"Mag ik je vragen hoe je aan de 'eerst vreze, dan kindschap' exegese komt, terwijl er letterlijk staat 'geen vreze, maar kindschap'?"
Er staat letterlijk "wederom tot vreze".
Dat woordje wederom wijst op herhaling.
Aan het kindschap is dus vreze voorafgegaan.
Vandaar mijn opmerking.
Genade
Dag Zeeuw(2?)
De Willibrord vertaalt: 'De Geest die u ontvangen hebt, is er niet een van slaafsheid, die u opnieuw vrees zou aanjagen. U hebt een Geest van kindschap ontvangen, die ons doet uitroepen: Abba, Vader!'
Inderdaad gaat het over 'niet opnieuw vrees aanjagen'. Het lijkt me in het verband echter moeilijk te verdedigen dat die 'geest van slaafsheid' een door God gegeven berouw over de zonde zou zijn. In het geheel van Romeinen gaat het eerder over een wettische vrees voor God (in het geval van de joden) of (misschien) voor afgoden (de heidenen).
De Willibrord vertaalt: 'De Geest die u ontvangen hebt, is er niet een van slaafsheid, die u opnieuw vrees zou aanjagen. U hebt een Geest van kindschap ontvangen, die ons doet uitroepen: Abba, Vader!'
Inderdaad gaat het over 'niet opnieuw vrees aanjagen'. Het lijkt me in het verband echter moeilijk te verdedigen dat die 'geest van slaafsheid' een door God gegeven berouw over de zonde zou zijn. In het geheel van Romeinen gaat het eerder over een wettische vrees voor God (in het geval van de joden) of (misschien) voor afgoden (de heidenen).
De vertaling die de Willibrord geeft, impliceert inderdaad dat de Geest die wij ontvangen hebben een andere is dan de geest der dienstbaarheid. Ik ken helaas nauwelijks Grieks, maar ik betwijfel of 'geest' in de grondtekst met een hoofdletter staat. Ik vermoed dat dat een interpretatie van de Statenvertaling is, die we niet moeten behandelen alsof het de bijbel zelf is.
In het geheel van Romeinen 8 lijkt de interpretatie van de Willibrord mij de juiste. In het hele hoofdstuk staat de enorme tegenstelling tussen de Geest en het vlees centraal. Wij zijn niet meer in het vlees, maar in de Geest, we bedenken dat des Geestes is, en door die Geest zijn wij kinderen van God (vs 14). Kinderen, geen slaven. Daarom zegt vs. 15 dat de Geest die we ontvangen hebben niet (opnieuw, zoals voor de tijd dat we Christus leerden kennen) vrees wekt, maar kindschap. In het geheel van dit hoofdstuk lijkt het me dan ook onwaarschijnlijk dat Paulus wil zeggen dat de 'geest der dienstbaarheid' ook Gods Geest was. De geest der dienstbaarheid hoort bij het vlees, bij de dood, niet bij de Geest van Christus. De tegenstelling die het hoofdstuk beheerst, beheerst ook het 15e vers. De hele formulering van het vers is dan ook zeer stellig: we hebben NIET opnieuw de geest der dienstbaarheid, MAAR de Geest der aanneming tot kinderen ontvangen. "Staat dan in de vrijheid, waarmee Christus u vrijgemaakt heeft', zegt hij elders, 'en wordt niet wederom met het juk (de geest) der dienstbaarheid bevangen." De tegenstelling die hij tussen die twee maakt, is veel te scherp dan dat het allebei werkingen van Gods Geest zouden kunnen zijn.
Ik heb gezegd dat de 'geest der dienstbaarheid' in het geval van de joden, die de Wet kenden, een wettische vrees voor God zou kunnen zijn. In het geval van de heidenen kan dat niet. Dan is het eerder een vrees voor de goden, het noodlot, de dood. En ook daarvan werden ze door de Geest van Christus bevrijdt.
In het geheel van Romeinen 8 lijkt de interpretatie van de Willibrord mij de juiste. In het hele hoofdstuk staat de enorme tegenstelling tussen de Geest en het vlees centraal. Wij zijn niet meer in het vlees, maar in de Geest, we bedenken dat des Geestes is, en door die Geest zijn wij kinderen van God (vs 14). Kinderen, geen slaven. Daarom zegt vs. 15 dat de Geest die we ontvangen hebben niet (opnieuw, zoals voor de tijd dat we Christus leerden kennen) vrees wekt, maar kindschap. In het geheel van dit hoofdstuk lijkt het me dan ook onwaarschijnlijk dat Paulus wil zeggen dat de 'geest der dienstbaarheid' ook Gods Geest was. De geest der dienstbaarheid hoort bij het vlees, bij de dood, niet bij de Geest van Christus. De tegenstelling die het hoofdstuk beheerst, beheerst ook het 15e vers. De hele formulering van het vers is dan ook zeer stellig: we hebben NIET opnieuw de geest der dienstbaarheid, MAAR de Geest der aanneming tot kinderen ontvangen. "Staat dan in de vrijheid, waarmee Christus u vrijgemaakt heeft', zegt hij elders, 'en wordt niet wederom met het juk (de geest) der dienstbaarheid bevangen." De tegenstelling die hij tussen die twee maakt, is veel te scherp dan dat het allebei werkingen van Gods Geest zouden kunnen zijn.
