Deze noemde dat een rijkdom een mens zijn bewegingsvrijheid ontneemt
Hoe veranderde Zachaeus zich toen hij zich hiervan losmaakte ??
Wat een vraag he !!!
Krijg ik morgen avond op catechese en weet echt niet wat ik erover moet denken of zeggen en google helpt me ook niet verder
Weten julie iets van deze Philoxenes ???
(ksta dus nu ook zelf ff met een b...vol tanden )
HELP (kerkvader Philoxenes)
Hebbie haast of zo?
Het gaat om de spreuk neem ik aan. Dan hoef je toch niet te weet wie die Vreemdelingenminnaar precies geweest is?
Rijkdom kan een probleem zijn, maar dat staat ook in de Bijbel.
Het gaat om de spreuk neem ik aan. Dan hoef je toch niet te weet wie die Vreemdelingenminnaar precies geweest is?
Rijkdom kan een probleem zijn, maar dat staat ook in de Bijbel.
--------------
Voorts ben ik van mening dat portretten van oudvaders, reformatoren en andere theologen niet zouden moeten worden toegestaan als avatar.
Voorts ben ik van mening dat portretten van oudvaders, reformatoren en andere theologen niet zouden moeten worden toegestaan als avatar.
http://www.google.nl/search?hl=nl&q=Phi ... zoeken&lr=
Google heeft genoeg te melden. Heb nu ff geen tijd om zelf alle links na te zoeken.
Google heeft genoeg te melden. Heb nu ff geen tijd om zelf alle links na te zoeken.
- Miscanthus
- Berichten: 5306
- Lid geworden op: 30 okt 2004, 14:38
- Locatie: Heuvelrug
Zacheus veranderde (zich) door wedergeboorte. Zijn wil en genegenheden werden vernieuwd. Niet meer gericht op wat hij wilde, maar gericht op wat God wil. Zie Joh 3.
Je kunt o.a. denken aan de rijke jongeling en de uitspraak van Jezus dat het makkelijker is dat een kameel gaat door het oog van een naald dan dat een rijke ingaat in het Koninkrijk der hemelen.
Je kunt o.a. denken aan de rijke jongeling en de uitspraak van Jezus dat het makkelijker is dat een kameel gaat door het oog van een naald dan dat een rijke ingaat in het Koninkrijk der hemelen.
refo
zo zie je maar dat ik overal hulp vraag om mijn kennis te vergroeten en geloof me ik zal morgen zeer zeker vermelden dat ik dit van niet RK gehoord heb want ik weet heus wel wanneer ik een antwoord niet weet en ehet dus graag aan de vraagbaak over laat
Herkennen en erkennen van .......
Nee hoor maar ik kwam er niet uit en ik weet dat mijn bijbelkennis t.o.v julie te wensen over laat en ik gewoon heel nieuwsgierig ben naar dergelijke zaken , vandaar dusHebbie haast of zo?
zo zie je maar dat ik overal hulp vraag om mijn kennis te vergroeten en geloof me ik zal morgen zeer zeker vermelden dat ik dit van niet RK gehoord heb want ik weet heus wel wanneer ik een antwoord niet weet en ehet dus graag aan de vraagbaak over laat
Herkennen en erkennen van .......
Twede hoofdstuck
Vande onmaticheyd
1. Even zo rustighen ende lustighen leven als de maticheyd veroorzaackt inden matighen menschen, even zo moeyelycken ende verdrietighen leven maackt d'onmaticheyd voor haren dienaren, ende dit zo wel inden ghenen die beneden als die boven de mate leven. Want zy doet in allen dinghen te luttel of te vele. Zo plaaght zy zo wel den ghierighen* doort magher hongheren, als den quistghoed doort ghulzigh smetsen*. In beyden quetst zy de nature.
2. Zo maackt het onmatigh mesbruyck des gheldes een veel hebbende of een veel ghehad hebbende arm mensche. D'een heeft nu noch te veel maar niet ghenoegh, d'ander hadde eerst ghenoegh ende heeft nu te luttel. 't Eerste is byden ghierighen, 'tlaatste byden quistghoed. Doch is de ghedurichste armoede byden ghierighen.
3. Want deze en magh zo vele niet verkryghen of hem en ghebreeckt noch altyd meer, maar de quistghoed magh zo veel verdoen dat hy niet meer om te verdoen en heeft, zo dat het verdoen wel, maar het ghierigh begheren niet kan eynden.
