Is Gods volk Zijn oogappel? (was: Ds. naast de gemeente)

Gebruikersavatar
Afgewezen
Berichten: 17323
Lid geworden op: 12 mei 2005, 21:50

Bericht door Afgewezen »

Eerst nog een post naar aanleiding van de ‘onvervulde profetieën’:
Zonderling schreef:Profetieën van het OT worden nog stééds vervuld. Ik proef bij jou de gedachte alsof in het NT reeds alle beloften van het OT vervuld zijn. Dat is waar als het gaat om die grote belofte van de komende Messias in het vlees en het heil in Hem. Als het echter gaat om andere profetieën dan meen ik dat deze nog steeds hun vervulling kunnen krijgen. B.v. de uiteindelijke verwoesting van Tyrus vond pas plaats vanaf de 7e eeuw van onze jaartelling en de vervulling van Ezechiël 26:4-5 is letterlijk teruggevonden in de 19e (!) eeuw door reizigers. Dit slechts als voorbeeld. Waarom zouden er geen bijzondere (aardse) beloften kunnen gelden op grond van het OT ook al worden ze in het NT niet herhaald? Overigens denk ik dat er in Openbaring wel aanwijzingen voor zijn, maar dat voert voor dit topic te ver.
Door de discussie die hierover is ontstaan, is het mij het ten slotte duidelijk geworden, dat niet alleen de heilsprofetieën, maar ook de onheilsprofetieën niet altijd een ‘letterlijke’ vervulling hebben gekregen/zullen krijgen. Zo is bijv. ook Damaskus niet verwoest geworden.
De onheilsprofetieën dienen, evenals de heilsbeloften, op de komst van Christus betrokken te worden.
Zie bijv. Kol. 2:15: En de overheden en de machten uitgetogen hebbende, heeft Hij die in het openbaar tentoongesteld, en heeft door hetzelve over hen getriomfeerd.
En het boek der Openbaring schrijft hier veel over.
Gebruikersavatar
Afgewezen
Berichten: 17323
Lid geworden op: 12 mei 2005, 21:50

Bericht door Afgewezen »

En dan nu een antwoord aan Dies:
Dies schreef:Mijn insteek bij het totaal-lezen is dus blijkbaar een andere dan de jouwe.
Het gebruik van de term "Gods volk" exclusief voor de christelijke gemeente is zodanig massief in de praktijk van de gereformeerde kerkgeschiedenis dat ze niet strookt met de spanningsvolle lading die de term in de Schrift heeft. Zodra ze - in de Schrift dus - toegepast wordt op exclusief de gemeente uit de heidenen.
De term wordt door Paulus meer als een 'bij-wijze-van-spreken' gebruikt, ten behoeve van het bedoelde effect. Standaard gebruik in de praktijk ligt daarbij niet zo voor de hand.
Je leest de term dus ook verder nergens in de Schrift in de sfeer van de gemeente uit de heidenen. Het woord 'volk', zowel in de betekenis van am/laos als goj/ethnos, ligt eigenlijk ook teveel in de sfeer van een nationaliteit om ze te betrekken op een boven-nationale groep.
Hieronder geef ik een citaat waarin ik mij goed kan vinden. Het geeft niet geen pasklare ‘oplossing’ voor alle exegetische problemen, maar probeert wel iets van het geheimenis te laten zien. Ik heb het eerder gequoot in mijn discussie met Zonderling, maar haal het weer even voor het voetlicht. Het is afkomstig van H. Ridderbos uit zijn boek Paulus. Een cruciaal gedeelte heb ik vetgemaakt.