Ik heb gezegd dat de 'geest der dienstbaarheid' in het geval van de joden, die de Wet kenden, een wettische vrees voor God zou kunnen zijn. In het geval van de heidenen kan dat niet. Dan is het eerder een vrees voor de goden, het noodlot, de dood. En ook daarvan werden ze door de Geest van Christus bevrijdt.
Ik wil eerst even duidelijk stellen dat de middelen waarmee de zonde-overtuiging gewerkt word gelijk is. De nodiging tot het heil komt tot allen even sterk. Zondekennis is daar geen voorwaarde of vereiste toe. Een voorbeeld van een gelijke roeping vinden we in Matt 22, het voorbeeld van de koning die en bruiloft hield. Waar de treffende conclusie luidt (v 14): Want velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkorenAls ik je goed begrijp stel je dat de overtuigingen wezenlijk verschillen in de manier waarop ze gewerkt worden. Dat is het onderscheidende.
Zou ik je mogen vragen om dit op grond van de Schrift en/of belijdenis aan te tonen?
Dat ik stel dat de overtuigingen verschillen, daarmee bedoel ik dus niet de inhoud van de overtuiging, want die is in beide gevallen de (persoonlijke) zonde. Ook in diepte hoeft geen verschil te zitten. En Kain zeide tot den HEERE: Mijn misdaad is groter, dan dat zij vergeven worde (Gen 4:13).
M.i. is het grote verschil het verlangen naar verlossing. Of beter gezegd: het verlangen naar de Verlosser. Ik lees Kaïn niet dat hij een verlosser zocht, noch bij Judas. Echter, de bijbel staat vol met zondaren die naar God vragen. Geen één van hen is ledig overgebleven...
Tevens is er een verschil van de werking van de Geest. De Geest bidt in het hart van een 'ontdekte zondaar', niet in het hart van een niet-uitverkorene. We lezen van dit bidden van de Geest in Rom 8:
22 Want wij weten, dat het ganse schepsel te zamen zucht, en te zamen als in barensnood is tot nu toe. 23 En niet alleen dit, maar ook wij zelven, die de eerstelingen des Geestes hebben, wij ook zelven, zeg ik, zuchten in onszelven, verwachtende de aanneming tot kinderen, namelijk de verlossing onzes lichaams. 24 Want wij zijn in hope zalig geworden. De hoop nu, die gezien wordt, is geen hoop; want hetgeen iemand ziet, waarom zal hij het ook hopen? 25 Maar indien wij hopen, hetgeen wij niet zien, zo verwachten wij het met lijdzaamheid. 26 En desgelijks komt ook de Geest onze zwakheden mede te hulp; want wij weten niet, wat wij bidden zullen, gelijk het behoort, maar de Geest Zelf bidt voor ons met onuitsprekelijke zuchtingen.
Deze tekst zie ik als beschrijving van een bekeringsweg. Eerst ellende leren zien, dan (bewust) in Christus tot kind Gods aangenomen worden. Het wezelijke verschil (zoals ik ook hierboven heb proberen aan te geven) met de overtuigingen van een niet-uitverkoren is dus de inwoning van de Geest. Omdat ik stel dat de wedergeboorte geschied vóór de ellendekennis (zonder wedergeboorte leidt de ellendekennis de mens alleen maar tot wanhoop, en niet tot Christus), kan ik dus stellen dat de Geest vanaf het begin van de ware ellendekennis, in de mens woont. Eerst ontdekkend in zonde en schuld, later als getuige in ons hart, die met ons getuigd dat wij kinderen van God zijn.Persoonlijk ben ik daar vooralsnog namelijk niet van overtuigd. Juist de aangehaalde woorden van Paulus (aan de gelovigen!) duiden er mi op dat de gelovigen eerst de Geest ontvangen als een Geest der dienstbaarheid tot vreze (vgl. Galaten), en dan de Geest der aanneming tot kinderen. Hoe verklaar jij deze tekst?
Genade, dat is: uit Hem, door Hem, en tot Hem!
Beste Zeeuw,
Bedankt voor je uitgebreide en waardevolle reactie. Ik zie je citaten van Calvijn en Perkins graag verschijnen.
Nog even een reactie:
Ik ga me toch eens wat dieper in deze stof verdiepen, mn. vanwege de relevantie voor de (bevindelijke) prediking. Misschien dat het mn mening nog gaat veranderen...
Bedankt voor je uitgebreide en waardevolle reactie. Ik zie je citaten van Calvijn en Perkins graag verschijnen.
