Twee Drie-verbondsleren?
Re: Twee Drie-verbondsleren?
Ds. Kersten schrijft dat hij prof. Wisse niet kan volgen, en dat het wel orakeltaal lijkt. Maar dat snap ik vervolgens niet; volgens mij zijn zowel Kersten als Wisse glashelder. Jongeleen trouwens ook.
Overigens denk ik dat je met de uitwerking van Jongeleen evengoed twee-verbonder kunt zijn. Dat doet er niet zo toe, lijkt me.
Overigens denk ik dat je met de uitwerking van Jongeleen evengoed twee-verbonder kunt zijn. Dat doet er niet zo toe, lijkt me.
De kracht van het Evangelie zit in de bezittelijke voornaamwoorden. (Maarten Luther, WA 101, 2, 25)
Re: Twee Drie-verbondsleren?
Mag ik even vragen? Is dit een citaat uit De Wekker, of zo niet, waaruit dan?refo schreef:Hier een brief van ds G Wisse uit die tijd, als ingezonden aan De Saambinder. De cusriveeringen zijn ds Kersten.
Hooggeachte Broeder Collega!
Waar U mij in „De Saambinder'' van 12 Juli j.l. betrekt in het geschil (? ) tusschen U en Doe. de Bruin, zij het mij vergund een paar zaken recht te zetten.
U verwijst naar mijn boekje over De Qeref. Geloofsleer, uitgegeven in 1911.
Daar is dan door mij o.a. geschreven dat „het genadeverbond is opgericht in den Raad des Vredes, van eeuwigheid . . . enz." — nu is dit, op zichzelf beschouwd, een uitdrukking, welke tot misverstand in dezen kan aanleiding geven. En om te voorkomen dat U mijn woorden verder zoudt gebruiken tegen Chr. Geref. mannen als Doe. de Bruin e.a., wilt U mij wel toestaan, hier duidelijk te zeggen : dat hetgeen daar in 1911 is geschreven bij de e.v. 4e uitgave van dit boekje verduidelijkt en gewijzigd zal worden.
Want inderdaad zooals het dáár staat is het niet zuiver genoeg om mijn gevoelen weer te geven. Mijn bedoeling is deze. En in elk geval dit is hetgeen wat ik na nog rijper studie voorsta ; n.l.:
Het genadeverbond vindt in den Raad des Vredes zijn eeuwigen grondslag. Maar het is zelve niet eeuwig in den zin n.l., zooals dit met den Raad des Vredes het geval is. Het genadeverbond is voor mij inden t ij d. Ik vat dit op precies zooals Doe. de Bruin dit doet."
Ds. Wisse is het met Doe. de Bruin eens ? Ook in zake de stelling dat Calvijn het genadeverbond los maakte van de uitverkiezing? Uit wat hier staat blijkt dat niet. Doe. de Bruin verdedigend het vraag-en lesboekje van Ds. Jongeleen, scheidde het genadeverbond van de uitverkiezing af. Niet uitverkoornen zijn ware bondelingen. Maar dit zegt Ds. Wisse hier niet, zoomin als ik. Ds. W. zegt alleen: ik vat d i t precies op als Doe. de Bruin, n.l. het genadeverbond is voor mij in den t ij d. Is Ds. W. nu geheel veranderd ? Komt er een geheel nieuwe omwerking van zijn Qeref. Geloofsleer ? Ik betwijfel het. Lees maar verder wat Ds. W. mij schrijft:
„Dus wel onderscheiden van den eeuwigen Vrederaad zelf; en dus niet in dien zin „van eeuwigheid."
Begrijpt gij het goed, lezer? Ik niet. Het lijkt orakel-taal. Het genadeverbond is niet in dien zin „van eeuwigheid." — In welken zin dan wel ? Wat bedoelt Ds. Wisse nu toch ? Met belangstelling zie ik zijn nadere uiteenzetting tegemoet.
Waar ik destijds schreef met Christus als het Hoofd; ook deze uitdrukking wordt in de 4e uitgave gewijzigd. Hetgeeftaanleiding, heb ik bemerkt, tot misverstand. Ik wil liever spreken van Christus, als van den Middelaar des Genadeverbonds. Met dat .Hoofd" bedoelde ik, dat Christus, nu Adam de gehoorzaamheid had geweigerd, dat Christus dezelve nu in zijne plaats den Vader heeft gebracht.
Dus is Christus niet het Hoofd van het genadeverbond ? Niet de Tweede Adam ? Erskine, Comrie, Boston, spreken wel van Christus als het Hoofd des Verbonds. Ook Olevianus leert dit, zeggende, ') dat God-Drieëenig dit verbond der aanneming opricht in den persoon des Mi d d elaar s, of in het Woord, dat vleesch geworden is. Beteekent dat iets anders dan dat Christus het Hoofd is? Ds. Wisse verklare zich maar duidelijk.
De hoofdzaak waarom het echter hier in dit uw geschilpunt gaat, is echter een andere. — Daarin meng ik mij hier (althans ditmaal) niet. Wel sta U mij toe, hier duidelijk uit te spreken, dat met alle hoogachting van uw persoon, ik ten deze het gevoelen van Doe. de Bruin en der Chr. Qeref. Kerk en van Olevianus en van heel die lijn van harte omhels. — En ik overtuigd ben, dat ik in deze als U anders denkt, niet aan uw zijde kan staan. — En dan de citaten uit Calvijn ? zult gij vragen. Ik laat dit voorshands over aan Doe. de Bruin.
Ik mag hier niet ingrijpen in eens anders werk. Maar wél wil ik U zeggen, dat het m.i. een tot hiertoe vrij wel vruchteloos debat is. Want het is maar de vraag wat men onder Verbond en deszelfs bediening verstaat. Ja, zooals zelfs Brakel het onderscheidt: er is tweeërlei betrekking tot het ééne Verbond. —
Of zooals Brakel het zegt:
De onbekeerden zegt hij, zijn „in", en niet „van" de kerk .... zij zijn in de kerk door een uitwendige inlating in het Verbond der genade enz.
Maar dat is wat anders dan Ds. J. leert. Het Verbond is volgens Brakel met de uitverkoornen, zaligmakend; de niet uitverkoornen hebben maar een uitwendige inlating in het verbond. Ds. J. leert dat niet. En daartegen protesteer ik. Waar spreekt Ds. Jongeleens vraagboekje hiervan ? Hij kent die onderscheiding niet. Al Abrahams natuurlijk zaad is in het verbond, enz. Zoo wordt de zaak verdraaid. Ook is wat wonderlijk, wat Ds. W. nu schrijft:
En nu geloof ik, dat de broederen elkaar goed moeten verstaan. Want als u, om maar iets te noemen dan spreekt van het onlosmakelijk verband tusschen uitverkiezing en genadeverbond ; en daarbij nota bene aan de Chr. Qeref. kerk voorhoudt, om Ds. Wisse hierop na te lezen ; eerlijk dan moet het mij van het hart, dit is overbodig. Dat gelooft niet alleen Ds. Wisse, als een der z. g. n. uitzonderingen dan in de Chr. Geref. kerk. Maar dat gelooven wij allen in onze kerk, zonder onderscheid. En dat u telkens naar die zijde het debat verlegt, is, hoe goed bedoeld ook, niet verhelderend, veeleer sticht het bij uw lezers een verkeerde opvatting over onze kerk. En als u uw lezers dan mijn boekje voorhoudt, dan moet u hen ook voorhouden, wat in datzelfde boekje op diezelfde bladzijde 54 staat. Daar zeg ik als volgt o.m.: het verbond spreekt de schoone gedachte uit, dat die verkiezing zich toch verwezenlijkt in een organischen weg... n.l. „Abraham en zijn z a a d."