Enerzijds wordt Israël (…) aan de gemeente uit de heidenen gebonden; van deze moet de stroom der genade tot Israël terugkeren, nadat deze eerst, vanwege zijn ongeloof, aan Israël is voorbijgegaan en tot de heidenen is gekomen. Maar anderzijds wordt de gemeente uit de heidenen aan Israël gebonden. Want het leven uit de doden, de grote toekomst zal niet zonder het pleroma van Israël aanbreken, alle volkeren zullen met Abrahams zaad gezegend worden. Het is de heilige wortel van Israël, die alles blijft dragen, het heilige zuurdeeg, dat alles doortrekt en de heidenen worden in de olijfboom van Israël ingeplant, Rom. 11:24. Er is herschepping, maar er is ook continuïteit, omdat Israël steeds het produkt van Gods leven-scheppende genade is geweest, er is een nieuw Verbond, maar niet zonder aansluiting, veeleer met handhaving van hetgeen van het oude Verbond het wezenlijke geheim vormde. Zo kan Paulus enerzijds de gemeente uit de heidenen met alle voorrechten en zegeningen van Israël begiftigd zien, haar ook de plaats van het ongelovige Israël zien innemen en toch anderzijds de voortzetting van Gods oorspronkelijke bedoelingen met Israël als het historische volk Gods ten volle handhaven.
Dies schreef:De term 'Gods volk' op bovengenoemde manier gebruikt staat in de Schrift primair in de sfeer van: Ik zal "niet-mijn-volk" noemen "mijn-volk". Maar daar begint dan ook het exegetische probleem. De tekst uit Hosea wordt door Paulus namelijk vrij gehanteerd. Het is een typisch rabbijnse wijze van citeren die blijkt uit het feit dat het tekstverband (gedeeltelijk) wordt genegeerd. Het is daarom ook een bijzonder prikkelende uitspraak: de uitwerking is in Joodse ogen zelfs onverteerbaar. En dat is ook de kennelijke bedoeling.
De term "lo-ammi" heeft in de Hosea-profetie betrekking op het Israel. Nu hanteert Paulus dit begrip zo: de heidenvolken zijn vanouds ook lo-ammi! Inderdaad, zij waren niet 'am', zoals Israel in de Schrift heet (Gr: laos), maar 'goj' (Gr: ethnos). En zodoende gaat Paulus de tekst, die in Hosea op Israel betrekking heeft, vrij op de heiden-gelovigen toepassen.
Zodoende creeert Paulus dus een spanningsveld. Het gebruik van deze profetie staat eigenlijk in relatie tot de profetie in Deuteronomium: ik zal u naijverig maken door wat geen volk is, door een dwaas volk zal ik u krenken.
Dit komt helemaal overeen met de thematiek in Rom 9-11: de volheid der heidenen en de bekering van Israel.
Ik denk nog steeds dat dit mijn stelling in deze discussie onderstreept. De eertijds (heidense) lo-ammi - maar nu ammi wordt door Paulus in contrast geplaatst met Israel, dat eertijds ammi was, maar nu lo-ammi. Het doel van deze omdraaiing is dat het volk opstaat uit haar val. En het stemt overeen met een belangrijk motief aan het begin van de Romeinenbrief: God scheert Israel en de volkeren over 1 kam: Hij behandelt zowel Joden als heidenen zonder aanzien des persoons. Vanuit de optiek van het Jodendom lijkt God zelfs van paard te wisselen!
Ik denk dat het niet juist is om onderscheid te maken tussen ‘vervulling van de profetie’ en ‘vrij hanteren van de profetie’. Juist de tekst uit Hosea geeft een sterke exegetische basis aan de vervangingstheologie. En of het nu wel of geen rabbijnse manier van hanteren van deze Bijbeltekst is (waarover ik nu niet in discussie wil gaan), feit is dat het de Heilige Geest goed gedacht heeft deze uitleg zó aan ons toe te vertrouwen. Dat in de eerste plaats.
Vervolgens wordt in de uitleg van Hosea zoals Paulus die geeft, een belangrijk element van de profetieën verdisconteerd: namelijk de beloften ten aanzien van de tien stammen. Want Israël is niet alleen de Joden, nee, de tien stammen horen er ook bij. Dáár gaat het over in die tekst bij Hosea. En nu zien wij in de toebrenging van de heidenen de vervulling van de profetieën van de tien stammen (die geen volk meer waren).
Dit nu maakt ook deel uit van het geheimenis van Rom. 11:26.
Dies schreef:Je zou dat het waarheidsmomentje van de vervangingstheologie kunnen noemen. De fout die de vervangingstheologie vervolgens maakt is dat dit gegeven wordt verabsoluteerd als een definitieve stap. Alsof God er geen heilig doel mee zou hebben richting geheel Israel. Alsof God voorgoed afscheid zou nemen van Zijn volk Israel en hooguit slechts nog enkele Joodse individuen die zich tot het het christendom bekeren verkiest. En verder basta!