Nog even een reactie:
Ik bedoelde niet dat Gods Geest alleen in de heiligen werkt. Nee, Hij werkt in alles en allen. Maar Hij woont alleen in het hart der heiligen. Ook het bidden doet Hij alleen in de heiligen.Maar, betekend het dat de Geest alleen maar in de heiligen werkt ? Een belangrijke vraag!
De Schrift maakt toch duidelijk dat dit wel het geval kan zijn. Denk aan Bileam, Saul, e.d.
Laat het waar zijn dat Gods Geest dus alleen voor de heiligen bid (dat kan ook niet anders omdat de voorbede gegrond is op de verzoening van Christus), maar dat betekend niet dat de Geest alleen in hen werkt. In onderstaand citaat verwar je deze 2 zaken
Ik ga me toch eens wat dieper in deze stof verdiepen, mn. vanwege de relevantie voor de (bevindelijke) prediking. Misschien dat het mn mening nog gaat veranderen...
Beste Memento,
Je had nog een reactie tegoed. Ik heb daar eens over nagedacht. Misschien is het goed om enkele opmerkingen vooraf te maken om deze discussie in een wat bredere context te zien.
We spreken hier over het onderscheid in overtuigingen, wel of niet zaligmakend.
Misschien is het goed om de vraag eens te overwegen of wij (in de ger. gezindte ) niet veelal allerlei begrippen een zelfstandig bestaan gegeven hebben, die de Schrift niet kent.
We spreken in het algemeen over zaligmakende genade, zaligmakende overtuigingen enz.
Moeten we niet eens eenvoudig eerst terug naar de grondwaarheden van de Schrift ?
De Schrift leert ons dat wij als Adamskinderen liggen onder Gods rechtvaardige toorn. De Schrift leert ons dat God in grondeloze liefde naar Zijn welbehagen Zijn Zoon gegeven heeft om te lijden en te sterven als plaatsvervangend offer.
Wat is zaligmakend ? Het deel krijgen aan dat offer van Christus! Alleen dan ontvang ik als een verloren zondaar Zijn gerechtigheid en kan voor God bestaan.
De Schrift leert ons overduidelijk en op vele plaatsen dat die gerechtigheid alleen ontvangen word door het geloof. Ik denk dat het overbodig is daar Schriftbewijzen voor te noemen.
De rechtvaardiging door het geloof is het centrale thema van de Schrift en de Reformatie en naar Luthers woorden het artikel waar de kerk mee staat of valt.
Laten we dat vooral vast houden. Het geloof richt zich op Christus (U dan die gelooft is Hij dierbaar); het geloof kent zekerheid (Het geloof is een vaste grond van de dingen die men hoopt en een bewijs der zaken die men niet ziet). Het geloof is Gods gave (en dat niet uit U, het is Gods gave), hoewel Hij het aan alle mensen beveelt (Geloof in de Heere Jezus Christus en gij zult zalig worden) en daartoe nodigt ( Wend u naar Mij toe, word behouden).
Het geloof schenkt de Heere tenslotte niet aan allen (het geloof der uitverkorenen Gods).
Dat geloof, dat staat centraal in de Schrift. Dat geloof rechtvaardigt. Niet als een verdienende oorzaak, maar als een geschonken instrument wat Christus omhelst en daardoor deel aan Hem en Zijn gerechtigheid krijgt. Dus geen rechtvaardiging voor het geloof, ook niet om het geloof; maar door het geloof. Dit geloof werkt God door de prediking van het Evangelie en de werking van de Heilige Geest.
Dat is het centrale thema van de Schrift en de Reformatie. En dat moeten we blijvend vasthouden. Zonder geloof in Christus is er ook geen vereniging met Hem, geen rechtvaardiging en heeft men ook geen deel aan Hem!
Zonder geloof is het immers onmogelijk om Gode te behagen zegt de Schrift. Het geloof is ook niet iets wat onbewust ontvangen word. De Schrift spreekt erover dat Christus door het geloof in het hart woont.
Hoe komt een mens tot geloof ? Gaat hij van de ene dag op de andere beginnen met geloven ?
De Schrift leert ons dat zondaren gewoonlijk overtuigd worden van hun zonde en schuld. Die overtuiging is noodzakelijk om hen uit te drijven naar Christus. Luther leert dit bijzonder sterk in zijn commentaar op de Galatenbrief. De wet moet ons veroordelen en doden, alvorens we het leven vinden door het geloof in Christus.
Bij Calvijn ligt de nadruk er minder op, maar evenzeer leert hij dit. Ik verwijs naar het citaat van Majorca in de topic van “erbuiten geplaatst”. (commentaar op Gen. 15:6).
De vraag is hoe zij deze overtuiging zien. Zij zien die als het werk van de Heilige Geest, en als een werk wat tot Gods wijze van werken behoort. Luther spreekt over Gods vreemde werk. Is die overtuiging zaligmakend ? Nee! Zolang de zondaar immers niet in Christus gelooft is er geen sprake van rechtvaardiging en zaligheid! Anders zou het fundament van de Reformatie alsnog buiten het geloof in Christus gelegd worden.