Reeds heb ik geschreven, dat ik er van overtuigd ben, dat vele predikanten en ik voeg er bij, ouderl. en leden met Ds. J. niet eens zijn. Ik haalde een voorbeeld aan uit de Chr. Geref. Scheurkalender van 1912. Ds. W. behoeft niet te vreezen, dat ik hem een uitzonderingspositie toeschrijf in de Chr. Geref. Kerk. Maar liep het geding niet daarover, of het genadeverbond is opgericht met de uitverkoornen of met al het n a t u u r I ij k zaad van Abraham? Ik kan niet anders zien, dan met de uitverkoornen. Dat bestreed Doe. de Bruin met een citaat uit Calvijn. En daartegen heb ik gepoogd uit Calvijn aan te toonen, dat deze reformator wel degelijk het genadeverbond leert als opgericht met de uitverkoornen. Is de Chr. Geref. Kerk het in haar geheel daarmede eens, dan is het vraagboekje van Ds. J. mede door hem zelf veroordeeld ; en is de strijd beslecht!
En wat de tweede opmerking van Ds. W. hier betreft dat ik biz. 54 van zijn Qeref. Gel. aanhalen moet. Ds. W. is het wel met mij eens, dat het over wat daar geschreven is niet gaat. Hij zegge dan maar eerst eens, dat de verkiezing verwezenlijkt wordt in een organischen weg . . . n.l. Abraham en zijn natu ur-1 ij k zaad! Maar dat staat er niet. Och Ds. W. laat ons er niet alles bij halen; dat vertroebelt den strijd.
Ja nog meer. Laten uw lezers nu ook weten, dat ik op diezelfde blz. 54 schrijf: „Van ons wordt nu in dit genadeverbond geëischt geloof en bekeering".
Goed begrepen ? Ik zeg hetzelfde als Doe. de Bruin c.s. en als vele godzalige „oudvaderen". Het zou onjuist zijn als uw lezers den indruk kregen, dat in onze kerk hier een pelagiaansche trek zou ingeslopen zijn. Uw lezers mogen het dan weten dat Ds. Wisse ook den eisch van geloof en bekeering leert, en dat laat ik bij den 4en druk staan. Maar zooals Doe. de Bruin c.s. Hellenbroek, en alle reformatoren dit leerden n.l. dat wat God hier eischt, tegelijk een belofte en genadegeschenk is. Maar eisch blijft het. Die heeriijke Souvereine, Drieëenige Verbonds-Jehovah heeft er rechtop, Br. Kersten. En dat gelooft gij als ge doorredeneert ook. Dat geloof ik van u.
Daarvoor behoef ik niet door te redeneeren. Aan Gods recht en des menschen dure verantwoordelijkheid heb ik niets te kort gedaan. Bewijs het: wanneer en waar! Neen, daarvoor hoef ik niet door te redeneeren. Maar zooals Ds. J. de zaak stelt is er een pelagiaansche trek in. Zie mijn bespreking over het vraagboekje van Ds. J.
Zegt Ds. W. hetzelfde als doe. de Bruin ? Ook hetzelfde als Ds. Jongeleen in diens vraag-en les-boek ? Wijselijk zwijgt Ds. W. daarover. Hij gaat voort:
Nu kunt ge wel zeggen, ja wel Ds. W. maar later spreekt gij toch ook ook weer er van dat de uitverkoornen voorwerpelijk recht hebben op de zegelen etc. Dat is zoo; maar ik herhaal: al deze dingen worden in den 4en druk straks verduidelijkt. Tot voorkoming dus van misverstand zij nog eens duidelijk gezegd: ik ben het goed eens met hetgeen Doe. de Bruin heeft geschreven. Tegelijk handhaaf ik, gelijk alle Christelijk Gereformeerde predikanten (en
ik vertrouw ook van u en uw collega's) dat wat het deel hebben, onderwerpelijk bevindelijk, aangaat aan het bezit van die dierbare genadegoederen, dat dit alleen is voor de uitverkorenen. Maar daar hebt ge het weder. Wat bedoelt men maar! In 't Latijn gezegd (de godgeleerde term er voor): zijt ge in foedere of de foedere? Dat is: Bondeling in voorwerpelijken of in onderwerpelijken z i n. Het laatste is hetgeen alleen den uitverkorenen geldt, het eerste wat geldt al het zaad der geloovigen. Werkt men die onderscheiding maar eens goed uit, dan vermoed ik, en dit geve de Heere, dat de broederen niet langer elkaar behoeven te verdenken.
Och dat Ds. Jongeleen eens recht onderscheidde! Dan zou hij gewis dit vraag-en lesboekje zelf verbranden. En nu het slot van Ds. W.
Nog één woord: U zegt in de Saambinder, laat al Gods volk spreken; of n.l. bij de verbondssluiting behoort het: „onder beding van geloof en gehoorzaamhei d". Zij zouden dan neen zeggen volgens U. Maar laten we bij dogmatische vraagstukken toch vragen naar het objectiefste wat er is: Gods Woord. Anders wordt het zoo gemakkelijk een uitsluiten van elkaar; en is tevens de éenig geldende regel voor geloof en leven zoek. En dan heb ik nooit anders kunnen vinden dan: „onder-beding van geloof en bekeerin g." Maar zóó, dat God zelf dat beding komt te verwezenlijken. Dat is 't onderscheid met het Pelagianisme. En zóó, dit weet ik, leeren wij allen, Chr. Geref. predikanten, het.
Zoo kan men met Brakel zeggen: God stelt geen enkel beding, en zoo kunnen vele andere godzalige oude schrijvers zeggen, onder beding enz. Beiden hebben gelijk. Het ligt er maar aan wat men bedoelt. Onze vaderen hebben elkaar daarover niet verketterd.
Ik eindig. Veel meer had ik nog in de pen. Maar het is mij o zoo zwaar om die pen op te nemen in broedergeschil. Ik houd niets van krantengeschrijf tegen, of zelfs maar over elkaar. Zoo licht lacht onze gemeenschappelijke vijand er om.
Ik eindig dus. Werd ik er door uw antwoord naar m i. toe genoodzaakt dan ga ik verder. Maar dan zijn we met deze artikeltjes nog niet klaar. De zaken liggen dieper.
Inmiddels met christelijke groetenis,
Hoogachtend,
Uw d.w. Br. in Chr.
G. WISSE.
Utrecht, 18 Juli 1928.
© -DIA- 33.950 || ©Dianthus »since 03.10.2008«
Re: Twee Drie-verbondsleren?
Staat erboven, het komt uit de Saambinder.
www.psalmenzingen.nl: 150 psalmen in de berijming-1773.
Re: Twee Drie-verbondsleren?
Tactisch verwoord!ds. G.H. Kersten schreef:Och dat Ds. Jongeleen eens recht onderscheidde! Dan zou hij gewis dit vraag-en lesboekje zelf verbranden.
De kracht van het Evangelie zit in de bezittelijke voornaamwoorden. (Maarten Luther, WA 101, 2, 25)
Re: Twee Drie-verbondsleren?
De Saambinder zal dus waarschijnlijk redenen hebben gezien om het niet over te nemen.Luther schreef:Tactisch verwoord!ds. G.H. Kersten schreef:Och dat Ds. Jongeleen eens recht onderscheidde! Dan zou hij gewis dit vraag-en lesboekje zelf verbranden.
