Dat is een stukje Barthiaanse theologie waarvoor ik graag een betere Bijbelse onderbouwing zou willen zien. Als je mij verwijt 'logisch te denken', dit is natuurlijk ook een bepaald staaltje van 'inlegkunde'.
Zie deze link:
http://www.karlbarth.nl/modules.php?nam ... 290&page=4
In dit artikel van de hand van Karl Barth wordt uitgebreid op dit probleem ingegaan, waarbij Barth bezwaar maakt tegen (met name) Calvijn die ook beweerde dat "de uitverkiezing zonder de tegenstelling van de verwerping niet zou bestaan" en uiteindelijk ook juist Christus als 'de uitverkorene Gods' maar ook juist als 'de verworpene' naar voren schuift.
Barth schreef:Zouden wij er ons over willen beklagen, dat God zodanige verwerping van eeuwigheid over ons besloten heeft? Kunnen, mogen wij ons in het aangezicht van Hem, die op Golgotha verworpen werd, daarover beklagen? Ons beklagen, in het aangezicht van de op Golgotha geopenbaarde toorn Gods? Zou het werkelijk kunnen zijn, dat wij ons, als wij Jezus daaronder zien bezwijken, niet schuldig voelen? Wordt ons hier niet de wedervraag gesteld: „O mens, wie zijt gij, dat gij God zoudt tegenspreken?” (Rom. 9:20). Hij, die zo handelde aan degene dien Hij had uitverkoren, zou Hij tegenover ons niet duizendvoudig in Zijn recht zijn?
Versta dit goed: Jezus Christus aan het kruis is juist als zodanig de uitverkorene Gods, Heeft hij, Hij, de enige, Gods wil niet gewild en gedaan? Daarom mocht hij er zich over beklagen, dat God van eeuwigheid zodanige verwerping over hem besloot. Staan wij hier niet tegenover het ongehoorde en zinneloze van „God tegen God”, van de openbaring van Zijn gerechtigheid in? Doch van de mogelijkheid, zich hier te beklagen – waarvan juist de geschiedenis van de praedestinatieleer zo rijkelijk getuigd – van deze mogelijkheid maakt hij, de enige, die dat zou mogen, geen gebruik.
Ook al is de lijn in de reformatie overwegend anders, lijkt het me toch interessant aan de hand van dit artikel verder te praten. Het is even lezen, maar wel interessant.
En wat betreft je reactie op mij: uiteraard maak ook ik hier gebruik van een stukje logische redenatie, ik denk dat niemand daaraan ontkomt in deze hele discussie. Dus laten we elkaar dàt in ieder geval niet te veel gaan verwijten. Toch geloof ik ten eerste dat de veronderstelling dat verkiezing niet bestaat zonder verwerping toch logischer is dan de gedachte dat er slechts een verkiezing is. En dan vooral - want logisch doet er inderdaad niet zoveel toe - op basis van Romeinen 9.
In dat hoofdstuk begint Paulus met iets wat hem 'een grote droefheid en (mijn hart) een gedurige smart is' (vers 1). Dat is het feit dat niet alle Israëlieten tot geloof komen, blijkt als we verder lezen:
(vs. 6&7)
Doch ik zeg dit niet, alsof het woord Gods ware uitgevallen; want die zijn niet allen Israël, die uit Israël zijn. Noch omdat zij Abrahams zaad zijn, zijn zij allen kinderen; maar: In Izaak zal u het zaad genoemd worden.
De Naardense Bijbel vertaalt vers 6 en 7 nog iets duidelijker:
Maar het is niet zo
dat het woord van God uitgevallen is.
Want niet allen die uit Israël zijn,
zíjn Israël,
en niet omdat ze zaad van Abraham zijn,
zijn allen kinderen;
nee: 'in Isaak zal voor jou
zaad geroepen worden'
"Die zijn niet allen Israël" betekent volgens mij dus zoveel als wat ook in vers 7 en verder wordt genoemd: waarlijk Israël, kinderen van God.
Het gaat Paulus hier dus blijkbaar om de individuele gelovigen
binnen het volk van de Israëlieten. En dat is ook waarom ik zelf meen juist ook in dit hoofdstuk de verwerping terug te zien, omdat Paulus hier spreekt over de vraag waarom een deel van het volk (zij waren toch het volk van de belofte?) niet tot geloof is gekomen, uiteraard een prangende vraag voor Israëlieten. Is het belovende woord van God dan "uitgevallen" (vers 6)?
(vs 8)
Dat is, niet de kinderen des vleses, die zijn kinderen Gods; maar de kinderen der beloftenis worden voor het zaad gerekend.