Calvijn stelt dus enerzijds dat Gods Geest ons overtuigd van zonde, maar anderzijds wil hij nadrukkelijk stellen dat wij deze overtuiging niet als boetvaardigheid mogen benoemen. Calvijn maakt onderscheid tussen overtuiging en boetvaardigheid. De overtuiging gaat aan het geloof vooraf, maar de boetvaardigheid komt juist uit het geloof voort!
“Dat echter de boetvaardigheid niet alleen terstond volgt op het geloof, maar ook daaruit geboren wordt, moet buiten geschil zijn”, en “Zij echter, die menen dat de boetvaardigheid veeleer aan het geloof voorafgaat of daaruit voortkomt of daardoor voortgebracht word gelijk de vrucht de boom, hebben haar kracht nooit gekend en laten zich door een al te licht bewijs tot dit gevoelen brengen (Institutie, 3-3-1).
Calvijn beroept zich (evenals de Marrowmen) op de oproep van Christus en Johannes: Bekeert u en gelooft het Evangelie! Hij ziet hierin eerst het doel (bekering; synoniem voor boetvaardigheid) genoemd, en vervolgens het middel om tot dat doel te geraken (geloof in het Evangelie).
De positie van Calvijn samenvattend:
“de boetvaardigheid van het Evangelie zien wij in allen die door de prikkel der zonde bij zichzelf gewond (dus overtuiging! Zeeuw), en door het vertrouwen op Gods barmhartigheid (geloof, Zeeuw) opgericht en opgeleefd en tot de Heere bekeerd zijn”(Inst, 3-3-4).
De prikkel der zonde die verwond en aan het geloof voorafgaat word door Calvijn in zijn commentaar op Hand. 20:21 zelfs nadrukkelijk een voorbereiding tot het geloof genoemd.
Dus eerst de voorbereidende overtuiging door de wet die het werk is van Gods Geest, en dan het rechtvaardigende geloof wat alleen zaligmakend is omdat het deel geeft aan Christus.
De vraag is dan vervolgens waar de wedergeboorte te plaatsen is. De Reformatoren kenden het begrip wedergeboorte nog niet specifiek als de geestelijke levendmaking. Zij gebruikten het zowel voor het begin als de voortgang (heiligmaking) van het geestelijke leven. Bij Calvijn zie je overigens wel aanzetten om het begrip louter voor het moment van de geestelijke levendmaking te gebruiken.
In de strijd tegen de remonstranten is dit veel nadrukkelijker naar voren gekomen om juist daardoor te beklemtonen dat de natuurlijke mens niet in staat is om zaligmakend in Christus te geloven tenzij God eerst daartoe scheppend en vernieuwend werkt in de mens.
Enkele opmerkingen hierbij: het spreken over de wedergeboorte is een Bijbelse zaak (Joh.3), de plaats van de wedergeboorte voor het geloof is eveneens Bijbels (Joh.1). Wel moeten we de wedergeboorte plaatsen in de context van het geloof. Het is “wedergeboren tot geloof”.
Nooit als zelfstandig begrip! In die context plaatst ook de DLR de wedergeboorte “wedergeboren worden en metterdaad geloven”. Wanneer de wedergeboorte daarom in orde aan het geloof voorafgaat, maar in tijd samenvalt; blijft de nadruk in de heilsorde nadrukkelijk liggen bij de rechtvaardiging door het geloof. En dat is ook naar de Schrift die het geloof veel centraler stelt dan de wedergeboorte.
En dan komt het probleem: in de Nederlandse gereformeerde scholastiek is men de wedergeboorte in engere zin los gaan maken van het geloof en is men haar gaan zien als een soort onbewust ingestorte nieuwe levenskiem. (Maccovius, Voetius). Niet voor niets beriep Kuijper zich op Voetius voor een veronderstelde wedergeboorte.
Maccovius stelde dat zodra Gods Geest gaat werken in een uitverkorene dit een zaligmakend werk is!
Het feit dat de zondaar op dat moment niet gelooft in Christus tot rechtvaardiging loste men op door te onderscheiden tussen dadelijke rechtvaardiging en lijdelijke rvm, waarbij men stelde dat zo’n zondaar reeds dadelijk bij God gerechtvaardigd was. Dat was de grond waarop Gods Geest zaligmakend kon werken. De lijdelijke rvm in het geweten van de zondaar was dus nadrukkelijk onderscheiden van de dadelijke rvm aan Gods zijde.
Ik aarzel niet om dit een onschriftuurlijke dwaling te noemen die teruggaat op de (verkeerde) invloed van filosofie en scholastiek binnen de theologie. Het thema van de Reformatie word zo verloren. Er word geen goddeloze, maar een wedergeboren zondaar gerechtvaardigd!