© -DIA- 33.950 || ©Dianthus »since 03.10.2008«
Re: Twee Drie-verbondsleren?
Nog een gedeelte uit ds Jongeleens boekje
Een zeer belangrijke vraag is, wie zijn bondelingen? Alleen de uitverkorenen of is de kring der bondgenooten
breder? Op deze vraag menen wij het volgende te moeten antwoorden:Bondgenoten zijn de gelovigen en hun zaad,ook hun natuurlijk zaad, ook niet uitverkorenen.
Bondelingen zijn dus: Allen die leven op de erve des Verbonds en aan wie het teeken en zegel des Verbonds rechttens
is toebediend.
Is het wel naar de H. Schrift dat niet uitverkorenen bondelingen kunnen zijn?
Ja zeker, lees maar aandachtig Gen. 17: 7-14, dan zult gij zien, dat het daar heet, dan men zich uit het Verbond
kan zondigen. "Hij heeft mijn Verbond gebroken" Gen. 17: 14b. Denkt in de tweede plaats, wat Jezus leert in Joh. 15: 5 en 6.Daar spreekt Hij van ranken, die geen vrucht dragen, dat zij zullen weggenomen worden.
Lees verder aandachtig, Rom. 11 : 17, 18, 21 en 22 en 2 Petr 2 : 1.
De vraag is nu van belang hoe de bondelingen staan tegenover de goederen van het Genadeverbond. Hebben al
de bondelingen daar nu wel deel aan? Moeten hier nu niet alleen de uitverkorenen genoemd worden?
Neen, wij stellen het zoo: Elke bondeling, wedergeboren of niet, ontvangt van God de welmeenende aanbieding van
het heil in Christus. Zij bezitten deze goederen voorwerpelijk. Toch is dit voorwerpelijk bezit tot zaligheid ongenoegzaam.
De bondeling moet komen tot inwilliging van het Verbond. Hij moet door Gods genade de goederen gelovig
leeren aanvaarden, toeëigenen. De goederen moeten onderwerpelijk in bezit worden 'gesteld. Dit leert God nu den bondeling langs de lijn van ellende,verlossing en dankbaarheid.
Er gaan er met twee verbonden verloren en met drie en er worden er met twee verbonden behouden en met drie. Prof. G. Wisse.
Re: Twee Drie-verbondsleren?
Maar wat is het verschil met de twee-verbondsleer waarin hetzelfde gezegd wordt. Calvijn onderscheidt geen 3 verbonden, maar spreekt ook zo?huisman schreef:Nog een gedeelte uit ds Jongeleens boekje
Een zeer belangrijke vraag is, wie zijn bondelingen? Alleen de uitverkorenen of is de kring der bondgenooten
breder? Op deze vraag menen wij het volgende te moeten antwoorden:Bondgenoten zijn de gelovigen en hun zaad,ook hun natuurlijk zaad, ook niet uitverkorenen.
Bondelingen zijn dus: Allen die leven op de erve des Verbonds en aan wie het teeken en zegel des Verbonds rechttens
is toebediend.
Is het wel naar de H. Schrift dat niet uitverkorenen bondelingen kunnen zijn?
Ja zeker, lees maar aandachtig Gen. 17: 7-14, dan zult gij zien, dat het daar heet, dan men zich uit het Verbond
kan zondigen. "Hij heeft mijn Verbond gebroken" Gen. 17: 14b. Denkt in de tweede plaats, wat Jezus leert in Joh. 15: 5 en 6.Daar spreekt Hij van ranken, die geen vrucht dragen, dat zij zullen weggenomen worden.
Lees verder aandachtig, Rom. 11 : 17, 18, 21 en 22 en 2 Petr 2 : 1.
De vraag is nu van belang hoe de bondelingen staan tegenover de goederen van het Genadeverbond. Hebben al
de bondelingen daar nu wel deel aan? Moeten hier nu niet alleen de uitverkorenen genoemd worden?
Neen, wij stellen het zoo: Elke bondeling, wedergeboren of niet, ontvangt van God de welmeenende aanbieding van
het heil in Christus. Zij bezitten deze goederen voorwerpelijk. Toch is dit voorwerpelijk bezit tot zaligheid ongenoegzaam.
De bondeling moet komen tot inwilliging van het Verbond. Hij moet door Gods genade de goederen gelovig
leeren aanvaarden, toeëigenen. De goederen moeten onderwerpelijk in bezit worden 'gesteld. Dit leert God nu den bondeling langs de lijn van ellende,verlossing en dankbaarheid.
De kracht van het Evangelie zit in de bezittelijke voornaamwoorden. (Maarten Luther, WA 101, 2, 25)
Re: Twee Drie-verbondsleren?
Voor de duidelijkheid wat er volgt op het citaat uit het leerboekje van ds. Jongeleen:
Hier zien we zijn drieverbondenleer ten voeten uit. De gelovigen en hun zaad, ook de niet-uitverkorenen, alle gedoopten zijn bondelingen en hebben deel aan de goederen van het genadeverbond.
HET VERBOND ONTZENUWEND
Het is tegen deze opvatting dat ds. Kerstenzich genoodzaakt gevoelde de strijd aan te binden. Hij doet dat scherp. We lezen in genoemde meditatie: “O, laat ons toch waken tegen de droeve voorstelling, die in onze dagen opkomt, als zou het genadeverbond maar een uitwendig verbond zijn. Dit te stellen is het genadeverbond van alle zaligmakende genade beroven. En wat is een kerkverband zonder genade? Wat is dat voor verbond?
… In de Christelijke Gereformeerde Kerk verscheen een vragenboekje voor de catechisanten, dat deze verbond ontzenuwende leer voorstaat. … Men wil een wezenlijk en dadelijk inzijn in het genadeverbond toekennen aan alle gedoopten en uiterlijke belijders van de waarheid. Zo veruitwendigd men het verbond, waarvan de hoofdinhoud is, dat God, de God van Abraham, Izak en Jakob is, en van al Zijn volk. ‘Dit is Mijn gedachtenis van geslacht tot geslacht’. Neen, met een voorstelling die het genadeverbond van deze allergrootste genade beroofd, kunnen wij ons niet verenigen. Gods volk leert het ook anders verstaan”
Een het verbond ontzenuwende leer leer. Dat
Is een gevleugelde uitdrukking geworden. Ontzenuwen wil zeggen: van de zenuw beroven en zo krachteloos maken. En wat is die zenuw van het genadeverbond? De band met het besluit der verkiezing.
Het is te begrijpen dat het schrijven van ds. Kersten hard aangekomen is bij ds. Jongeleen en menig Christelijk Gereformeerde. Nu was het ds. Kersten er niet om te doen, om zijn persoon te beschadigen. Hij had ook de naam van ds. Jongeleen in dit eerste stuk in de Saambinder niet genoemd. Het ging hem om de zuivere leer. Ook liet hij allerlei andere zaken in dit catechisatieboekje rusten, zoals dat de catechisanten in dit boekje moesten leren aangaande de rechtvaardigmaking van eeuwigheid: “Dit verwerpen we”, en aangaande de ware kerk: “Voor ons is de Chr. Geref. Kerk in Nederland de ware kerk”.