Gelukkig dat de vervangingstheologie in jouw optiek toch nog een waarheidsmomentje heeft. Maar dat waarheidsmomentje zou wel eens zo belangrijk kunnen zijn dat het jouw hele theorie omverwerpt!
Wat Gods doel is met Israël, is duidelijk: er zal altijd een gedeelte zijn dat zich tot God bekeert. Dat kunnen wij weinig vinden, maar het is ‘veel’. Want het is niet niets wat Israël gedaan heeft: zijn Messias verwerpen!
Lees eens de felle aanklacht van Jezus tegen de leiders van het Joodse volk in Matth. 23:

Maakt ook u dan de maat van uw vaderen vol!
Slangen, adderengebroed, hoe zou u aan de veroordeling tot de hel ontkomen?
Daarom zie, Ik zend profeten, wijzen en schriftgeleerden naar u toe, en sommigen van hen zult u doden en kruisigen, en sommigen van hen zult u geselen in uw synagogen, en u zult hen vervolgen van stad tot stad,
opdat over u al het rechtvaardige bloed zal komen dat vergoten is op de aarde, vanaf het bloed van de rechtvaardige Abel tot het bloed van Zacharia, de zoon van Berechja, die u gedood hebt tussen de tempel en het altaar.
Voorwaar, Ik zeg u: Al deze dingen zullen komen over dit geslacht.


En dat niet alleen de oversten schuldig staan, blijkt uit het vervolg:

Jeruzalem, Jeruzalem, u die de profeten doodt en stenigt die naar u toe gezonden zijn! Hoe vaak heb Ik uw kinderen bijeen willen brengen, zoals een hen haar kuikens bijeenbrengt onder haar vleugels; maar u hebt niet gewild!
Zie, uw huis wordt als een woestenij voor u achtergelaten.
Want Ik zeg u: U zult Mij van nu af aan niet zien, totdat u zeggen zult: Gezegend is Hij Die komt in de Naam van de Heere!
Dies schreef: De vervulling van de tekst in Deuteronomium: ik zal u naijverig maken op wat geen volk (am) is. Door een dwaas volk (goj) zal ik u krengen; onderstreept de appartzetting van Israel in negatieve zin. God zegent hier blijkbaar met gekruiste armen, zoals dat elders in de Schrift ook gebeurt. Daarom is het niet vol te houden dat de naam Israel in Rom 9-11 op een gegeven mement zou slaan op de gemeente uit Jood en heiden. Dat zou klinken als een fopspeen en zou een streep halen door het mysterie van 11:25. Paulus zou in deze hoofdstukken eigenlijk niet veel meer doen dan een open deur intrappen door even met de naam Israel te goochelen.
Zie het citaat van Ridderbos hierboven.
Dies schreef:De gemeente is een geheimenis. Evenals de val van Israel en haar volheid geheimenissen zijn. Bij het proselytisme is het einddoel dat een heiden Jood wordt en dan ook naar Joods gebruik gaat leven. Wat in Hand 15 wordt benoemt is totaal iets anders: daar hoeft een heidense bekeerling niet naar Joods gebruik te gaan leven. Hetzelfde wordt niet gezegd van Joden die in de Messias geloven. En dat is veelzeggend. Jouw conclusie is in elk geval niet te verbinden met Hand 15. Daar zou meer motief voor nodig zijn.
De opvatting dat de gemeente een geheimenis is, berust op een verkeerde uitleg van de teksten Ef. 3:5, 6, Rom. 16:25, 26 en Kol. 1:26, 27. Het voert te ver dit helemaal uit te gaan werken. Iedere geïnteresseerde lezer kan de teksten naslaan en zien of hierin van de gemeente als geheimenis gesproken wordt (naar mijn mening niet).
De bepalingen van Hand. 15 zijn inderdaad van kracht voor de heidenen en niet voor de Joden in de bedeling tussen Pinksteren en de verwoesting van Jeruzalem (kom ik nog op). Overigens is het opvallend dat de apostelen kennelijk toch ook de vrijheid namen zich niet altijd aan de OT bepalingen meer te houden. Kennelijk ligt dit wat genuanceerder dan het op het eerste gezicht lijkt.