De kerk valt dus inderdaad wanneer het leerstuk van de rechtvaardiging niet meer centraal staat, wat dat betreft heeft Luther gelijk gehad.
Gelukkig was het in Engeland anders bij de puriteinen. In het algemeen hielden zij vast aan de rechtvaardiging door het geloof, waarbij alles wat voor het geloof kwam niet zaligmakend was. Al wat uit het geloof niet is, is zonde.
Om de overtuiging van zonde toch een plaats te geven hebben ook de puriteinen die benoemd als voorbereiding. Ik citeer ds. C. Harinck uit de theologische nabeschouwing van Om het hart van het Evangelie. Daarin behandelt hij de discussiepunten van de Marrow controversy in historisch perspectief. (1 van die punten was dat de Marrow in navolging van Calvijn leerde dat de boetvaardigheid uit het geloof voortkomt en niet daaraan vooraf ging, zoals de tegenstanders leerden die dit combineerden met een hypercalvinistische Evangelieprediking voor deze boetvaardigen).
Over Perkins schrijft Harinck het volgende:
“Perkins onderscheidde acht trappen in het proces van de bekering van de zondaar. Vier van deze stadia gingen aan het geloof in Christus vooraf, te weten: Het met nieuwe aandacht horen van het Woord, de erkenning van de eisen van Gods wet, het zich realiseren van bijzondere zonden en wettische vrees en verslagenheid. Deze stadia werkt God door Zijn Geest in de uitverkorenen, maar kunnen ook als vrucht van de algemene genade gevonden worden in de verworpenen. Vier andere stadia volgen daarna, te weten: Het acht geven op de beloften van het Evangelie, het geloof in Christus, de evangelische boetvaardigheid en een nieuwe gehoorzaamheid. Deze laatste 4 stadia worden echter alleen in de uitverkorenen gevonden. Zij zijn dan ook beslissend.”
Ook Perkins stelde dat alleen het geloof in Christus rechtvaardigend is. Alles wat daar aan vooraf gaat is niet zaligmakend. De voorbereidingen zijn wel het werk van Gods Geest, maar zolang er geen geloof is is er ten diepste geen eeuwigheidsverschil tussen overtuigden en zorgelozen:
“want al had een mens nog zoveel van deze weerhoudende genade, toch, zo hij de Geest van Christus niet heeft om het geloof in het hart te scheppen en hem te heiligen, zo is hij even ver van de zaligheid als iemand anders” (Hemelse vertroosting).
De puriteinen onderscheiden dus in bepaalde stadia. Dat heeft ook misbruik gegeven en een soort van schemavorming veroorzaakt. Dat had invloed op het aanbod van genade. Men leerde soms dat je eerst een zekere geschiktheid moest hebben door voorbereidende overtuigingen. Andere puriteinen keerden zich tegen de vastgestelde stadia.
Ook Owen en Rutherford leren de voorbereiding tot het geloof. Ik ga hen nu niet citeren, maar lees bijvoorbeeld van Owen eens zijn Pneumatologia of Rutherford’s Christus stervende en zondaars tot Zich trekkende. Wil je het kort en beknopt dan kan het genoemde theologisch overzicht van Harinck al verhelderend zijn.
Tenslotte: het spreken over voorbereidingen kan ook misverstaan worden. Het is uitdrukkelijk niet zo dat de mens zich voorbereid. Het zijn voorbereidende werkingen van Gods Geest!
Iemand als Comrie heeft zich ondanks zijn Schots-puriteinse achtergrond veel meer aangesloten bij het standpunt van de gereformeerde scholastiek , maar wist heel goed dat de puriteinen anders leerden. In zijn HC verklaring geeft hij duidelijk aan dat dit woordgebruik zeker Schriftuurlijk kan zijn. In dat gedeelte lijkt het zelfs of Comrie zich bij hen aansluit zonder overigens zelf het woord voorbereiding te gebruiken. Persoonlijk vind ik Comrie hier niet helder in.
Tot slot Harinck over de Marrowmen:
“De Marrow men leerden echter dat, alhoewel er voorbereidingen tot het geloof zijn, de boetvaardigheid en het Evangelische berouw op het geloof volgen. Het evangelische berouw komt voort uit het geloof in Gods barmhartigheid in Christus geopenbaard. De boetvaardigheid is daarom altijd een vrucht van het geloof. We kunnen dan ook zeggen dat de leer van Het Merg in grote lijnen overeenstemt met de gereformeerde orthodoxie. De Marrow men brengen wel enige correctie aan tov sommige orthodoxe theologen, die de leer van de voorbereidingen al te sterk op de voorgrond hebben gesteld. Het gevaar was dan dat de mens in zichzelf op zoek ging naar het bezit van deze voorbereidingen en niet meer zag op de genadige roep van het Evangelie.”