4. Dan magh oock de doorbrengher weder door erf-winst of schenck-ghelt bekomen, ende 'tzelve uyt vreze van weder int verzochte* ghebreck te vallen matigh leeren ghebruycken. Dits verde vande ghierighen, maar 'tghequel vant mesbruyck is hen beyden zo langhe zy zulx blyven al te na by.
5. Ghelyck nu d'onmaticheyd hueren dienaren onmatelyck plaaght doort onmatigh mesbruyck in 'tvoedsel ende int gheld, zo quelt zyze oock stadelyck int mesbruyck van Venus, vande eere, vande machte ende oock van alle der zielen krachten.
6. Want zy is een ghebreck of zonde in allen dinghen te veel of te luttel doende. Daar door verandert zy oock die ghezonde wyn in doodlyck venyn, ende die overvloedighe ryckdommen in een ghebrekelycke armoede voor alle huere dronckene ende ghierighe slaven. Doch vintmer meer die haar dienen boven dan onder de mate.
7. 7 Daarom zy oock by den gheleertsten ouden werdt ghezeyt te wezen
7 Daarom zy ... wellusten vgl. Aristot. Eth. Nicom. III. 11. 5: De voluptate quidem igitur liquet, in ea id quod est nimium esse intemperantiam et rem vituperandam.
[p. 398]
een berispelyke overvloedicheyd der wellusten. Want dit ghebreck bestaat meest inde begheerlycke krachten, doende die quade lusten ankleven.
8. In allen dinghen overtreden d'onmatighen de mate, navolghende huer blinde begheerten, die onbetemt van redens toom int wilde hollen. Want zy zoecken lust oock in hatelycke* dinghen, diemen behoort te vlieden, of zy mesbruycken die gheoorlofde lusten onmatelyck tot het walghens, ja verdrietens toe.
9. Dit komt uyt onverstant, dat en kent het rechte eynde niet daar toe de luste streckt, te weten tot sterckinghe ende verquickinghe der naturen. Die heeft haar eynde. Maar haar zotheyd, zulx niet verstaande, maackt vande luste, die maar een middel zoude zyn, zelf het eynde.
10. Dits een valsche wane, die heeft zelf gheen eynde. Daarom jaghen die onwyze waners na deze lust door lusts ghenieten zonder eynde, ghelyck die ghierighen spoeren na 'tghenoeghen* vermids* het ghelds verkryghen zonder eynde.
11. 11 Zo heeft zulck begheren van lust nemmermeer eynde, want zy verkryghen nemmermeer 'tgheen zy begheren; dit doet hem alle ware lust ontberen. Wat begheren zy? Een eeuwighe of ghedurighe lust die nemmermeer op en houdt. Dit dede den zwynighen schynwyze een kraans hals wenschen, om zo vele te langher het wellustigh ghevoel vande leckere smake te ghenieten.
12. 12 Wat verkryghen deze zotte begheerten? Een vluchtighe schynlust, recht als een korte ketelinghe* van onnatuurlyck lachen, die een moeder is van een gheduyre pyne ende een ware anklevende droefheyd. Daarmen dan lust zoeckt ende smerte vint en verkryghtmen het begheerde niet, maar het ghehate verdriet; zaligh is die dit inder waarheyd ziet ende deze pynlycke dienstbaarheyd ontvliedt.
13. Wat lust magh doch wezen by zulcke onmatighe dieren? Immers
11 Dit dede ... ghenieten vgl. Aristot. Eth. Nicom. III. 10. 10: Quapropter et collum quidam obsoniorum gurges sibi gruis collo longius optavit: ut qui tactu maximam capiebat voluptatem. - De ‘swijnsche Philoxenes’ wordt in Duyvels wet swaar vermeld (W.W. I 240d).
12 ketelinghe er staat: ketelighe.
gheduyre in de W.W. staat: geduyrende.
[p. 399]
wat onlust, ja wat verdriet moet daar niet altyd by henluyden zyn? Vintmen oock grooter lust dan daarmen verkryght het begheerde? Vryelyck neen. Verkryghens deze onmatighe? Zekerlyck neen, maar het platte* teghendeel, voort komende uyt het stadigh ontberen van 'tghene zy boven al ende in allen begheren.
14. 14 Dit is een warachtighe ende byblyvende wellust. Die kryghen zy nemmermeer, maar niet dan een valsche ende vluchtighe lust, die strax verandert in een byblyvende verdriet, smert of rouwe. Zyn dan deze zwynhoeders of dienaren vande onreyne lusten niet te recht ellendighe slaven van deze pynlycke onmaticheyd, die haarder katyven* begheerten nemmermeer en verzaad, maar altyd in huere onvernoeghde begheerten hongherigh blyven laat?