NIEUWE GENERATIE
Prof. Van ’t Spijker typeert de jaren twintig in de geschiedenis van de Christelijke Gereformerde Kerken als: “Een nieuwe generatie treedt aan”, met een “eigen theologische bezinning” en noemt daarbij als eerste tastbaar symptoom het lesboek van ds. Jongeleen (in ds. M. Drayer e.a. En toch niet verteerd, 1982. Blz. 103, 105)
De betekenis van de verschijning van het lesboek klonk ook door in het interview dat het RD 11 januari had met de heer Noorlandt van het documentatiecentrum van de Christelijke Gereformeerde Kerken. Aanleiding tot dit vraaggesprek was een onderzoek dat hij gedaan had aar de geschiedenis van de catechese in dit kerkverband. In de eerste jaren na 1892 werd onder meer het vragenboekje van Hellenbroek gebruikt. Maar daar kwam kritiek op. Volgens Noorlandt had Hellenbroek “een nauwe visie op het genadeverbond”. In het boekje van ds. Jongeleen “kwam het genadeverbond niet als een weg, maar als een genadige beschikking van God aan de orde” Het boekje “was mede een reactie op het vragenboekje van Hellenbroek”.
Nu, dat was wel duidelijk, want de stelling “Het genadeverbond niet een weg, maar een genadige beschikking” is rechtstreeks tegen Hellenbroek gericht, die immers het verbond der genade omschrijft als “de weg langs welke God door Christus het eigendom wordt van de zondaar en hij een eigendom Gods” (vraag 3 van de les over het genadeverbond).
Deze kritiek in Christelijke gereformeerde kring komt ook tot uiting in de genoemde meditatie van ds. Kersten, als hij opmerkt: “Hellenbroek wordt afgekeurd. Men schaamt zich niet te zeggen dat Hellenbroek geheel mis is, als hij lert dat God dit verbond alleen met de uitverkorenen opricht; en de zondaar in dit verbond overgaat als God eerst nadert tot hem en hem vriendelijk nodigt en bidt en al zijn zwarigheden oplost” (Hellenbroek, vraag 4 en 9).
ALLEN BONDELING
We menen dat de drieverbondenleer waartegen ds. Kersten zich richt, als volgt te kunnen samenvatten: Alle gedoopten zijn op dezelfde wijze bondeling in het genadeverbond. Alle gedoopten delen in de belofte van vergeving der zonde. Het heil is hun reeds geschonken in de belofte. Ze bezitten de belofte in voorwerpelijke zin . Het komt er nu op aan, ze toe te eigenen in geloof. Doen zij dat niet, dan verbreken zij het verbond. Het verbond is dus verbrekelijk. De in de belofte geschonken genade is verliesbaar. Daartoe is men onderscheid gaan maken tussen “schenking” en “deelachtigmaking”. Schenking is immers nog geen deelachtigmaking. De deelachtigmaking is afhankelijk van geloof en bekering.
Hoe geheel anders wordt het wanneer we belijden, dat het genadeverbond vast ligt in zijn band met de eeuwige verkiezing, zoals de leeruitspraak van 1931 doet.
We begonnen deze “Terzijde” net een aanhaling uit Meer dan ovewinnaars, we willen er ook mee eindigen, pagina 86, meditatie over Hebr. 11:10, verschenen in De Saambinder van 26 januari 1928.
Ds. Kersten: “Het fundament dezer stad is gelegd in het verbond der genade, dat met de Zoon werd gesloten van eeuwigheid en dat God hier in de tijd sluit met al Zijn uitverkorenen, als zij, gelijk Hellenbroek zegt, armoedig, geloving, oprecht het verbond met God sluiten met een volle toestemming aan de eisen, zowel als de beloften des verbonds. Onze vaderen spraken van het genadeverbond van eeuwigheid, en van het genadeverbond in de tijd”
Bron: DWS 24 mei 2012
Hier zien we zijn drieverbondenleer ten voeten uit. De gelovigen en hun zaad, ook de niet-uitverkorenen, alle gedoopten zijn bondelingen en hebben deel aan de goederen van het genadeverbond.
HET VERBOND ONTZENUWEND
Het is tegen deze opvatting dat ds. Kerstenzich genoodzaakt gevoelde de strijd aan te binden. Hij doet dat scherp. We lezen in genoemde meditatie: “O, laat ons toch waken tegen de droeve voorstelling, die in onze dagen opkomt, als zou het genadeverbond maar een uitwendig verbond zijn. Dit te stellen is het genadeverbond van alle zaligmakende genade beroven. En wat is een kerkverband zonder genade? Wat is dat voor verbond?
… In de Christelijke Gereformeerde Kerk verscheen een vragenboekje voor de catechisanten, dat deze verbond ontzenuwende leer voorstaat. … Men wil een wezenlijk en dadelijk inzijn in het genadeverbond toekennen aan alle gedoopten en uiterlijke belijders van de waarheid. Zo veruitwendigd men het verbond, waarvan de hoofdinhoud is, dat God, de God van Abraham, Izak en Jakob is, en van al Zijn volk. ‘Dit is Mijn gedachtenis van geslacht tot geslacht’. Neen, met een voorstelling die het genadeverbond van deze allergrootste genade beroofd, kunnen wij ons niet verenigen. Gods volk leert het ook anders verstaan”
Een het verbond ontzenuwende leer leer. Dat
Is een gevleugelde uitdrukking geworden. Ontzenuwen wil zeggen: van de zenuw beroven en zo krachteloos maken. En wat is die zenuw van het genadeverbond? De band met het besluit der verkiezing.
Het is te begrijpen dat het schrijven van ds. Kersten hard aangekomen is bij ds. Jongeleen en menig Christelijk Gereformeerde. Nu was het ds. Kersten er niet om te doen, om zijn persoon te beschadigen. Hij had ook de naam van ds. Jongeleen in dit eerste stuk in de Saambinder niet genoemd. Het ging hem om de zuivere leer. Ook liet hij allerlei andere zaken in dit catechisatieboekje rusten, zoals dat de catechisanten in dit boekje moesten leren aangaande de rechtvaardigmaking van eeuwigheid: “Dit verwerpen we”, en aangaande de ware kerk: “Voor ons is de Chr. Geref. Kerk in Nederland de ware kerk”.
NIEUWE GENERATIE
Prof. Van ’t Spijker typeert de jaren twintig in de geschiedenis van de Christelijke Gereformerde Kerken als: “Een nieuwe generatie treedt aan”, met een “eigen theologische bezinning” en noemt daarbij als eerste tastbaar symptoom het lesboek van ds. Jongeleen (in ds. M. Drayer e.a. En toch niet verteerd, 1982. Blz. 103, 105)
De betekenis van de verschijning van het lesboek klonk ook door in het interview dat het RD 11 januari had met de heer Noorlandt van het documentatiecentrum van de Christelijke Gereformeerde Kerken. Aanleiding tot dit vraaggesprek was een onderzoek dat hij gedaan had aar de geschiedenis van de catechese in dit kerkverband. In de eerste jaren na 1892 werd onder meer het vragenboekje van Hellenbroek gebruikt. Maar daar kwam kritiek op. Volgens Noorlandt had Hellenbroek “een nauwe visie op het genadeverbond”. In het boekje van ds. Jongeleen “kwam het genadeverbond niet als een weg, maar als een genadige beschikking van God aan de orde” Het boekje “was mede een reactie op het vragenboekje van Hellenbroek”.
Nu, dat was wel duidelijk, want de stelling “Het genadeverbond niet een weg, maar een genadige beschikking” is rechtstreeks tegen Hellenbroek gericht, die immers het verbond der genade omschrijft als “de weg langs welke God door Christus het eigendom wordt van de zondaar en hij een eigendom Gods” (vraag 3 van de les over het genadeverbond).