Dies schreef:De Wet van Mozes ligt voor de Joden onder een bedekking. De bedekking heeft God er zelf opgelegd. De bedekking was er al sinds Mozes. De bedekking dient ertoe om het Goddelijke licht van de geschreven Thorah te temperen. De bedekking is transparant. Er dring dus wel licht door de bedekking heen. De karikatuur die christenen doorgaans maken van de bedekking op de Thorah veronderstelt dat er totaal geen licht zou doordringen. Dat is niet waar. Wij, heidenen, hebben er geen vermoeden van wat er wel doordringt. Het probleem voor ons, heidenchristenen is dat wij de joden hebben afgeleerd hier wat van te laten blijken naar ons toe. Heidenchristenen hebben zich er - vooral door toedoen van een verdraaide visie op de Tenach - tegen afgeschermd. Daarom zou je de stelling kunnen poneren dat de bedekking die christenen uit de heidenen bedekt van ernstiger aard is dan de bedekking op de Thorah voor de Joden. Die kan inderdaad het zicht van de Joden op de diepte van de woorden temperen. En dat zijn dan juist diegenen die Jezus niet als Messias aanvaarden. Maar het gebeurt ook dat het licht van de Thorah wel doorbreekt en dat zodoende een Jood ontdekt dat de schriftelijke Thorah afschaduwing is van Yeshua, Die de Hemelse Thorah is. Dat kan in zo'n mate gebeuren dat er tenslotte geen sprake meer is van een bedekking. Paulus benoemt dat ook met de woorden: telkens als iemand zich omkeert naar God toe wordt de bedekking weggenomen.
De bedekking op de Thorah is nog altijd een gekwalificeerde, een heilige bedekking. Door God er op gelegd. Dat kan je niet zeggen van de bedekking die ons, heidenen, danig kan hinderen om de Schriften te verstaan. Ik weet, het is schokkend. Maar ik kan er vanuit de Schriften niets anders uit concluderen.
Laten we de tekst er even bij nemen, 2 Kor. 3:

12 Omdat wij dan een dergelijke hoop bezitten, gaan wij met veel vrijmoedigheid te werk,
13 en wij doen niet zoals iMozes, die een bedekking op zijn gezicht legde, opdat de Israëlieten hun ogen niet gericht zouden houden jop het einde van wat tenietgedaan wordt.
i Ex. 34:35; j Rom. 10:4
14 kMaar hun gedachten werden verhard; want tot op heden blijft diezelfde bedekking bij het lezen van het Oude Testament, zonder te worden weggenomen. Die bedekking wordt tenietgedaan in Christus.
k Jes. 6:10; Ezech. 12:2; Matt. 13:11; Hand. 28:26; Rom. 11:815 Maar tot op de dag van vandaag ligt er, telkens wanneer Mozes gelezen wordt, een bedekking op hun hart.
16 lMaar wanneer het volk tot de Heere bekeerd zal zijn, wordt de bedekking weggenomen.
l Matt. 13:11; Rom. 11:23; 1 Kor. 2:10


Het gaat hier om het volgende:
Mozes legde een bedekking op zijn aangezicht voor het volk Israël. Inderdaad van God gegeven. Maar, en nu komt het, met de komst van Christus is de bedekking weggenomen.
Alleen, en dat is nu het grote probleem, Israël heeft zich verhard en Christus verworpen. En nu blijft dat deksel hun tot een oordeel! Zie de teksten waarnaar verwezen wordt en die ik er expres bij heb laten staan.
Een Jood die nú nog leeft ‘volgens het oude verbond’ en zich gedraagt of Christus niet gekomen is, die is niet te verontschuldigen, daar hoeven we niet allerlei filosofieën op los te laten, maar dat is iemand die zich heeft verhard en wiens ogen nu verblind zijn voor het Evangelie. Ténzij, ja, tenzij iemand zich tot God bekeert. (Over de vertaling en exegese van vs. 16 is al uitvoerig elders in deze topic gesproken.)
En laten we maar gewoon de naam ‘Jezus’ blijven gebruiken, ook als het over de Joden gaat; dan weten we in elk geval dat we het over Dezelfde hebben!
