refo schreef:Er wordt nu net gedaan alsof het gaat over een leer die vrijwel eender is en dus fusie kan.
Maar 98% is geen 100%. Zie bv het DNA van mens en aap. 98% overeenkomst, maar die 2% doet het hem.
Er is officieel altijd gezegd bij de GGiN dat de GG rotte vis is. Dat is er door de Goudse Kerkbode en later de Wachter Sions (waarom wordt dat Sions vaak weggelaten? Niet belangrijk meer?) wel ingeramd. En wat te denken van 'De bestaansgrond der gemeenten'?.
Fouten of niet, de gebeurtenissen rond 50-53 zijn veroorzaakt door het geschrijf van ds Steenblok. Heel Gouda lag in 2 stukken destijds en iedereen werd gedwongen om een keus te maken. De keus was altijd verkeerd in de ogen van de 50% andersgezinden, maar niet kiezen kon niet. En tot op de dag van vandaag is de ellende nog tastbaar, tot in mijn familie en gezin toe.
Fusie is prima, maar ga als GGiN dan eerst eens in het openbaar uitspreken dat er niets mis is in de GG, met geen enkele predikant.
Ik citeer even wat uit de SB:
Wat we over ds. Kok schrijven, is allerminst bedoeld om een smet op zijn persoon te werpen. En toch zal het duidelijk zijn dat de schorsing van ds. Kok verder teruggaat dan de roerige synode van 1950. Er ging een voorspel aan vooraf waar de persoon van ds. G.H. Kersten een belangrijke plaats in had. Hij was het die lijnrecht tegenover ds. Kok stond tijdens de vergadering van classis Barneveld in juni 1948. Het was dezelfde ds. Kersten die al in 1926 (!) bezwaren had tegen de wijze waarop ds. Kok als hulpdocent functioneerde aan de Theologische School. Deze bezwaren hadden te maken met ''de grondslag zelve'', zo kunnen we lezen in Ontboezemingen, het jubileumboek van de Theologische School van onze gemeenten.
In oktober en november 1956 zette ds. L. Rijksen in De Saambinder de bezwaren tegen de prediking van ds. Kok uiteen. Wie het aanbod van genade vereenzelvigt met de beloften van het verbond, zo schreef hij, "verzeilt onvermijdelijk in de wateren van de drie-verbondenleer, met alle gevolgen van dien, zoals die trouwens ook wel voor ieder, die het maar opmerken wil, reeds duidelijk genoeg zijn." Dit is een waarschuwende les. De erkenning dat vormfouten zijn gemaakt, zal als het goed is niet zo moeilijk zijn. Maar moeten we tegelijkertijd niet zeggen dat de synodes van 1950 en 1953 inhoudelijk niet anders hadden kunnen handelen? Op deze manier heeft ds. Moerkerken de synodes van 1950 en 1953 beoordeeld in zijn bijdrage in Ontboezemingen. Ook met het oog op de jeugd is het goed dat we als kerkverband van harte willen staan in de lijn die ds. Kersten altijd heeft voorgehouden, óók toen hij theologisch in botsing kwam met ds. Kok.
Zo zijn de problemen al ouder als dat dr. Steenblok in het kerkverband was. Hier wordt de lijn van ds. Kersten verdedigd, en die lijn is de lijn van de GG en GGiN, zoals ds. Moerkerken in 2002 schreef:
Dat in 1953 sprake zou zijn geweest van een léérgeschil, wil ik - voor de derde keer spreek ik persoonlijk! - echter van de hand wijzen. Ik herinner mij nog heel goed dat ook mijn toenmalige leermeester, ds. A. Vergunst (destijds zo nauw bij de gebeurtenissen van 1953 betrokken) die opvatting afwees, hoeveel bezwaren hij overigens ook tegen de wijze van lesgeven van ds. Steenblok mocht hebben gehad. Het lijkt mij zaak, in gesprekken met vertegenwoordigers van de Gereformeerde Gemeenten in Nederland eens grondig en in een respectvolle en open sfeer door te spreken over termen en uitdrukkingen waarover zoveel strijd is gevoerd.
Dus dan is de conclusie al snel duidelijk: het ging om eenzijdigheid, niet om de leer. Dr. Steenblok én de GG hebben de lijn van ds. Kersten vastgehouden. Al is de GG in de loop van de jaren wel wat veelkleuriger geworden.