Als slotopmerking bij deze zaken is het goed om altijd Luthers
woorden in gedachten te houden. De rechtvaardiging door het geloof is het thema waar de kerk mee staat of valt. Alles buiten dit geloof is zonde voor God. En de minste trap van dit geloof, hoe klein ook, acht Christus dierbaar en is rechtvaardigend voor God. Vandaar dat Paulus ook zijn hoorders niet vroeg of zij overtuiging kenden (hoe noodzakelijk ook), maar direct doordrong tot de kern waar het voor ons allen om gaat “wat dunkt u van de Christus ?”
Je had nog een reactie tegoed. Ik heb daar eens over nagedacht. Misschien is het goed om enkele opmerkingen vooraf te maken om deze discussie in een wat bredere context te zien.
We spreken hier over het onderscheid in overtuigingen, wel of niet zaligmakend.
Misschien is het goed om de vraag eens te overwegen of wij (in de ger. gezindte ) niet veelal allerlei begrippen een zelfstandig bestaan gegeven hebben, die de Schrift niet kent.
We spreken in het algemeen over zaligmakende genade, zaligmakende overtuigingen enz.
Moeten we niet eens eenvoudig eerst terug naar de grondwaarheden van de Schrift ?
De Schrift leert ons dat wij als Adamskinderen liggen onder Gods rechtvaardige toorn. De Schrift leert ons dat God in grondeloze liefde naar Zijn welbehagen Zijn Zoon gegeven heeft om te lijden en te sterven als plaatsvervangend offer.
Wat is zaligmakend ? Het deel krijgen aan dat offer van Christus! Alleen dan ontvang ik als een verloren zondaar Zijn gerechtigheid en kan voor God bestaan.
De Schrift leert ons overduidelijk en op vele plaatsen dat die gerechtigheid alleen ontvangen word door het geloof. Ik denk dat het overbodig is daar Schriftbewijzen voor te noemen.
De rechtvaardiging door het geloof is het centrale thema van de Schrift en de Reformatie en naar Luthers woorden het artikel waar de kerk mee staat of valt.
Laten we dat vooral vast houden. Het geloof richt zich op Christus (U dan die gelooft is Hij dierbaar); het geloof kent zekerheid (Het geloof is een vaste grond van de dingen die men hoopt en een bewijs der zaken die men niet ziet). Het geloof is Gods gave (en dat niet uit U, het is Gods gave), hoewel Hij het aan alle mensen beveelt (Geloof in de Heere Jezus Christus en gij zult zalig worden) en daartoe nodigt ( Wend u naar Mij toe, word behouden).
Het geloof schenkt de Heere tenslotte niet aan allen (het geloof der uitverkorenen Gods).
Dat geloof, dat staat centraal in de Schrift. Dat geloof rechtvaardigt. Niet als een verdienende oorzaak, maar als een geschonken instrument wat Christus omhelst en daardoor deel aan Hem en Zijn gerechtigheid krijgt. Dus geen rechtvaardiging voor het geloof, ook niet om het geloof; maar door het geloof. Dit geloof werkt God door de prediking van het Evangelie en de werking van de Heilige Geest.
Dat is het centrale thema van de Schrift en de Reformatie. En dat moeten we blijvend vasthouden. Zonder geloof in Christus is er ook geen vereniging met Hem, geen rechtvaardiging en heeft men ook geen deel aan Hem!
Zonder geloof is het immers onmogelijk om Gode te behagen zegt de Schrift. Het geloof is ook niet iets wat onbewust ontvangen word. De Schrift spreekt erover dat Christus door het geloof in het hart woont.
Hoe komt een mens tot geloof ? Gaat hij van de ene dag op de andere beginnen met geloven ?
De Schrift leert ons dat zondaren gewoonlijk overtuigd worden van hun zonde en schuld. Die overtuiging is noodzakelijk om hen uit te drijven naar Christus. Luther leert dit bijzonder sterk in zijn commentaar op de Galatenbrief. De wet moet ons veroordelen en doden, alvorens we het leven vinden door het geloof in Christus.
Bij Calvijn ligt de nadruk er minder op, maar evenzeer leert hij dit. Ik verwijs naar het citaat van Majorca in de topic van “erbuiten geplaatst”. (commentaar op Gen. 15:6).
De vraag is hoe zij deze overtuiging zien. Zij zien die als het werk van de Heilige Geest, en als een werk wat tot Gods wijze van werken behoort. Luther spreekt over Gods vreemde werk. Is die overtuiging zaligmakend ? Nee! Zolang de zondaar immers niet in Christus gelooft is er geen sprake van rechtvaardiging en zaligheid! Anders zou het fundament van de Reformatie alsnog buiten het geloof in Christus gelegd worden.
Calvijn stelt dus enerzijds dat Gods Geest ons overtuigd van zonde, maar anderzijds wil hij nadrukkelijk stellen dat wij deze overtuiging niet als boetvaardigheid mogen benoemen. Calvijn maakt onderscheid tussen overtuiging en boetvaardigheid. De overtuiging gaat aan het geloof vooraf, maar de boetvaardigheid komt juist uit het geloof voort!