Dies schreef:De wind waait nu eenmaal waarheen hij wil. Wij kunnen de zegeningen van het verbond van God met Israel, ten behoeve van de heidenen, niet meten! Die zegen is op geen enkele wijze in te kaderen in kerkelijke verbonds-instituties die de verbonden exclusief aan de christelijke kerk verbinden met nog hooguit een randkerkelijk gebied er omheen. De zegen gaat altijd ver over door menselijke dogma's geformuleerde grenzen heen.
Joh 6:45 spreekt van Jes 54:13. "Ieder die het van de Vader gehoord heeft; zij zullen tot Mij komen" zegt Jezus daar. Jezus spreekt daar nog steeds tegen Joden. En de tekst strekt verder. Want de boodschap gaat inderdaad ook naar de heidenen. Maar de boodschap loopt wel via Israel naar de heidenen. Het slotvers van Mattheus is geformuleerd als een Joodse missie naar de heidenen toe. Dat is een bijbels principe dat niet losgelaten kan worden.
Mee eens, alleen wel op een andere manier dan jij bedoelt.
Dies schreef:"Niemand kan het onder formule krijgen". Daarom verbaast het me dat de grenzen van het verbond in de christelijke theologie zo stellig bepaald wordenen begrensd tot de christelijke gemeente en een eventuele randkerkelijkheid. Dat is een onbijbelse versmalling. En het suggereert ten onrechte dat het verbond een kerkelijke aangelegenheid is. De verbonden echter blijven een strikt Israelitische aangelegenheid. Daarom handhaaf ik ook - en het is op bijbelse gronden - "Israel is openbaringsvolk: "hunner zijn de verbonden, etc".
En dat staat Nota Bene geschreven over het volk van welks ongeloof Paulus smart heeft!!!
De vertaling die je bekritiseert mag dan grammaticaal niet deugen; dat wil niet zeggen dat je hem niet dient te verklaren vanuit het voorgaande: de gevolgen die de val van Israel had ten behoeve van de heidenen. Jouw exegese maakt de opstandingszin zelfs overbodig: de tekst zou dan slechts een onnodige herhaling van hetzelfde inhouden.
In de tijd van Paulus’ prediking was Israël inderdaad nog openbaringsvolk; het oordeel was nog niet voltrokken (de val van Jeruzalem). Tóén is het Koninkrijk van Israël weggenomen, omdat zij hun ‘missie’ niet hadden verstaan.
Dies schreef:de Heilige Geest, de Shechinah is uitgestort over Israel. Niet over de kerk. In Die fase is in Handelingen geen sprake van kerk of christelijke gemeente. Het volk Israel is de primaire drager van de Sjechinah onder de volkeren. Dat loopt in zekere zin dus via de synagoge. Dat heidenen delen in het ontvangen van de Heilige Geest houdt ook weer verband met de missie van Israel onder de heidenen.
Volgens mij maak je nu een paar misstappen. De Geest is niet uitgestort over Israël als volk! Als ons iets duidelijk wordt in het boek Handelingen, is het dat wel. De Geest is uitgestort op de gemeente, die eerst – dat klopt – alleen uit Joden bestond. De gemeente is primaire drager van de Geest onder de volken en zeer beslist niet het volk Israel. Dus loopt het heil ook zeer beslist niet via de synagoge. Lees maar eens wat Paulus deed in bijv. Hand. 19:8,9. Toen de Joden niet horen wilden, maar kwaad spraken van de weg des Heeren, scheidde Paulus zich van de synagoge af en zette hij de Evangelieprediking elders voort!
Dies schreef: Het adres van Zach 2:8 is glashelder. Evenals dat van Deut 32:10. Paulus' vrije gebruik van de "lo-ammi" teksten maken van de christelijke gemeente geen uniek verbonds-volk in de kerk als gesloten gemeenschap of hoe je dat ook benoemen mag. Voor de heidenen is de Joodse Messias niet los verkrijgbaar in de zin van wel Jezus maar Israel heeft afgedaan: dan versmaad je de minste broeders van Jezus (Matth 25).
Paulus’ gebruik van de lo-ammiteksten laat ons zien hoe de Heilige Geest wil dat wij de profetieën verstaan. En de minste broeders van Jezus zijn níét de ongelovige Joden. Hoe Jezus daarover denkt, heb ik boven al laten zien met het citaat uit Matth. 23.