Deze kritiek in Christelijke gereformeerde kring komt ook tot uiting in de genoemde meditatie van ds. Kersten, als hij opmerkt: “Hellenbroek wordt afgekeurd. Men schaamt zich niet te zeggen dat Hellenbroek geheel mis is, als hij lert dat God dit verbond alleen met de uitverkorenen opricht; en de zondaar in dit verbond overgaat als God eerst nadert tot hem en hem vriendelijk nodigt en bidt en al zijn zwarigheden oplost” (Hellenbroek, vraag 4 en 9).
ALLEN BONDELING
We menen dat de drieverbondenleer waartegen ds. Kersten zich richt, als volgt te kunnen samenvatten: Alle gedoopten zijn op dezelfde wijze bondeling in het genadeverbond. Alle gedoopten delen in de belofte van vergeving der zonde. Het heil is hun reeds geschonken in de belofte. Ze bezitten de belofte in voorwerpelijke zin . Het komt er nu op aan, ze toe te eigenen in geloof. Doen zij dat niet, dan verbreken zij het verbond. Het verbond is dus verbrekelijk. De in de belofte geschonken genade is verliesbaar. Daartoe is men onderscheid gaan maken tussen “schenking” en “deelachtigmaking”. Schenking is immers nog geen deelachtigmaking. De deelachtigmaking is afhankelijk van geloof en bekering.
Hoe geheel anders wordt het wanneer we belijden, dat het genadeverbond vast ligt in zijn band met de eeuwige verkiezing, zoals de leeruitspraak van 1931 doet.
We begonnen deze “Terzijde” net een aanhaling uit Meer dan ovewinnaars, we willen er ook mee eindigen, pagina 86, meditatie over Hebr. 11:10, verschenen in De Saambinder van 26 januari 1928.
Ds. Kersten: “Het fundament dezer stad is gelegd in het verbond der genade, dat met de Zoon werd gesloten van eeuwigheid en dat God hier in de tijd sluit met al Zijn uitverkorenen, als zij, gelijk Hellenbroek zegt, armoedig, geloving, oprecht het verbond met God sluiten met een volle toestemming aan de eisen, zowel als de beloften des verbonds. Onze vaderen spraken van het genadeverbond van eeuwigheid, en van het genadeverbond in de tijd”
Bron: DWS 24 mei 2012
© -DIA- 33.950 || ©Dianthus »since 03.10.2008«
Re: Twee Drie-verbondsleren?
-DIA- schreef:Voor de duidelijkheid wat er volgt op het citaat uit het leerboekje van ds. Jongeleen:
Hier zien we zijn drieverbondenleer ten voeten uit. De gelovigen en hun zaad, ook de niet-uitverkorenen, alle gedoopten zijn bondelingen en hebben deel aan de goederen van het genadeverbond.
HET VERBOND ONTZENUWEND
Het is tegen deze opvatting dat ds. Kerstenzich genoodzaakt gevoelde de strijd aan te binden. Hij doet dat scherp. We lezen in genoemde meditatie: “O, laat ons toch waken tegen de droeve voorstelling, die in onze dagen opkomt, als zou het genadeverbond maar een uitwendig verbond zijn. Dit te stellen is het genadeverbond van alle zaligmakende genade beroven. En wat is een kerkverband zonder genade? Wat is dat voor verbond?
… In de Christelijke Gereformeerde Kerk verscheen een vragenboekje voor de catechisanten, dat deze verbond ontzenuwende leer voorstaat. … Men wil een wezenlijk en dadelijk inzijn in het genadeverbond toekennen aan alle gedoopten en uiterlijke belijders van de waarheid. Zo veruitwendigd men het verbond, waarvan de hoofdinhoud is, dat God, de God van Abraham, Izak en Jakob is, en van al Zijn volk. ‘Dit is Mijn gedachtenis van geslacht tot geslacht’. Neen, met een voorstelling die het genadeverbond van deze allergrootste genade beroofd, kunnen wij ons niet verenigen. Gods volk leert het ook anders verstaan”
Een het verbond ontzenuwende leer leer. Dat
Is een gevleugelde uitdrukking geworden. Ontzenuwen wil zeggen: van de zenuw beroven en zo krachteloos maken. En wat is die zenuw van het genadeverbond? De band met het besluit der verkiezing.
Het is te begrijpen dat het schrijven van ds. Kersten hard aangekomen is bij ds. Jongeleen en menig Christelijk Gereformeerde. Nu was het ds. Kersten er niet om te doen, om zijn persoon te beschadigen. Hij had ook de naam van ds. Jongeleen in dit eerste stuk in de Saambinder niet genoemd. Het ging hem om de zuivere leer. Ook liet hij allerlei andere zaken in dit catechisatieboekje rusten, zoals dat de catechisanten in dit boekje moesten leren aangaande de rechtvaardigmaking van eeuwigheid: “Dit verwerpen we”, en aangaande de ware kerk: “Voor ons is de Chr. Geref. Kerk in Nederland de ware kerk”.
NIEUWE GENERATIE
Prof. Van ’t Spijker typeert de jaren twintig in de geschiedenis van de Christelijke Gereformerde Kerken als: “Een nieuwe generatie treedt aan”, met een “eigen theologische bezinning” en noemt daarbij als eerste tastbaar symptoom het lesboek van ds. Jongeleen (in ds. M. Drayer e.a. En toch niet verteerd, 1982. Blz. 103, 105)
De betekenis van de verschijning van het lesboek klonk ook door in het interview dat het RD 11 januari had met de heer Noorlandt van het documentatiecentrum van de Christelijke Gereformeerde Kerken. Aanleiding tot dit vraaggesprek was een onderzoek dat hij gedaan had aar de geschiedenis van de catechese in dit kerkverband. In de eerste jaren na 1892 werd onder meer het vragenboekje van Hellenbroek gebruikt. Maar daar kwam kritiek op. Volgens Noorlandt had Hellenbroek “een nauwe visie op het genadeverbond”. In het boekje van ds. Jongeleen “kwam het genadeverbond niet als een weg, maar als een genadige beschikking van God aan de orde” Het boekje “was mede een reactie op het vragenboekje van Hellenbroek”.
Nu, dat was wel duidelijk, want de stelling “Het genadeverbond niet een weg, maar een genadige beschikking” is rechtstreeks tegen Hellenbroek gericht, die immers het verbond der genade omschrijft als “de weg langs welke God door Christus het eigendom wordt van de zondaar en hij een eigendom Gods” (vraag 3 van de les over het genadeverbond).
Deze kritiek in Christelijke gereformeerde kring komt ook tot uiting in de genoemde meditatie van ds. Kersten, als hij opmerkt: “Hellenbroek wordt afgekeurd. Men schaamt zich niet te zeggen dat Hellenbroek geheel mis is, als hij lert dat God dit verbond alleen met de uitverkorenen opricht; en de zondaar in dit verbond overgaat als God eerst nadert tot hem en hem vriendelijk nodigt en bidt en al zijn zwarigheden oplost” (Hellenbroek, vraag 4 en 9).
ALLEN BONDELING
We menen dat de drieverbondenleer waartegen ds. Kersten zich richt, als volgt te kunnen samenvatten: Alle gedoopten zijn op dezelfde wijze bondeling in het genadeverbond. Alle gedoopten delen in de belofte van vergeving der zonde. Het heil is hun reeds geschonken in de belofte. Ze bezitten de belofte in voorwerpelijke zin . Het komt er nu op aan, ze toe te eigenen in geloof. Doen zij dat niet, dan verbreken zij het verbond. Het verbond is dus verbrekelijk. De in de belofte geschonken genade is verliesbaar. Daartoe is men onderscheid gaan maken tussen “schenking” en “deelachtigmaking”. Schenking is immers nog geen deelachtigmaking. De deelachtigmaking is afhankelijk van geloof en bekering.
