Bert Mulder schreef:Dat zegt Brakel niet, zie opmerking DDD. Bovendien, je wilt hem toch niet de doperse visie in de schoenen schuiven die Calvijn bestrijdt in het citaat dat ik eerder postte?
Ik zie dit citaat van Brakel:
Voor een onbekeerde zijn er geen beloften in de Bijbel.
En, geef je gelijk, dat citeerde ik niet precies...
Toch blijft het zo, dat de beloften Gods altijd alleen de uitverkorenen gelden...
Lees Galaten maar.
Welke beloften bedoel je dan? Hoe leg je Calvijn daar dan naast zonder hem af te vallen?
Nogmaals Calvijn:
Calvijn schreef:Ziehier wat de kracht is der belofte, die aan Abrahams nakomelingschap is gegeven,
en met welke maat zij gemeten moet worden. Daarom, ofschoon wij er niet aan
twijfelen, dat alleen Gods verkiezing met vrij recht heerst tot het onderscheid maken
tussen de erfgenamen des Koninkrijks en de bastaarden en vreemdelingen, zien wij toch
tevens, dat het Hem behaagd heeft, het zaad Abrahams in het bijzonder met zijn
barmhartigheid te omhelzen, en opdat die des te beter betuigd zou zijn, haar door de
besnijdenis te bezegelen. Met de Christelijke kerk nu staat het evenzo. Want evenals
Paulus daar betoogt, dat de Joden door hun ouders geheiligd worden, zo leert hij elders
(1 Kor. 7:14), dat de kinderen der Christenen dezelfde heiligmaking van hun ouders
ontvangen. En daaruit volgt, dat ze terecht afgescheiden worden van de anderen, die
daarentegen beschuldigd worden van onreinheid. Wie kan er nu nog aan twijfelen, of
geheel vals is, hetgeen zij (=anabaptisten, GJdB) verder beweren, namelijk, dat de kinderen, die oudtijds
besneden werden, slechts het geestelijke kinderdom afbeeldden, dat uit de
wedergeboorte van Gods Woord voortkomt? Immers de apostel redeneert niet zo
scherpzinnig (Rom. 15:8), wanneer hij schrijft, dat Christus een dienaar der besnijdenis
is, om de beloften, die de vaderen gedaan waren, te vervullen, alsof hij op deze manier
sprak: daar het verbond, dat met Abraham gesloten is, ziet op zijn zaad, is Christus om
het eenmaal door de vader gegeven woord te vervullen en in te lossen, het Joodse volk
tot zaligheid gekomen. Ziet ge, hoe hij oordeelt, dat ook na de opstanding van Christus,
de belofte des verbonds niet alleen zinnebeeldig, maar, gelijk de woorden luiden, aan
het vleselijk zaad van Abraham moest vervuld worden? Daarop heeft ook betrekking
hetgeen Petrus (Hand. 2:39) de Joden verkondigt, dat hun en hun zaad, volgens het
recht des verbonds, de weldaad van het evangelie toekomt; en in het eerstvolgende
hoofdstuk (Hand. 3:25) noemt hij hen kinderen, dat is erfgenamen des verbonds.
Daarvan verschilt ook niet veel de andere boven aangehaalde plaats van de apostel (Ef.
2:11), waar hij de besnijdenis, die de kinderen is ingedrukt, houdt en stelt voor een
getuigenis van de gemeenschap, die ze met Christus hebben. En waarlijk, wanneer we
naar hun gebazel luisteren, waar zal dan die belofte blijven, waarmee de Heere in het
tweede gebod van zijn wet zijn dienstknechten belooft, dat Hij hun zaad genadig zal zijn
tot in het duizendste geslacht? Zullen wij hier onze toevlucht nemen tot allegorieën?
Maar dat zou een al te onbeduidende uitvlucht zijn. Zullen wij zeggen, dat dit afgeschaft
is? Maar zo zou de wet uiteengerukt worden, tot welker bevestiging veeleer Christus 3
gekomen is, voor zover zij ons ten goede en ten leven gedijt. Laat het dus buiten geschil
zijn, dat God de zijnen zo goed en milddadig is, dat Hij ook om hunnentwil de
kinderen, die zij hebben voortgebracht, tot zijn volk gerekend wil hebben.
Alleen de geestelijke kinderen=uitverkorenen.
Bert, jouw stelling wordt hier door Calvijn als zijnde de baptistische visie bestreden.