15. Zy verbeelden zich met een eeuwighe zalicheyd, die zy eeuwelyck ontberen doort hebben van een onophoudelycke ellendicheyd. Want alle onmate quelt ende pynight, ende in als* zyn zy onmatigh, zo werden zy altyd ghepynight. Dats nu verde van 'tbegheerde wellustighe leven te ghenieten.
16. Zulcke beloninghe kryghen deze dienaren van huere afgodische wellust, ende voor dezen snoden, schandelycken ende beestelycken dienstbaarheyd. 't Eene quaad hopen zy op 't ander. Tot die ghebrekelycke armoede voeghen zy schandlycke verachtinghe met lastighe moeyelyckheyden, hier by komen zware zieckten met smertelycke pyne, ende ten laatsten gheheel verderf van lyf ende ziele.
17. Hier staat noch meer af te zegghen. Maar want dit voeghlyxte zal vallen int handelen vande luste, daar op ick nu kome, zo wil ick dit nu hier laten ende dat beghinnen.
14 die kryghen ... rouwe 16 hier by komen ... lyf en ziele vgl. Boeth. Phil. cons. III 7 p. 57: Quid autem de corporis voluptatibus loquar quarum appetentia quidem plena est anxietatis, satietas vero paenitentiae? Quantos illae morbos, quam intolerabiles dolores, quasi quendam fructum nequitiae fruentium solent referre corporibus!
Vande onmaticheyd
1. Even zo rustighen ende lustighen leven als de maticheyd veroorzaackt inden matighen menschen, even zo moeyelycken ende verdrietighen leven maackt d'onmaticheyd voor haren dienaren, ende dit zo wel inden ghenen die beneden als die boven de mate leven. Want zy doet in allen dinghen te luttel of te vele. Zo plaaght zy zo wel den ghierighen* doort magher hongheren, als den quistghoed doort ghulzigh smetsen*. In beyden quetst zy de nature.
2. Zo maackt het onmatigh mesbruyck des gheldes een veel hebbende of een veel ghehad hebbende arm mensche. D'een heeft nu noch te veel maar niet ghenoegh, d'ander hadde eerst ghenoegh ende heeft nu te luttel. 't Eerste is byden ghierighen, 'tlaatste byden quistghoed. Doch is de ghedurichste armoede byden ghierighen.
3. Want deze en magh zo vele niet verkryghen of hem en ghebreeckt noch altyd meer, maar de quistghoed magh zo veel verdoen dat hy niet meer om te verdoen en heeft, zo dat het verdoen wel, maar het ghierigh begheren niet kan eynden.
4. Dan magh oock de doorbrengher weder door erf-winst of schenck-ghelt bekomen, ende 'tzelve uyt vreze van weder int verzochte* ghebreck te vallen matigh leeren ghebruycken. Dits verde vande ghierighen, maar 'tghequel vant mesbruyck is hen beyden zo langhe zy zulx blyven al te na by.
5. Ghelyck nu d'onmaticheyd hueren dienaren onmatelyck plaaght doort onmatigh mesbruyck in 'tvoedsel ende int gheld, zo quelt zyze oock stadelyck int mesbruyck van Venus, vande eere, vande machte ende oock van alle der zielen krachten.
6. Want zy is een ghebreck of zonde in allen dinghen te veel of te luttel doende. Daar door verandert zy oock die ghezonde wyn in doodlyck venyn, ende die overvloedighe ryckdommen in een ghebrekelycke armoede voor alle huere dronckene ende ghierighe slaven. Doch vintmer meer die haar dienen boven dan onder de mate.
7. 7 Daarom zy oock by den gheleertsten ouden werdt ghezeyt te wezen
7 Daarom zy ... wellusten vgl. Aristot. Eth. Nicom. III. 11. 5: De voluptate quidem igitur liquet, in ea id quod est nimium esse intemperantiam et rem vituperandam.
[p. 398]
een berispelyke overvloedicheyd der wellusten. Want dit ghebreck bestaat meest inde begheerlycke krachten, doende die quade lusten ankleven.
8. In allen dinghen overtreden d'onmatighen de mate, navolghende huer blinde begheerten, die onbetemt van redens toom int wilde hollen. Want zy zoecken lust oock in hatelycke* dinghen, diemen behoort te vlieden, of zy mesbruycken die gheoorlofde lusten onmatelyck tot het walghens, ja verdrietens toe.