Hoe geheel anders wordt het wanneer we belijden, dat het genadeverbond vast ligt in zijn band met de eeuwige verkiezing, zoals de leeruitspraak van 1931 doet.
We begonnen deze “Terzijde” net een aanhaling uit Meer dan ovewinnaars, we willen er ook mee eindigen, pagina 86, meditatie over Hebr. 11:10, verschenen in De Saambinder van 26 januari 1928.
Ds. Kersten: “Het fundament dezer stad is gelegd in het verbond der genade, dat met de Zoon werd gesloten van eeuwigheid en dat God hier in de tijd sluit met al Zijn uitverkorenen, als zij, gelijk Hellenbroek zegt, armoedig, geloving, oprecht het verbond met God sluiten met een volle toestemming aan de eisen, zowel als de beloften des verbonds. Onze vaderen spraken van het genadeverbond van eeuwigheid, en van het genadeverbond in de tijd”
Bron: DWS 24 mei 2012
Dit zijn leugens...onvoorstelbaar dat er mensen zijn die op grond van leugens denken Gode een dienst te kunnen doen.
Ik kom volgende week wel met bewijzen.
Er gaan er met twee verbonden verloren en met drie en er worden er met twee verbonden behouden en met drie. Prof. G. Wisse.
Re: Twee Drie-verbondsleren?
Knap hoor, zo'n hele theologie zonder 1 bijbeltekst als aanvoering voor argumenten, (*maar wel ''leerafspraken''.)-DIA- schreef:Voor de duidelijkheid wat er volgt op het citaat uit het leerboekje van ds. Jongeleen:
Hier zien we zijn drieverbondenleer ten voeten uit. De gelovigen en hun zaad, ook de niet-uitverkorenen, alle gedoopten zijn bondelingen en hebben deel aan de goederen van het genadeverbond.
HET VERBOND ONTZENUWEND
Het is tegen deze opvatting dat ds. Kerstenzich genoodzaakt gevoelde de strijd aan te binden. Hij doet dat scherp. We lezen in genoemde meditatie: “O, laat ons toch waken tegen de droeve voorstelling, die in onze dagen opkomt, als zou het genadeverbond maar een uitwendig verbond zijn. Dit te stellen is het genadeverbond van alle zaligmakende genade beroven. En wat is een kerkverband zonder genade? Wat is dat voor verbond?
… In de Christelijke Gereformeerde Kerk verscheen een vragenboekje voor de catechisanten, dat deze verbond ontzenuwende leer voorstaat. … Men wil een wezenlijk en dadelijk inzijn in het genadeverbond toekennen aan alle gedoopten en uiterlijke belijders van de waarheid. Zo veruitwendigd men het verbond, waarvan de hoofdinhoud is, dat God, de God van Abraham, Izak en Jakob is, en van al Zijn volk. ‘Dit is Mijn gedachtenis van geslacht tot geslacht’. Neen, met een voorstelling die het genadeverbond van deze allergrootste genade beroofd, kunnen wij ons niet verenigen. Gods volk leert het ook anders verstaan”
Een het verbond ontzenuwende leer leer. Dat
Is een gevleugelde uitdrukking geworden. Ontzenuwen wil zeggen: van de zenuw beroven en zo krachteloos maken. En wat is die zenuw van het genadeverbond? De band met het besluit der verkiezing.
Het is te begrijpen dat het schrijven van ds. Kersten hard aangekomen is bij ds. Jongeleen en menig Christelijk Gereformeerde. Nu was het ds. Kersten er niet om te doen, om zijn persoon te beschadigen. Hij had ook de naam van ds. Jongeleen in dit eerste stuk in de Saambinder niet genoemd. Het ging hem om de zuivere leer. Ook liet hij allerlei andere zaken in dit catechisatieboekje rusten, zoals dat de catechisanten in dit boekje moesten leren aangaande de rechtvaardigmaking van eeuwigheid: “Dit verwerpen we”, en aangaande de ware kerk: “Voor ons is de Chr. Geref. Kerk in Nederland de ware kerk”.
NIEUWE GENERATIE
Prof. Van ’t Spijker typeert de jaren twintig in de geschiedenis van de Christelijke Gereformerde Kerken als: “Een nieuwe generatie treedt aan”, met een “eigen theologische bezinning” en noemt daarbij als eerste tastbaar symptoom het lesboek van ds. Jongeleen (in ds. M. Drayer e.a. En toch niet verteerd, 1982. Blz. 103, 105)
De betekenis van de verschijning van het lesboek klonk ook door in het interview dat het RD 11 januari had met de heer Noorlandt van het documentatiecentrum van de Christelijke Gereformeerde Kerken. Aanleiding tot dit vraaggesprek was een onderzoek dat hij gedaan had aar de geschiedenis van de catechese in dit kerkverband. In de eerste jaren na 1892 werd onder meer het vragenboekje van Hellenbroek gebruikt. Maar daar kwam kritiek op. Volgens Noorlandt had Hellenbroek “een nauwe visie op het genadeverbond”. In het boekje van ds. Jongeleen “kwam het genadeverbond niet als een weg, maar als een genadige beschikking van God aan de orde” Het boekje “was mede een reactie op het vragenboekje van Hellenbroek”.
Nu, dat was wel duidelijk, want de stelling “Het genadeverbond niet een weg, maar een genadige beschikking” is rechtstreeks tegen Hellenbroek gericht, die immers het verbond der genade omschrijft als “de weg langs welke God door Christus het eigendom wordt van de zondaar en hij een eigendom Gods” (vraag 3 van de les over het genadeverbond).
Deze kritiek in Christelijke gereformeerde kring komt ook tot uiting in de genoemde meditatie van ds. Kersten, als hij opmerkt: “Hellenbroek wordt afgekeurd. Men schaamt zich niet te zeggen dat Hellenbroek geheel mis is, als hij lert dat God dit verbond alleen met de uitverkorenen opricht; en de zondaar in dit verbond overgaat als God eerst nadert tot hem en hem vriendelijk nodigt en bidt en al zijn zwarigheden oplost” (Hellenbroek, vraag 4 en 9).
ALLEN BONDELING
We menen dat de drieverbondenleer waartegen ds. Kersten zich richt, als volgt te kunnen samenvatten: Alle gedoopten zijn op dezelfde wijze bondeling in het genadeverbond. Alle gedoopten delen in de belofte van vergeving der zonde. Het heil is hun reeds geschonken in de belofte. Ze bezitten de belofte in voorwerpelijke zin . Het komt er nu op aan, ze toe te eigenen in geloof. Doen zij dat niet, dan verbreken zij het verbond. Het verbond is dus verbrekelijk. De in de belofte geschonken genade is verliesbaar. Daartoe is men onderscheid gaan maken tussen “schenking” en “deelachtigmaking”. Schenking is immers nog geen deelachtigmaking. De deelachtigmaking is afhankelijk van geloof en bekering.
Hoe geheel anders wordt het wanneer we belijden, dat het genadeverbond vast ligt in zijn band met de eeuwige verkiezing, zoals de leeruitspraak van 1931 doet.
We begonnen deze “Terzijde” net een aanhaling uit Meer dan ovewinnaars, we willen er ook mee eindigen, pagina 86, meditatie over Hebr. 11:10, verschenen in De Saambinder van 26 januari 1928.
