, én in het waar oordeel van anderen zodanig waren. De doop verzegelt alleen uitverkorenen.
Of was Brakel ook GG?
Verder is er in het geheel geen recht op de doop of op het verbond zoals Leonius schrijft.. Het is enkel Gods onbegrijpelijke goedheid en barmhartigheid dat Hij ons als Zijn kinderen wil aannemen en onze God wil zijn.
Lees ik het dan verkeerd als Brakel zegt: Hij werkt door een ingezette kracht de genade niet, noch het is geen uitwendig teken, waardoor, waarop, of waarbij God de wedergeboorte werkt Dat hij dan zegt dat de doop niet het zegel is van Gods genade in ons?Miscanthus schreef:Brakel stond niet in de lijn der reformatie wat dit aangaat. Ik ben het niet met Brakel eens op dit punt. De doop is een zegel van Gods beloften aan ons, niet van Gods genade in ons.
Verder is er in het geheel geen recht op de doop of op het verbond zoals Leonius schrijft.. Het is enkel Gods onbegrijpelijke goedheid en barmhartigheid dat Hij ons als Zijn kinderen wil aannemen en onze God wil zijn.
Die laatste zin die jij gebruikt heb ik nooit horen ontkennen in de GG. Hij staat met uitgestrekte armen heb ik gisteren nog horen zeggen.
Die benadering is inderdaad anders en je zou dus kunnen stellen dat ze (GG) het van een andere kant bekijken en gaat het vergelijk met Brakel niet op. Maar geloof jij dan dat Brakel zou zeggen dat het natuurlijke zaad in het genadeverbond is inbegrepen?ndonselaar schreef: MBE, ik beweer niet dat er in de prediking van de GG niet gesproken wordt over 'bekeerden en onbekeerden', maar Brakel kreeg de vraag of de onbekeerden óók in het genadeverbond waren inbegrepen. De benadering van de GG in de leeruitspraken 1931 is anders. Zij spreekt over de 'uitverkorenen'.