Dies schreef:Je zal mij niet horen ontkennen dat vers 29 glashelder is: die van Christus zijn, zijn volgens de belofte erfgenamen. De onbesneden heidengelovigen en de besneden Joodse gelovigen zijn in Christus erfgenamen. In Christus zijn ze beide een. De tekst noemt ook man en vrouw. Speelt dat dan op geen enkele andere manier nog een rol? Kom nou!
Trouwens: de beloften voor het geestelijk herstel van Israel benadrukken wel degelijk dat geheel Israel als eersteling erfgenaam is. Heidengelovigen zijn mede-erfgenamen der belofte.
Als het over de vervulling van de belofte gaat, speelt het onderscheid Jood en heiden geen rol. Dat Israël de eerste is en de heidenen mede-erfgenamen zijn, doet daaraan niets af. Daar wordt de erfenis toch niet anders van?
Dies schreef:Waarom trek je de grens bij de val van Jeruzalem. Het "nabij de verdwijning" geeft inderdaad een subtiele notie aan waarin een rol speelt dat het oude nog niet geheel voorbij is. Er is geen enkel bijbels motief aan te geven waarom dat niet nog steeds zo is.
Een cruciaal punt! Ik verwijs weer naar het bovenstaande citaat uit Matth. 23. Betrek er Matth. 24 ook maar bij. Wanneer het oordeel over Jeruzalem voltrokken is, als ‘hun stad verbrand is’ (Matth. 22:7), dan is de ‘tijd van hun bezoeking’ voorbij (Luc. 19:44). Dan zijn zij geen openbaringsvolk meer, dan is het Koninkrijk van hen weggenomen. Dit werd reeds aangekondigd door het scheuren van het voorhangsel.
Ik citeer in dit verband C. van der Waal uit het Het Verbondsmatig Evangelie (waaraan ik met betrekking tot dit punt veel ontleend heb):
De Here had bevolen dat de “wet” uit Jeruzalem zou uitgaan. Daarom kon niet na Golgotha de verwoesting van stad en tempel plaats vinden. Die verwoesting werd wel aangekondigd zoals onder andere in Matth. 27:51, maar daarom nog niet voltrokken.
Eerst wilde de Here de evangelieboden door Israël zenden om de verloren schapen van het huis van Israël te verzamelen. Aan deze vorm van de economie van Christus waren de gelovigen uit Israël gebonden. Hierin kwam ook de verbondstrouw van de HERE uit, die niet een God is van tijdloze ideeën, een God van filosofen, maar een God van Abraham, Isaäk en Israël.
Het scheuren van het voorhangsel was daarom een waarschuwingssein van een toekomstig gebeuren, maar geen sein om op staande voet te breken met de Heilige Stad en de Heilige Plaats.
Dies schreef:In mijn optiek is de christelijke gemeente verbonden met Israel en als zodanig geen gesloten heils-instituut. De gemeente wordt gevoed via de geestelijke schatten van Israel: de saprijke wortel. In jouw optiek betekent de synagoge niets meer. Dat is in jouw ogen blijkbaar niets anders dan een valse godsdienst. Daar ben ik het dus beslist mee oneens. Wij kunnen niet oordelen over het licht dat door de bedekking van de Thorah heendringt als de Thorah wordt gelezen in de synagoge. In Hand 15 wordt wel degelijk naar de synagogen in elke stad verwezen: in positieve zin!
In het bovenstaande heb ik denk ik voldoende toegelicht waarom de synagoge inderdaad niets meer betekent, sterker nog: een anti-christelijk instituut is, en dat de Joodse godsdienst een valse is.
Dies schreef:Deze kwestie hangt uiteraard samen met wat voor visie jij en ik hebben op de profetieen betreffende het Messiaanse Rijk. In die sfeer liggen de Joodse beloften anders dan die voor de heidenen. Hoe God handelt met Zijn volk Israel is een intieme zaak waar wij heidenchristenen buiten staan. Wij zijn dichtbij gekomen terwijl we eertijds veraf waren.
Het is een subtiele notie dat 'dichtbij' wel in verbinding staat met Israel, maar Israel houdt de eigen positie.