Ds. Kersten: “Het fundament dezer stad is gelegd in het verbond der genade, dat met de Zoon werd gesloten van eeuwigheid en dat God hier in de tijd sluit met al Zijn uitverkorenen, als zij, gelijk Hellenbroek zegt, armoedig, geloving, oprecht het verbond met God sluiten met een volle toestemming aan de eisen, zowel als de beloften des verbonds. Onze vaderen spraken van het genadeverbond van eeuwigheid, en van het genadeverbond in de tijd”
Bron: DWS 24 mei 2012
(In hebr 11;10 gaat het trouwens over het geloof, niet over een verbond, maar dat terzijde)
“Wij prediken tot mensen alsof zij zich ervan bewust zijn stervende zondaars te zijn; dat zijn zij niet; zij hebben een goede tijd, en ons spreken over wedergeboren worden ligt op een domein waarvan zij niets weten. De natuurlijke mens wil niet wedergeboren worden”.
- Oswald Chambers -
- Oswald Chambers -
Re: Twee Drie-verbondsleren?
Tja.. Ik wist wel dat het niet zo goed zou vallen bij sommigen, maar om zo hard te zeggen dat het leugens zijn gaat wel erg ver...huisman schreef:-DIA- schreef:Voor de duidelijkheid wat er volgt op het citaat uit het leerboekje van ds. Jongeleen:
Hier zien we zijn drieverbondenleer ten voeten uit. De gelovigen en hun zaad, ook de niet-uitverkorenen, alle gedoopten zijn bondelingen en hebben deel aan de goederen van het genadeverbond.
HET VERBOND ONTZENUWEND
Het is tegen deze opvatting dat ds. Kerstenzich genoodzaakt gevoelde de strijd aan te binden. Hij doet dat scherp. We lezen in genoemde meditatie: “O, laat ons toch waken tegen de droeve voorstelling, die in onze dagen opkomt, als zou het genadeverbond maar een uitwendig verbond zijn. Dit te stellen is het genadeverbond van alle zaligmakende genade beroven. En wat is een kerkverband zonder genade? Wat is dat voor verbond?
… In de Christelijke Gereformeerde Kerk verscheen een vragenboekje voor de catechisanten, dat deze verbond ontzenuwende leer voorstaat. … Men wil een wezenlijk en dadelijk inzijn in het genadeverbond toekennen aan alle gedoopten en uiterlijke belijders van de waarheid. Zo veruitwendigd men het verbond, waarvan de hoofdinhoud is, dat God, de God van Abraham, Izak en Jakob is, en van al Zijn volk. ‘Dit is Mijn gedachtenis van geslacht tot geslacht’. Neen, met een voorstelling die het genadeverbond van deze allergrootste genade beroofd, kunnen wij ons niet verenigen. Gods volk leert het ook anders verstaan”
Een het verbond ontzenuwende leer leer. Dat
Is een gevleugelde uitdrukking geworden. Ontzenuwen wil zeggen: van de zenuw beroven en zo krachteloos maken. En wat is die zenuw van het genadeverbond? De band met het besluit der verkiezing.
Het is te begrijpen dat het schrijven van ds. Kersten hard aangekomen is bij ds. Jongeleen en menig Christelijk Gereformeerde. Nu was het ds. Kersten er niet om te doen, om zijn persoon te beschadigen. Hij had ook de naam van ds. Jongeleen in dit eerste stuk in de Saambinder niet genoemd. Het ging hem om de zuivere leer. Ook liet hij allerlei andere zaken in dit catechisatieboekje rusten, zoals dat de catechisanten in dit boekje moesten leren aangaande de rechtvaardigmaking van eeuwigheid: “Dit verwerpen we”, en aangaande de ware kerk: “Voor ons is de Chr. Geref. Kerk in Nederland de ware kerk”.
NIEUWE GENERATIE
Prof. Van ’t Spijker typeert de jaren twintig in de geschiedenis van de Christelijke Gereformerde Kerken als: “Een nieuwe generatie treedt aan”, met een “eigen theologische bezinning” en noemt daarbij als eerste tastbaar symptoom het lesboek van ds. Jongeleen (in ds. M. Drayer e.a. En toch niet verteerd, 1982. Blz. 103, 105)
De betekenis van de verschijning van het lesboek klonk ook door in het interview dat het RD 11 januari had met de heer Noorlandt van het documentatiecentrum van de Christelijke Gereformeerde Kerken. Aanleiding tot dit vraaggesprek was een onderzoek dat hij gedaan had aar de geschiedenis van de catechese in dit kerkverband. In de eerste jaren na 1892 werd onder meer het vragenboekje van Hellenbroek gebruikt. Maar daar kwam kritiek op. Volgens Noorlandt had Hellenbroek “een nauwe visie op het genadeverbond”. In het boekje van ds. Jongeleen “kwam het genadeverbond niet als een weg, maar als een genadige beschikking van God aan de orde” Het boekje “was mede een reactie op het vragenboekje van Hellenbroek”.
Nu, dat was wel duidelijk, want de stelling “Het genadeverbond niet een weg, maar een genadige beschikking” is rechtstreeks tegen Hellenbroek gericht, die immers het verbond der genade omschrijft als “de weg langs welke God door Christus het eigendom wordt van de zondaar en hij een eigendom Gods” (vraag 3 van de les over het genadeverbond).
Deze kritiek in Christelijke gereformeerde kring komt ook tot uiting in de genoemde meditatie van ds. Kersten, als hij opmerkt: “Hellenbroek wordt afgekeurd. Men schaamt zich niet te zeggen dat Hellenbroek geheel mis is, als hij lert dat God dit verbond alleen met de uitverkorenen opricht; en de zondaar in dit verbond overgaat als God eerst nadert tot hem en hem vriendelijk nodigt en bidt en al zijn zwarigheden oplost” (Hellenbroek, vraag 4 en 9).
ALLEN BONDELING
We menen dat de drieverbondenleer waartegen ds. Kersten zich richt, als volgt te kunnen samenvatten: Alle gedoopten zijn op dezelfde wijze bondeling in het genadeverbond. Alle gedoopten delen in de belofte van vergeving der zonde. Het heil is hun reeds geschonken in de belofte. Ze bezitten de belofte in voorwerpelijke zin . Het komt er nu op aan, ze toe te eigenen in geloof. Doen zij dat niet, dan verbreken zij het verbond. Het verbond is dus verbrekelijk. De in de belofte geschonken genade is verliesbaar. Daartoe is men onderscheid gaan maken tussen “schenking” en “deelachtigmaking”. Schenking is immers nog geen deelachtigmaking. De deelachtigmaking is afhankelijk van geloof en bekering.
Hoe geheel anders wordt het wanneer we belijden, dat het genadeverbond vast ligt in zijn band met de eeuwige verkiezing, zoals de leeruitspraak van 1931 doet.
We begonnen deze “Terzijde” net een aanhaling uit Meer dan ovewinnaars, we willen er ook mee eindigen, pagina 86, meditatie over Hebr. 11:10, verschenen in De Saambinder van 26 januari 1928.
Ds. Kersten: “Het fundament dezer stad is gelegd in het verbond der genade, dat met de Zoon werd gesloten van eeuwigheid en dat God hier in de tijd sluit met al Zijn uitverkorenen, als zij, gelijk Hellenbroek zegt, armoedig, geloving, oprecht het verbond met God sluiten met een volle toestemming aan de eisen, zowel als de beloften des verbonds. Onze vaderen spraken van het genadeverbond van eeuwigheid, en van het genadeverbond in de tijd”
Bron: DWS 24 mei 2012
Dit zijn leugens...onvoorstelbaar dat er mensen zijn die op grond van leugens denken Gode een dienst te kunnen doen.