“Dat echter de boetvaardigheid niet alleen terstond volgt op het geloof, maar ook daaruit geboren wordt, moet buiten geschil zijn”, en “Zij echter, die menen dat de boetvaardigheid veeleer aan het geloof voorafgaat of daaruit voortkomt of daardoor voortgebracht word gelijk de vrucht de boom, hebben haar kracht nooit gekend en laten zich door een al te licht bewijs tot dit gevoelen brengen (Institutie, 3-3-1).
Calvijn beroept zich (evenals de Marrowmen) op de oproep van Christus en Johannes: Bekeert u en gelooft het Evangelie! Hij ziet hierin eerst het doel (bekering; synoniem voor boetvaardigheid) genoemd, en vervolgens het middel om tot dat doel te geraken (geloof in het Evangelie).
De positie van Calvijn samenvattend:
“de boetvaardigheid van het Evangelie zien wij in allen die door de prikkel der zonde bij zichzelf gewond (dus overtuiging! Zeeuw), en door het vertrouwen op Gods barmhartigheid (geloof, Zeeuw) opgericht en opgeleefd en tot de Heere bekeerd zijn”(Inst, 3-3-4).
De prikkel der zonde die verwond en aan het geloof voorafgaat word door Calvijn in zijn commentaar op Hand. 20:21 zelfs nadrukkelijk een voorbereiding tot het geloof genoemd.
Dus eerst de voorbereidende overtuiging door de wet die het werk is van Gods Geest, en dan het rechtvaardigende geloof wat alleen zaligmakend is omdat het deel geeft aan Christus.
De vraag is dan vervolgens waar de wedergeboorte te plaatsen is. De Reformatoren kenden het begrip wedergeboorte nog niet specifiek als de geestelijke levendmaking. Zij gebruikten het zowel voor het begin als de voortgang (heiligmaking) van het geestelijke leven. Bij Calvijn zie je overigens wel aanzetten om het begrip louter voor het moment van de geestelijke levendmaking te gebruiken.
In de strijd tegen de remonstranten is dit veel nadrukkelijker naar voren gekomen om juist daardoor te beklemtonen dat de natuurlijke mens niet in staat is om zaligmakend in Christus te geloven tenzij God eerst daartoe scheppend en vernieuwend werkt in de mens.
Enkele opmerkingen hierbij: het spreken over de wedergeboorte is een Bijbelse zaak (Joh.3), de plaats van de wedergeboorte voor het geloof is eveneens Bijbels (Joh.1). Wel moeten we de wedergeboorte plaatsen in de context van het geloof. Het is “wedergeboren tot geloof”.
Nooit als zelfstandig begrip! In die context plaatst ook de DLR de wedergeboorte “wedergeboren worden en metterdaad geloven”. Wanneer de wedergeboorte daarom in orde aan het geloof voorafgaat, maar in tijd samenvalt; blijft de nadruk in de heilsorde nadrukkelijk liggen bij de rechtvaardiging door het geloof. En dat is ook naar de Schrift die het geloof veel centraler stelt dan de wedergeboorte.
En dan komt het probleem: in de Nederlandse gereformeerde scholastiek is men de wedergeboorte in engere zin los gaan maken van het geloof en is men haar gaan zien als een soort onbewust ingestorte nieuwe levenskiem. (Maccovius, Voetius). Niet voor niets beriep Kuijper zich op Voetius voor een veronderstelde wedergeboorte.
Maccovius stelde dat zodra Gods Geest gaat werken in een uitverkorene dit een zaligmakend werk is!
Het feit dat de zondaar op dat moment niet gelooft in Christus tot rechtvaardiging loste men op door te onderscheiden tussen dadelijke rechtvaardiging en lijdelijke rvm, waarbij men stelde dat zo’n zondaar reeds dadelijk bij God gerechtvaardigd was. Dat was de grond waarop Gods Geest zaligmakend kon werken. De lijdelijke rvm in het geweten van de zondaar was dus nadrukkelijk onderscheiden van de dadelijke rvm aan Gods zijde.
Ik aarzel niet om dit een onschriftuurlijke dwaling te noemen die teruggaat op de (verkeerde) invloed van filosofie en scholastiek binnen de theologie. Het thema van de Reformatie word zo verloren. Er word geen goddeloze, maar een wedergeboren zondaar gerechtvaardigd!
De kerk valt dus inderdaad wanneer het leerstuk van de rechtvaardiging niet meer centraal staat, wat dat betreft heeft Luther gelijk gehad.
Gelukkig was het in Engeland anders bij de puriteinen. In het algemeen hielden zij vast aan de rechtvaardiging door het geloof, waarbij alles wat voor het geloof kwam niet zaligmakend was. Al wat uit het geloof niet is, is zonde.
