Luther schreef:Erasmiaan schreef:Laat ik dat nu ook eens zijn. Ik ben in de toetssteen van ds. Van der Groe aan het lezen en ik moet eerlijk zijn dat die prediking nog maar weinig gevonden wordt. Zijn separatie kom je bijna niet meer tegen.
Aan de andere kant ook preken van ds. Smytegelt en ds. Comrie die zeer aanbevelenswaardig zijn en waar je onderwijs krijgt over de standen in het genadeleven, zoals je deze ook terugvindt bij Ralph Venning, een puritein.
Inderdaad. Lees de beide hertaalde preken van Comrie: 'Troost voor een missend hart' en 'Herstel voor een biddend hart'. Misschien is het dat wel, dat zulke diepe, bijbelse bevinding, opkomend uit de tekst vaak is verworden tot een standaard-verwoording, waarbij vanaf zin 1 het daarop volgende halfuur al feilloos kan worden voorspeld. Ik vind de tonen die Comrie aanslaat in de genoemde boeken binnen de GG vooral terug in de preken die wél op PrekenWeb staan, en dan uiteraard verwoord in een taalveld van 2018.
Ik heb van Comrie zondag 7 en de Eigenschappen gelezen. Zondag 7 was eten en drinken voor me en van de "Eigenschappen" (overigens gewoon in een oude uitgave) staat me vooral de tweede preek bij, over de rechtvaardigmaking. Waar Comrie de partijen in het gericht gaat beschrijven en wat er plaats vindt als "God naar recht hen niet wil schuldig keuren".
Toen ik zojuist eens wat aan het zoeken was naar de preken van Comrie, kwam ik op Theologienet een aantal brieven van hem tegen aan een zekere ds. Verster. Toen ik de eerste brief las kreeg ik lust om hier wat te citeren. Dát zijn de gezonde geestelijke woorden:
dr. A. Comrie schreef:Het verkwikte mij zeer uit uw brief enig bericht te ontvangen omtrent de weg die God sinds onze laatste onvergetelijke ontmoeting met u heeft gehouden. Hoewel ik slechts weinig licht in geestelijke zaken heb, kon ik toen ik u voor het eerst sprak, wel vaststellen dat God genadig Zijn hand aan u gelegd had. Hij wilde u, om heilige redenen nog wat laten tobben en werken in eigen kracht en uw eigen begrippen te laten koesteren omtrent de weg, waarlangs gij dacht tot verruiming te moeten komen. En uw kennissenkring deelde uw standpunt. Doordat dit alles samenspande met uw wettisch hart, kwamen u deze denkbeelden niet anders voor dan heilzaam, Godeverheerlijkend en onmisbaar tot zaligheid. Ja u achtte deze denkbeelden noodzakelijk om u daarvoor geschikt te maken voor vrije genade en u te versieren als een bruid voor Christus. Uit innige liefde tot u dacht ik toen: ‘Het bedroeft me en gaat me ter harte dat zo’n jong lief kind niet kan zuigen aan de borsten van zuivere evangelische troost’. Ik dacht echter: ‘Hij zal zich moeten doodwerken. Hij zal, in de hoop tenslotte wat te bereiken, voor niets moeten arbeiden en zijn geld tevergeefs moeten uitgeven. En hij zal niet aflaten te werken en te arbeiden, voordat God zijn werkende armen en lopende benen in stukken breekt en hem als een waarlijk arme zondaar doet sterven, en zo laten ervaren dat de gerechtigheid niet wordt toegerekend aan hen die werken maar die geloven. Dat wil zeggen: De gerechtigheid wordt toegerekend aan hen die deze gave met lijdzaamheid ontvangen en deze ontvangen hebbende er metterdaad op berusten'.
Mijn hartelijk geliefde medebroeder, wij komen tot de vrijheid Gods niet op stel en sprong. Wanneer de erfgenaam nog een kind is, kan hij lange tijd in een toestand verkeren waarin hij zich in weinig onderscheidt van een dienstknecht. In dit opzicht is Gods weg voor ons aanbiddelijk en heilzaam. Ik wil zeggen: In deze weg worden wij onderscheiden van hen, die met een beredeneerd geloof uit hun natuurlijke kracht opklimmen tot de genade en zich troosten met een ingebeelde Christus. God laat ons door de werken in de dood storten en zo de noodzaak van Zijn vrijmachtig afdalen tot ons op zulke wijze ervaren, dat wij erkennen dat God ons zonder ons toedoen zalig maakt.
Als we elkaar híér nu in mogen vinden praten we verder inderdaad nog slechts over accentverschillen.