9. Dit komt uyt onverstant, dat en kent het rechte eynde niet daar toe de luste streckt, te weten tot sterckinghe ende verquickinghe der naturen. Die heeft haar eynde. Maar haar zotheyd, zulx niet verstaande, maackt vande luste, die maar een middel zoude zyn, zelf het eynde.
10. Dits een valsche wane, die heeft zelf gheen eynde. Daarom jaghen die onwyze waners na deze lust door lusts ghenieten zonder eynde, ghelyck die ghierighen spoeren na 'tghenoeghen* vermids* het ghelds verkryghen zonder eynde.
11. 11 Zo heeft zulck begheren van lust nemmermeer eynde, want zy verkryghen nemmermeer 'tgheen zy begheren; dit doet hem alle ware lust ontberen. Wat begheren zy? Een eeuwighe of ghedurighe lust die nemmermeer op en houdt. Dit dede den zwynighen schynwyze een kraans hals wenschen, om zo vele te langher het wellustigh ghevoel vande leckere smake te ghenieten.
12. 12 Wat verkryghen deze zotte begheerten? Een vluchtighe schynlust, recht als een korte ketelinghe* van onnatuurlyck lachen, die een moeder is van een gheduyre pyne ende een ware anklevende droefheyd. Daarmen dan lust zoeckt ende smerte vint en verkryghtmen het begheerde niet, maar het ghehate verdriet; zaligh is die dit inder waarheyd ziet ende deze pynlycke dienstbaarheyd ontvliedt.
13. Wat lust magh doch wezen by zulcke onmatighe dieren? Immers
11 Dit dede ... ghenieten vgl. Aristot. Eth. Nicom. III. 10. 10: Quapropter et collum quidam obsoniorum gurges sibi gruis collo longius optavit: ut qui tactu maximam capiebat voluptatem. - De ‘swijnsche Philoxenes’ wordt in Duyvels wet swaar vermeld (W.W. I 240d).
12 ketelinghe er staat: ketelighe.
gheduyre in de W.W. staat: geduyrende.
[p. 399]
wat onlust, ja wat verdriet moet daar niet altyd by henluyden zyn? Vintmen oock grooter lust dan daarmen verkryght het begheerde? Vryelyck neen. Verkryghens deze onmatighe? Zekerlyck neen, maar het platte* teghendeel, voort komende uyt het stadigh ontberen van 'tghene zy boven al ende in allen begheren.
14. 14 Dit is een warachtighe ende byblyvende wellust. Die kryghen zy nemmermeer, maar niet dan een valsche ende vluchtighe lust, die strax verandert in een byblyvende verdriet, smert of rouwe. Zyn dan deze zwynhoeders of dienaren vande onreyne lusten niet te recht ellendighe slaven van deze pynlycke onmaticheyd, die haarder katyven* begheerten nemmermeer en verzaad, maar altyd in huere onvernoeghde begheerten hongherigh blyven laat?
15. Zy verbeelden zich met een eeuwighe zalicheyd, die zy eeuwelyck ontberen doort hebben van een onophoudelycke ellendicheyd. Want alle onmate quelt ende pynight, ende in als* zyn zy onmatigh, zo werden zy altyd ghepynight. Dats nu verde van 'tbegheerde wellustighe leven te ghenieten.
16. Zulcke beloninghe kryghen deze dienaren van huere afgodische wellust, ende voor dezen snoden, schandelycken ende beestelycken dienstbaarheyd. 't Eene quaad hopen zy op 't ander. Tot die ghebrekelycke armoede voeghen zy schandlycke verachtinghe met lastighe moeyelyckheyden, hier by komen zware zieckten met smertelycke pyne, ende ten laatsten gheheel verderf van lyf ende ziele.
17. Hier staat noch meer af te zegghen. Maar want dit voeghlyxte zal vallen int handelen vande luste, daar op ick nu kome, zo wil ick dit nu hier laten ende dat beghinnen.
14 die kryghen ... rouwe 16 hier by komen ... lyf en ziele vgl. Boeth. Phil. cons. III 7 p. 57: Quid autem de corporis voluptatibus loquar quarum appetentia quidem plena est anxietatis, satietas vero paenitentiae? Quantos illae morbos, quam intolerabiles dolores, quasi quendam fructum nequitiae fruentium solent referre corporibus!