Om de overtuiging van zonde toch een plaats te geven hebben ook de puriteinen die benoemd als voorbereiding. Ik citeer ds. C. Harinck uit de theologische nabeschouwing van Om het hart van het Evangelie. Daarin behandelt hij de discussiepunten van de Marrow controversy in historisch perspectief. (1 van die punten was dat de Marrow in navolging van Calvijn leerde dat de boetvaardigheid uit het geloof voortkomt en niet daaraan vooraf ging, zoals de tegenstanders leerden die dit combineerden met een hypercalvinistische Evangelieprediking voor deze boetvaardigen).
Over Perkins schrijft Harinck het volgende:
“Perkins onderscheidde acht trappen in het proces van de bekering van de zondaar. Vier van deze stadia gingen aan het geloof in Christus vooraf, te weten: Het met nieuwe aandacht horen van het Woord, de erkenning van de eisen van Gods wet, het zich realiseren van bijzondere zonden en wettische vrees en verslagenheid. Deze stadia werkt God door Zijn Geest in de uitverkorenen, maar kunnen ook als vrucht van de algemene genade gevonden worden in de verworpenen. Vier andere stadia volgen daarna, te weten: Het acht geven op de beloften van het Evangelie, het geloof in Christus, de evangelische boetvaardigheid en een nieuwe gehoorzaamheid. Deze laatste 4 stadia worden echter alleen in de uitverkorenen gevonden. Zij zijn dan ook beslissend.”
Ook Perkins stelde dat alleen het geloof in Christus rechtvaardigend is. Alles wat daar aan vooraf gaat is niet zaligmakend. De voorbereidingen zijn wel het werk van Gods Geest, maar zolang er geen geloof is is er ten diepste geen eeuwigheidsverschil tussen overtuigden en zorgelozen:
“want al had een mens nog zoveel van deze weerhoudende genade, toch, zo hij de Geest van Christus niet heeft om het geloof in het hart te scheppen en hem te heiligen, zo is hij even ver van de zaligheid als iemand anders” (Hemelse vertroosting).
De puriteinen onderscheiden dus in bepaalde stadia. Dat heeft ook misbruik gegeven en een soort van schemavorming veroorzaakt. Dat had invloed op het aanbod van genade. Men leerde soms dat je eerst een zekere geschiktheid moest hebben door voorbereidende overtuigingen. Andere puriteinen keerden zich tegen de vastgestelde stadia.
Ook Owen en Rutherford leren de voorbereiding tot het geloof. Ik ga hen nu niet citeren, maar lees bijvoorbeeld van Owen eens zijn Pneumatologia of Rutherford’s Christus stervende en zondaars tot Zich trekkende. Wil je het kort en beknopt dan kan het genoemde theologisch overzicht van Harinck al verhelderend zijn.
Tenslotte: het spreken over voorbereidingen kan ook misverstaan worden. Het is uitdrukkelijk niet zo dat de mens zich voorbereid. Het zijn voorbereidende werkingen van Gods Geest!
Iemand als Comrie heeft zich ondanks zijn Schots-puriteinse achtergrond veel meer aangesloten bij het standpunt van de gereformeerde scholastiek , maar wist heel goed dat de puriteinen anders leerden. In zijn HC verklaring geeft hij duidelijk aan dat dit woordgebruik zeker Schriftuurlijk kan zijn. In dat gedeelte lijkt het zelfs of Comrie zich bij hen aansluit zonder overigens zelf het woord voorbereiding te gebruiken. Persoonlijk vind ik Comrie hier niet helder in.
Tot slot Harinck over de Marrowmen:
“De Marrow men leerden echter dat, alhoewel er voorbereidingen tot het geloof zijn, de boetvaardigheid en het Evangelische berouw op het geloof volgen. Het evangelische berouw komt voort uit het geloof in Gods barmhartigheid in Christus geopenbaard. De boetvaardigheid is daarom altijd een vrucht van het geloof. We kunnen dan ook zeggen dat de leer van Het Merg in grote lijnen overeenstemt met de gereformeerde orthodoxie. De Marrow men brengen wel enige correctie aan tov sommige orthodoxe theologen, die de leer van de voorbereidingen al te sterk op de voorgrond hebben gesteld. Het gevaar was dan dat de mens in zichzelf op zoek ging naar het bezit van deze voorbereidingen en niet meer zag op de genadige roep van het Evangelie.”
Als slotopmerking bij deze zaken is het goed om altijd Luthers
woorden in gedachten te houden. De rechtvaardiging door het geloof is het thema waar de kerk mee staat of valt. Alles buiten dit geloof is zonde voor God. En de minste trap van dit geloof, hoe klein ook, acht Christus dierbaar en is rechtvaardigend voor God. Vandaar dat Paulus ook zijn hoorders niet vroeg of zij overtuiging kenden (hoe noodzakelijk ook), maar direct doordrong tot de kern waar het voor ons allen om gaat “wat dunkt u van de Christus ?”