Ik kom volgende week wel met bewijzen.
In ieder geval lijkt dat niet de voorzichtigheid betracht wordt die ds. Kersten in acht nam...
© -DIA- 33.950 || ©Dianthus »since 03.10.2008«
Re: Twee Drie-verbondsleren?
Welke voorzichtigheid bedoel je? Deze?-DIA- schreef:Tja.. Ik wist wel dat het niet zo goed zou vallen bij sommigen, maar om zo hard te zeggen dat het leugens zijn gaat wel erg ver...huisman schreef:Dit zijn leugens...onvoorstelbaar dat er mensen zijn die op grond van leugens denken Gode een dienst te kunnen doen.
Ik kom volgende week wel met bewijzen.
In ieder geval lijkt dat niet de voorzichtigheid betracht wordt die ds. Kersten in acht nam...
Ik ben het overigens in die zin met huisman eens, dat de smanevatting van L.M.P. Scholten op z'n minst onvolledig en eenzijdig te noemen is. Prangende wedervraag die ik Scholten zou willen stellen, is deze: Wat is de waarde van de doop voor elke (!) dopeling?ds. G.H. Kersten schreef:Och dat Ds. Jongeleen eens recht onderscheidde! Dan zou hij gewis dit vraag-en lesboekje zelf verbranden.
De kracht van het Evangelie zit in de bezittelijke voornaamwoorden. (Maarten Luther, WA 101, 2, 25)
Re: Twee Drie-verbondsleren?
Eenzijdig hoeft niet altijd verkeerd te zijn, als je de andere kant goed hebt leren inzien, toch?Luther schreef:Welke voorzichtigheid bedoel je? Deze?-DIA- schreef:Tja.. Ik wist wel dat het niet zo goed zou vallen bij sommigen, maar om zo hard te zeggen dat het leugens zijn gaat wel erg ver...huisman schreef:Dit zijn leugens...onvoorstelbaar dat er mensen zijn die op grond van leugens denken Gode een dienst te kunnen doen.
Ik kom volgende week wel met bewijzen.
In ieder geval lijkt dat niet de voorzichtigheid betracht wordt die ds. Kersten in acht nam...Ik ben het overigens in die zin met huisman eens, dat de smanevatting van L.M.P. Scholten op z'n minst onvolledig en eenzijdig te noemen is. Prangende wedervraag die ik Scholten zou willen stellen, is deze: Wat is de waarde van de doop voor elke (!) dopeling?ds. G.H. Kersten schreef:Och dat Ds. Jongeleen eens recht onderscheidde! Dan zou hij gewis dit vraag-en lesboekje zelf verbranden.
Wat de Doop betreft, het is als het H. Avondmaal, de natuurlijke mens zal ten diiepste toch de kern nooit kunnen raken.
© -DIA- 33.950 || ©Dianthus »since 03.10.2008«
-
- Berichten: 2198
- Lid geworden op: 09 mar 2010, 13:37
Re: Twee Drie-verbondsleren?
Dia, wat vind jij van onderstaande woorden van Calvijn? Dat is toch meer de taal van de prof. Wisse dan van ds. Kersten?
We moeten wel eerlijk blijven en erkennen dat er verschillen zijn die dogmatisch wel verdedigbaar zijn, maar die niet direct tot een zwart-wit tegenstelling hoeft te leiden. Daarbij zijn er van ds. Kersten ook artikelen en uitspraken bekend die het beeld wat nuanceren. Je kunt niet zomaar een greep doen uit een historisch archief en dan wat roepen. De zaken lagen en liggen toch even wat ingewikkelder dan je even in een paar losse Saambinder of WachterSions artikelen kunt weergeven. De artikelen van ds. Kersten zijn in een tijd geschreven, in een bepaalde context met een toen actuele problematiek. Dat kun je niet zonder al deze aspecten te betrekken zomaar even simplistisch naar voren halen als ware dat een polemiek die identiek is aan wat jij persoonlijk ervaart voelt aan discussie en 'vijandschap' op dit forum.
Lees dit artikel van ds. Kersten er maar op na: http://www.digibron.nl/search/detail.js ... 82&docid=5
We moeten wel eerlijk blijven en erkennen dat er verschillen zijn die dogmatisch wel verdedigbaar zijn, maar die niet direct tot een zwart-wit tegenstelling hoeft te leiden. Daarbij zijn er van ds. Kersten ook artikelen en uitspraken bekend die het beeld wat nuanceren. Je kunt niet zomaar een greep doen uit een historisch archief en dan wat roepen. De zaken lagen en liggen toch even wat ingewikkelder dan je even in een paar losse Saambinder of WachterSions artikelen kunt weergeven. De artikelen van ds. Kersten zijn in een tijd geschreven, in een bepaalde context met een toen actuele problematiek. Dat kun je niet zonder al deze aspecten te betrekken zomaar even simplistisch naar voren halen als ware dat een polemiek die identiek is aan wat jij persoonlijk ervaart voelt aan discussie en 'vijandschap' op dit forum.
DIA, dit is de taal van de reformatie. Deze taal kende ds. Kersten ook en daar wilde hij in de grond der zaak geen afbreuk aan doen.Calvijn schreef:Op welke grond moeten de kinderen dus gedoopt worden?
Antw. : Opdat betuigd worde, dat zij erfgenamen zijn van de zegen aan de kinderen der gelovigen beloofd; om daardoor, nadat zij de waarheid van hun Doop hebben leren kennen, nadat zij opgegroeid zijn, de vrucht daarvan te verkrijgen, en voort te brengen.
Lees dit artikel van ds. Kersten er maar op na: http://www.digibron.nl/search/detail.js ... 82&docid=5
Re: Twee Drie-verbondsleren?
Verschil is alleen dat we iedereen dopen en niet iedereen aan het HA deelneemt. Lees je zin nog eens over: daarmee zeg je in feite dat de Heere via de doop niets toezegt richting de gedoopte.-DIA- schreef:Eenzijdig hoeft niet altijd verkeerd te zijn, als je de andere kant goed hebt leren inzien, toch?Luther schreef:Welke voorzichtigheid bedoel je? Deze?-DIA- schreef:Tja.. Ik wist wel dat het niet zo goed zou vallen bij sommigen, maar om zo hard te zeggen dat het leugens zijn gaat wel erg ver...huisman schreef:Dit zijn leugens...onvoorstelbaar dat er mensen zijn die op grond van leugens denken Gode een dienst te kunnen doen.
Ik kom volgende week wel met bewijzen.
In ieder geval lijkt dat niet de voorzichtigheid betracht wordt die ds. Kersten in acht nam...Ik ben het overigens in die zin met huisman eens, dat de smanevatting van L.M.P. Scholten op z'n minst onvolledig en eenzijdig te noemen is. Prangende wedervraag die ik Scholten zou willen stellen, is deze: Wat is de waarde van de doop voor elke (!) dopeling?ds. G.H. Kersten schreef:Och dat Ds. Jongeleen eens recht onderscheidde! Dan zou hij gewis dit vraag-en lesboekje zelf verbranden.
Wat de Doop betreft, het is als het H. Avondmaal, de natuurlijke mens zal ten diiepste toch de kern nooit kunnen raken.
(Overigens is eenzijdigheid in dit geval wel verkeerd.)
De kracht van het Evangelie zit in de bezittelijke voornaamwoorden. (Maarten Luther, WA 101, 2, 25)