Maar het blijkt dus dat God tòch een ander verbond heeft, een ander kader waar Hij zich al die tijd al op heeft gericht. Niet het volk, door geboorte en bloedverwantschap (uit het vlees, een gedachte die veel Joden uiteraard eigen was,
zij waren het uitverkoren volk) maar het zijn de 'kinderen der beloftenis' die de kinderen Gods zijn! En die beloftenis blijkt verder in dit hoofdstuk het heilsplan, de verkiezing van God te zijn. Paulus illustreert gelijk hierna aan de hand van Jakob en Ezau dat het inderdaad niet om etniciteit gaat maar om de keuze van God, zelfs al vóór de geboorte:
(vs. 11-13)
Want als de kinderen nog niet geboren waren, noch iets goeds of kwaads gedaan hadden, opdat het voornemen Gods, dat naar de verkiezing is, vast bleve, niet uit de werken, maar uit den Roepende;
Zo werd tot haar gezegd: De meerdere zal den mindere dienen.
Gelijk geschreven is: Jakob heb Ik liefgehad, en Ezau heb Ik gehaat.
Het is vrij duidelijk dat Paulus hier doelt óók op de negatieve kant die dit met zich meebrengt voor Ezau, want anders zou hij zich (en God) niet gaan 'verdedigen' in de volgende verzen:
(vs. 14-21)
Wat zullen wij dan zeggen? Is er onrechtvaardigheid bij God? Dat zij verre.
Want Hij zegt tot Mozes: Ik zal Mij ontfermen, diens Ik Mij ontferm, en zal barmhartig zijn, dien Ik barmhartig ben.
Zo is het dan niet desgenen, die wil, noch desgenen, die loopt, maar des ontfermenden Gods.
Want de Schrift zegt tot Farao: Tot ditzelve heb Ik u verwekt, opdat Ik in u Mijn kracht bewijzen zou, en opdat Mijn Naam verkondigd worde op de ganse aarde.
Zo ontfermt Hij Zich dan, diens Hij wil, en verhardt, dien Hij wil.
Gij zult dan tot mij zeggen: Wat klaagt Hij dan nog? Want wie heeft Zijn wil wederstaan?
Maar toch, o mens, wie zijt gij, die tegen God antwoordt? Zal ook het maaksel tot dengenen, die het gemaakt heeft, zeggen: Waarom hebt gij mij alzo gemaakt?
Of heeft de pottenbakker geen macht over het leem, om uit denzelfden klomp te maken, het ene vat ter ere, en het andere ter onere?
Paulus noemt juist heel duidelijk Gods vrijmacht als antwoord op de vragen die worden gesteld, op de grote vraag waarom uit het volk van Israël niet iedereen tot geloof komt. Hij wil de Romeinen laten zien dat er al die tijd al een groter plan lag, het welbehagen van God in wie Hij wil. Sommigen om Zijn kracht of toorn in te bewijzen, sommigen om zijn heerlijkheid in bekend te maken:
En of God, willende Zijn toorn bewijzen, en Zijn macht bekend maken, met vele lankmoedigheid verdragen heeft de vaten des toorns, tot het verderf toebereid;
En opdat Hij zou bekend maken den rijkdom Zijner heerlijkheid over de vaten der barmhartigheid, die Hij te voren bereid heeft tot heerlijkheid?
Welke Hij ook geroepen heeft, namelijk ons, niet alleen uit de Joden, maar ook uit de heidenen.
Vervolgens gaat Paulus verder om Bijbels aan te tonen dat God al had voorzegt dat Hij breder zou roepen dan alleen in het volk van de Joden.
Als ik het hoofdstuk zo op deze manier tot me laat komen, kan ik er gewoon niet onderuit dat Paulus hier spreekt over een persoonlijke verkiezing en verwerping, met name ook vanwege de vraag die hij hier aan de orde stelt. Overigens kende Paulus even goed de vragen die wij nu kennen en gaat hij in het volgende hoofdstuk (10) uitgebreid in op de verwerping van de kant van de Joden zèlf, die ongehoorzaam zijn geweest en niet in Christus hebben geloofd. En juist in het hoofdstuk nà de verkiezing staat een machtige oproep aan
iedereen om tot geloof te komen, iets wat Paulus dus heel duidelijk kan combineren met het hoofdstuk ervoor, namelijk:
(10 vs. 8-13)
Maar wat zegt zij? Nabij u is het Woord, in uw mond en in uw hart. Dit is het Woord des geloofs, hetwelk wij prediken.
Namelijk, indien gij met uw mond zult belijden den Heere Jezus, en met uw hart geloven, dat God Hem uit de doden opgewekt heeft, zo zult gij zalig worden.
Want met het hart gelooft men ter rechtvaardigheid en met den mond belijdt men ter zaligheid.
Want de Schrift zegt: Een iegelijk, die in Hem gelooft, die zal niet beschaamd worden.
Want er is geen onderscheid, noch van Jood noch van Griek; want eenzelfde is Heere van allen, rijk zijnde over allen, die Hem aanroepen.
Want een iegelijk, die den Naam des Heeren zal aanroepen, zal zalig worden.
En dat is evengoed iets wat ik al eerder zei, als we dàt verband dat Paulus hier duidelijk plaatst, uit het oog verliezen gaat het scheef omdat we dan verstrikt raken in verkeerde gedachten over een verkiezend en verwerpend God. Die belofte staat er en mogen (en moeten!!) we aangrijpen.