Zoals jij het nu voorstelt, lijkt het of wij heiden-christenen toch op een afstandje moeten blijven staan toekijken. Dat is nu juist niet zo: we horen er helemaal bij, zijn mede-erfgenamen der belofte. Er zijn geen andere profetieën, er is geen ander heil voor de gelovigen uit Israël als voor de gelovigen uit de heidenen.
Dies schreef:Via de Thorah blijft Israel verbonden met de Messias. In een verborgen gestalte. Maar de verbinding is wezenlijk!
Deze uitspraak hangt in de lucht. Er is geen verbinding tussen ongelovigen en Christus. Op geen enkele wijze. Daar is de Bijbel dacht ik vrij duidelijk in. En anders verwijs ik je toch nog maar weer naar het citaat uit Matth. 23.
Laatst gewijzigd door Afgewezen op 02 feb 2008, 14:25, 1 keer totaal gewijzigd.
Gebruikersavatar
Afgewezen
Berichten: 17323
Lid geworden op: 12 mei 2005, 21:50

Bericht door Afgewezen »

Vond afgelopen zondag nog een duidelijk stukje naar aanleiding van Gal. 2:11-16, dat ik Dies en anderen niet wil onthouden!
(In genoemd bijbelgedeelte vertelt Paulus dat hij Petrus in het openbaar bestrafte, omdat deze eerst met de heidenen meeat en zich later, toen er Joden bij kwamen, onttrok).
Want hij [Paulus] maakte er opmerkzaam op, dat Petrus en hij zelf, en zoovelen als er uit de Joden geloofd hadden, feitelijk hadden erkend, dat niemand uit de werken der Wet gerechtvaardigd kon worden. Waarom toch hadden zij in Christus geloofd, anders dan om door Hem te worden gerechtvaardigd? Maar hoe zal men dan eene Wet, die men zelf verliet, wijl hare werken geene gerechtigheid bijzetten, thans zoo groot een gewicht toekennen, dat men om harentwil de gemeenschap der broederen verbreekt? Men liet de Wet los om Christus te verkrijgen, en is alzoo ten volle met zichzelf in strijd, als men de broederen loslaat, Gal. 2:11-16. (…) Zoo loste de “apostel der Heidenen” het vraagstuk op, dat den “apostel der besnijdenis” in verwarring bracht, het vraagstuk namelijk of de Jood gehouden was om de Wet ten offer te brengen aan de geestelijke eenheid, welke Christus tussen hem en de broederen uit de Heidenen tot stand had gebracht. Dat het den Jood veel kosten moest dit offer te brengen, laat zich reeds bij weinig nadenken begrijpen; hij gaf er tegelijk met zijn verleden, zijne toekomst mede prijs. En toch kon en mocht het niet anders; de liefde had zelfs, in Christus, hooger offer gebracht dan zij hier eischte. Men mocht van Joodsche zijde de Wet der inzettingen nog tot regel des levens stellen, zoolang God het teeken harer ontbinding nog niet gegeven had, om allen schijn te vermijden als wilde men Zijn bestier eigenmachtig vooruitloopen, en Zijne aloude instellingen oneerbiedig behandelen, hooger drijfveer mocht achter de wettische levenswijs niet verborgen zijn. Anders zou de gehechtheid aan de wet tot breuk met het Christendom zelf leiden, en de brief aan de Hebreën dient tot bewijs, dat er in het midden der Joodsche geloovigen werkelijk gevaar voor zulk een afval bestond. Overigens zou God Zelf weldra de Israëlietische geloovigen van de Wet losmaken, door de voorwaarde van hare naleving weg te nemen, te weten, den Tempel van Jeruzalem; Rome’s hand zou, onder Zijn hoog bestier, zelve den scheidsmuur doen vallen, door de stad te verwoesten, aan wier bestaan de volbrenging der Wet voor haar voornaamste deel gebonden was. Gelukkig zoo de liefde reeds te voren den scheidsmuur zoover afgebroken had, als noodig was, om de hand te kunnen reiken aan den broeder, die aan zijne andere zijde stond. (Uit: Handleiding bij de beoefening der Gewijde Geschiedenis door J. van Andel).
Plaats reactie